DE BEDELINGEN GODS
Indien gij maar gehoord hebt van de bedeling der genade Gods, die mij gegeven is aan u. Éfeze 3 : 2 info
Helaas blijkt de kennis omtrent de "bedeling der genade Gods" en de andere door God ingestelde bedelingen vaak uitermate beperkt of zelfs nihil te zijn. Voor goede Bijbelstudie omtrent Gods Heilsplan op weg naar een nieuwe schepping is kennis van de bedelingen echter onmisbaar.
De Bijbel is niet te bestuderen zonder te weten over welke bedeling een bepaald Schriftgedeelte handelt. Probeert men het toch, zoals bijvoorbeeld de verbondstheologie doet, dan verdwijnt bijna alle typologie die de Bijbel juist zo rijk maakt. Belangrijke begrippen als de belofte aan Abraham, de Gemeente, het herstel van een gelovig Israël, de 70-weken profetie van Daniël en 7 + 33 jaar voorafgaand aan de "duizend jaar", worden dan niet goed of helemaal niet onderscheiden.
Wat er overblijft is een lukraak op zichzelf toepassen of juist niet toepassen van wat er geschreven staat. Als de kennis omtrent de bedelingen ontbreekt, kan de "veelkleurige wijsheid Gods" niet in volle glorie openbaar worden. De leer der bedelingen ("dispensationalisme") wordt in de Bijbel niet rechtstreeks uitééngezet. Deze Bijbelstudie is echter prima in staat de principes, de belangrijkste kenmerken en de typologie van de door God ingestelde bedelingen, helder te maken om zo een basis te bieden voor verdere Bijbelstudie.
De leer der bedelingen (“dispensationalisme”) wordt in de Bijbel niet rechtstreeks gevonden of uiteengezet. Toch is deze leer van het allergrootste belang bij de bestudering van de Bijbel. “Dispensationalisme” is afgeleid van het Latijnse woord “dispensatio”, dat “bedeling” betekent. In het Grieks heet het “oikonomia”.
Naast de theologie van de bedelingen is er de “verbondstheologie”. Deze bekende protestantse theologie is gebaseerd is op de “leer der verbonden”. Alle verbonden (met Adam, Noach, Abraham, Mozes, David, Christus) worden geacht afgeleid te zijn van één groot verbond. Men zegt bijvoorbeeld dat men door de kinderdoop ingelijfd wordt in het verbond. Men is het niet met elkaar eens in welk verbond dat dan zou moeten zijn. De verbondstheologie is een complete systematische theologie over de hele Bijbel. Er is maar één andere complete systematische theologie die daar tegenover gesteld kan worden. Dat is het dispensationalisme. Andere theologie is fragmentarisch en onvolledig, omdat het ontbreekt aan voldoende Bijbelse basis.
De verbondstheologie beschouwt de hele Bijbelse geschiedenis als uniform. Dat wil zeggen: van het begin tot het eind gaat de Bijbelse historie over de verlossing van de zondaar. “God is in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende” (2 Korinthe 5 : 19), vanaf de oude tot aan de nieuwe schepping. Het is één lijn waarin niets verandert en waarin alles statisch is. Binnen de verbondstheologie worden totaal geen verschillen gezien. Adam zou, als hij geloofde, bij de kerk horen. Binnen de verbondstheologie is geloof trouwens niet genoeg. Men beschouwt Abraham als lid van de Kerk / de Gemeente van Christus.
Er bestaat verschil van mening over de manier waarop men in de hemel zal komen. Als men er echter komt, verwacht men Abraham, Izaak, David enzovoorts tegen te zullen komen. Men zegt dat het allemaal één grote schare is “die niemand tellen kan” (Openbaring 7 : 9). Alles is uniform,want Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid (Hebreeën 13 : 8). Zo is het weer één lange doorgaande lijn.
Wanneer we naar de toekomst kijken wordt het helemaal moeilijk, want de verbondstheologie kent geen toekomst. Zij kent alleen “de Jongste Dag” en geen vervullingen van de profetieën in de toekomst. Echte aanhangers geloven in geen enkele profetie, behalve in die van de Jongste Dag. Alle profetieën zijn in hun ogen al vervuld. Wij houden vast aan de letterlijke inspiratie van de profetieën. De Gemeente zal in de nabije toekomst van de aarde worden weggenomen (1 Thessalonicenzen 4 : 13-18). Daarna komt, na een korte periode van schijnvrede, een periode van verdrukking waarin de levende mensheid aan Christus onderworpen wordt, te beginnen bij Israël. De Psalmen schrijven er bijvoorbeeld over. Daarna spreekt de Bijbel over een periode van duizend jaar waarin helemaal geen oorlog is. De Bijbel spreekt over deze dingen dus moeten zij een plaats hebben in de heilshistorie. De vraag is dan wel waar ze geplaatst moeten worden. Daarover gaat deze Bijbelstudie.
