Een ‘welriekende reuk’ voor de Vader bracht Christus na Zijn opstanding, toen Hij Zijn Gemeente offerde, naar de typen in de Oude Testament van dank-, spijs- en brandoffer. De kruisdood van Jezus betekende anderzijds Zijn ultieme vernedering. Typen daarvan in het Oude Testament zijn het schuld- en zondoffer, die geen ‘welriekende reuk’ voor God waren. Na Zijn opstanding doet Hij een werk dat volgens Romeinen 5:8 en 9 ‘meer’ is dan Zijn dood, waarmee niets af wordt afgedaan van wat Hij in Zijn aardse omwandeling deed. Maar na Zijn vernedering werd Hij verhoogd en bood Hij Zich opnieuw aan bij God, Die Hem tot Hoofd van de Gemeente maakte. Christus offert die vandaag. Dat heeft niets te maken met zijn kruisdood. Zijn tegenwoordige werk als Hogepriester bestaat uit de verzameling, heiliging, opbouw en stichting van Zijn Gemeente, Zijn Lichaam. Daartoe behoort de Nieuw Testamentische gelovige, die met Christus in de hemel is gezet. En die ontvangt een erfenis. De omvang daarvan wordt bepaald door zijn praktische leven.
“Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God!”
https://www.bijbelspanorama.nl/audio/ https://www.bijbelstudie.nl/