Zoals het oordeel van God over Israël kwam, omdat het Zijn Woord losliet, geldt dat nu ook voor de Gemeente. De Heer bouwt die door het Woord in de harten van gelovigen te planten. Israël is alleen het volk met die naam als het dat bewaart. De boodschap van Hosea was destijds gericht op de tien stammen (Efraïm), maar hoofdstuk 3, waar het over de twee – het zuidelijke rijk Juda – gaat, vormt daarop een uitzondering. Juda claimde, toen de tien stammen in de Assyrische ballingschap verdwenen, de naam Israël. Maar dat Joodse volk toonde geen geloof, wat het bij Christus’ wederkomst wél zal doen. Zonder kennis van de Waarheid – en daarmee van God – zijn er geen vruchten, hoe humanitair en weldadig men ook lijkt. Daarom zal God ingrijpen en wordt het volk in de toekomst verjaagd uit wat Zijn land is. Omdat het zich niet hield aan de aan Israël toevertrouwde Woorden Gods. En die niet in een priesterlijke functie doorgaf aan andere volken, wat zijn verantwoordelijkheid was. Israël wilde ooit liever zijn als alle andere volken, een aardse koning en een leger hebben. Het maakte eigen afgoden. Maar zonder zich van de rest te onderscheiden, door een aan het Woord ontleende identiteit, had het ook geen recht meer op de naam Israël.
“Dit is het eerste: dat hun de Woorden Gods zijn toevertrouwd.”
Bijbelstudie Ab Klein Haneveld – mp3 audio
https://www.bijbelspanorama.nl/audio/ https://www.bijbelstudie.nl/