Schriftgedeelten van toepassing op mensen in de ene bedeling, zijn niet noodzakelijkerwijs van toepassing op mensen die in een andere bedeling leven. De wet gold vanaf Mozes tot aan Christus. Wij leven dus niet onder de wet. Dat komt door de dood en opstanding van Christus (zie de brief aan de Romeinen). Wij zijn bevrijd van de wet. Abraham was een vaderland beloofd. Bij zijn leven heeft hij dat niet ontvangen. Hij zal het in de toekomst krijgen. Abraham verwacht niet de hemel, maar een stad die fundamenten heeft (Hebreeën 11 : 10). Deze stad zal op de nieuwe aarde verschijnen. Wij verwachten een béter en een ander vaderland dan Abraham. Wij leven onder een andere bedeling. Het verschil tussen Abraham en een gelovige van vandaag is niet de inhoud van zijn geloof. Beiden geloven in Christus. Het verschil is dat Abraham tijdens zijn leven nog niet wedergeboren werd, terwijl een gelovige sinds de opstanding van Christus dat wel is. Abraham werd geen nieuwe schepping, omdat Christus nog niet opgestaan was. Het nieuwe leven moest nog tot stand gebracht worden. De zonden waren nog niet weggedaan. Vandaar dat Abraham “in hope zalig” (Romeinen 8 : 24) is geworden en nog steeds de stad verwacht die fundamenten heeft.
Er zijn verschillen in de Bijbel en die verschillen moeten wij recht doen. Wanneer er verzen zijn die elkaar tegenspreken is dat bijna altijd het gevolg van de verschillende bedelingen. Soms gaat het om een onjuiste vertaling of om een verkeerde grondtekst. De Bijbel spreekt Zichzelf niet tegen. Het gaat om verschillende mensen in verschillende tijden en onder verschillende omstandigheden. Er wordt verschil gemaakt tussen de Gemeente en Israël; allebei volkeren van God. Het gaat over verschillende bedelingen. Volgens de verbondstheologie zijn Israël en de Gemeente hetzelfde, maar dan in verschillende tijden.
Wat voorheen Israël was, is nu de Gemeente. Daarom past men de profetieën over de toekomst van Israël toe op de Gemeente. Men spreekt over Israël en bedoelt de Gemeente. Een ander voorbeeld is dat er in de kerk geleerd wordt dat een heiden iemand is die niet tot het volk van God behoort. Een heiden is volgens hen een ongelovige en een heiden behoort dus niet bij het volk van God. Daarmee geeft men het woord een verkeerde betekenis, waarna men van de Schrift niets meer begrijpt.
De Bijbel heeft veel te zeggen over de verschillen, maar ook over de overeenkomsten tussen Israël en de Gemeente. De plaats van Israël, op aarde, is “Kanaän”. Dit heeft God beloofd en dat is nooit veranderd. Toen God de aarde onder de mensen verdeelde hield Hij rekening met het getal der kinderen Israëls (Deuteronomium 32 : 8, 9). Israël bestond toen nog niet. God beloofde dat land aan Abraham, uit wie Israël zou voortkomen. Onder Jozua werd het land inderdaad aan Israël gegeven. Zij zijn er nu uit verdreven, maar zij zullen in de toekomst weer wonen in Kanaän. De plaats van de Gemeente is de hemel, in Christus en bij God. De Gemeente staat helemaal niet in de plaats van Israël. Het is geen doorgaande lijn, maar er is verschil tussen die twee. De lijnen lopen uiteen.
De verbondsgedachte is het einddoel van alle theologisch denken en argumentatie. Daartegenover staat de simpele methode van het onderzoeken van de Schrift: gewoon lezen wat er staat. Dan komt men vanzelf tot een indeling in verschillende tijdperken. Het gaat niet om die tijdperken als zodanig, maar om de inhoud ervan.
De leer der bedelingen wordt in het algemeen niet fundamenteel uiteengezet. Een bedelingenschema ontstaat door de systematische bestudering van de Schrift. Het is geen uitgangspunt, maar het is het resultaat van de bestudering van de Schrift en de verschillende aspecten van alle historische gebeurtenissen. Aangezien geen mens klaar is met de bestudering van de Bijbel, is zo’n bedelingenschema aan schommelingen onderhevig. Er is geen dispensationalist die claimt dat het schema dat hij voor juist houdt Bijbels juist is.
Het meest bekende schema is het schema dat Dr. Scofield hanteerde. Dat schema is overigens helemaal niet van Dr. Scofield afkomstig. Het is overgenomen van Isaac Watts, die in de 17e eeuw leefde. Zelfs Dr. Scofield claimde niet dat zijn schema juist was. Hij hanteerde het gewoon en hij heeft er nooit enige consequenties aan verbonden. Voor het principe van het dispensationalisme maakt het absoluut niet uit welk schema men hanteert. Het gaat erom dat men de verschillen ziet.
Dr. Scofield hanteerde een bedelingenschema waarbij de bedelingen elkaar opvolgen. Hij redeneerde dat er nooit bedelingen naast elkaar bestaan. Daardoor was hij genoodzaakt een daadwerkelijk einde van een bedeling aan te geven.
De eerste bedeling laat hij in de zondvloed eindigen. Daarna laat hij de tweede bedeling beginnen, die hij bij Babel laat eindigen. In zijn systematiek laat hij elke bedeling met een oordeel eindigen en dat brengt hem in moeilijkheden. Mede daardoor klopt het schema niet volledig. Ik gooi het schema niet weg, maar borduur er op voort. Ik gebruik een afwijkend schema omdat ik geloof dat het Bijbels juist is.
Bijbelstudie doet men met een Bijbel en een concordantie. Een Griekse voor het Nieuwe Testament en een Hebreeuwse concordantie voor het Oude Testament. Dan zoekt men bijvoorbeeld het woord “bedeling” in de grondtekst op en bestudeert die Schriftplaatsen en legt ze allemaal naast elkaar. Dan weet men precies wat een bedeling is. Op deze wijze zullen wij ook in deze studie te werk gaan.
Het Latijnse woord voor “bedeling” is “dispensatio”; de Griekse naam is “oikonomia” (). Er zijn enkele woorden, die daar verband mee houden: “oikonomeo” () en “oikonomos” (). “Oikonomia” en “oikonomos” zijn zelfstandige naamwoorden. “Oikonomeo” is een werkwoord: “bedélen” of “uitdelen”.
“Oikonomia” wordt meestal vertaald met “bedeling”. Soms hebben de vertalers het woord “oikonomia” ontleed. Zij zijn de oorsprong van het woord nagegaan (de etymologie). “Oikonomia” is een samentrekking van twee andere woorden, namelijk “oikos”,wat “huis” betekent en “nemo”, wat “beheren” betekent. “Beheren” is het enige Nederlandse woord dat het begrip “nemo” goed dekt. “Oikonomia” betekent: het beheer/bestuur over een huis. Een huis is in de Bijbel een samenleving in familieverband.
Het huis Israëls is niet gebouwd van planken of stenen, maar het bestaat uit die familie. Het “huis” is geen bouwwerk, maar de aanduiding van hen die in dat bouwwerk wonen, leven en werken. Wij noemen dat een huishouding om het verschil aan te geven tussen het bouwwerk en hen die daarin wonen.
De letterlijke betekenis van “oikonomia” is “huishouding”.
“Oikonomos” is ook een zelfstandig naamwoord. Het gaat om de man, namelijk de bestuurder van het huis. Dat woord “oikonomos” wordt dan ook letterlijk vertaald met “huismeester”. Het wordt bijna altijd vertaald met “rentmeester”. Een rentmeester is een beheerder van een huis/huishouding.
Dr. Scofield zei: “Een bedeling is een tijdsperiode, gedurende welke de mens getest wordt op gehoorzaamheid aan God in verband met bepaalde zaken.” Een bedeling is een huishouding, maar daardoor is het een tijdsperiode. De definitie van Dr. Scofield is fout, maar de toepassing daarvan klopt wel, want iets bestaat gedurende een bepaalde tijd.
“Bedeling” (oikonomia) wordt genoemd in de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester:
1 En Hij zeide ook tot Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, welke een rentmeester (oikonomos) had; en deze werd bij hem verklaagd, als die zijn goederen doorbracht.
2 En hij riep hem, en zeide tot hem: Hoe hoor ik dit van u? Geef rekenschap van uw rentmeesterschap (oikonomia); want gij zult niet meer kunnen rentmeester (oikonomos) zijn.
3 En de rentmeester (oikonomos) zeide bij zichzelven: Wat zal ik doen, dewijl mijn heer dit rentmeesterschap (oikonomia) van mij neemt? Graven kan ik niet; te bedelen schaam ik mij.
4 Ik weet, wat ik doen zal, opdat, wanneer ik van het rentmeesterschap afgezet zal wezen, zij mij in hun huizen ontvangen. Lukas 16 : 1-4
Het woord “bedeling” komt ook voor in 1 Korinthe 9:
16 Want indien ik het Evangelie verkondige, het is mij geen roem; want de nood is mij opgelegd. En wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig!
17 Want indien ik dat gewillig doe, zo heb ik loon, maar indien onwillig, de uitdeling (= bedeling, huishouding) is mij evenwel toebetrouwd. 1 Korinthe 9 : 16, 17
Dit is net zo’n uitspraak als in 1 Korinthe 4:
1 Alzo houde ons een ieder mens, als dienaars van Christus, en uitdelers der verborgenheden Gods.
2 En voorts wordt in de uitdelers vereist, dat elk getrouw bevonden worde. 1 Korinthe 4 : 1, 2
Paulus zegt dat hij een uitdeler (beheerder) van de verborgenheden Gods was en dat hij trouw moest zijn (zie ook 1 Petrus 4 : 10). De Heer heeft het hem opgedragen. Paulus heeft die verantwoordelijkheid en de Heer zal hem ter verantwoording roepen. Paulus is een rentmeester van een rentmeesterschap, een huishouder van een huishouding.
In Éfeze is voor de eerste keer sprake van een bedeling met een naam.
Om in de bedeling van de volheid der tijden, wederom alles tot een te vergaderen in Christus, beide dat in den hemel is, en dat op de aarde is; Éfeze 1: 10
Het gaat hier om een huishouding (bedeling/oikonomia): de bedeling van de volheid der tijden. Deze bedeling komt in het schema van Dr. Scofield niet voor. In de bedeling van de volheid der tijden zal God “beide, dat in de hemel is en dat op de aarde is”, tot Zich terug verzamelen. Hier wordt het woord bedeling gebruikt voor een periode (een bepaald aspect) uit de heilshistorie.
Indien gij maar gehoord hebt van de bedeling der genade Gods, die mij gegeven is aan (t.b.v./voor) u. Éfeze 3 : 2
Daar moet men van gehoord hebben! De naam is een karakteraanduiding van die bedeling. Deze bedeling wordt gekenmerkt door genade. Paulus schrijft alsof ze er niet van gehoord hebben. Deze bedeling is in de voorgaande eeuwen niet bekendgemaakt maar is pas later tot stand gekomen onder het rentmeesterschap van Paulus.
En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan, welke de bedeling -info- (niet: gemeenschap) der verborgenheid zij, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus;
De huishouding is het eigendom van de Heer en de huishouder is verplicht dat huis te dienen en alles te doen wat goed is voor de instandhouding en de ontwikkeling van die huishouding. De rentmeester dient dat huis, maar dat doet hij omdat hij er boven staat. Paulus is een dienstknecht van de Gemeente. Hij bedient de Gemeente; niet ter wille van de Gemeente, maar ter wille van Christus. Dat is elementair. Wij moeten Christus dienen. Dat dient onze enige motivatie te zijn.
1 Alzo houde ons een ieder mens, als dienaars van Christus, en uitdelers der verborgenheden Gods.
2 En voorts wordt in de uitdelers vereist, dat elk getrouw bevonden worde.
3 Doch mij is voor het minste, dat ik van ulieden geoordeeld worde, of van een menselijk oordeel; ja, ik oordeel ook mijzelven niet.
4 Want ik ben mijzelven van geen ding bewust; doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; maar Die mij oordeelt, is de Heere. 1 Korinthe 4 : 1-4
Paulus zat in de gevangenis, maar hij diende de Gemeente. De Gemeente te Korinthe stelde er geen prijs op. Hij deed het echter wél, omdat hij de Heer diende. De Heer heeft ons geen zegeningen geschonken vanwege onszelf, maar vanwege God. Het is om de Vader te dienen. De Heer is niet gekomen om onze wil te doen, maar de wil van Zijn Vader. De Heer is niet als Dienstknecht van ons gekomen, maar als Dienstknecht van Zijn hemelse Vader.
7 Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God!
9 Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God!… Hebreeën 10 : 7, 9
Paulus is een dienstknecht van God en daarom doen wij er het beste aan ons aan die dienstknecht van God te onderwerpen. Dan mogen we de zegeningen ontvangen die Paulus ontvangen heeft.
24 Die mij nu verblijde in mijn lijden voor u, en vervulle in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus, voor Zijn lichaam, hetwelk is de Gemeente;
25 Welker dienaar ik geworden ben, naar (= in overeenstemming met) de bedeling van God, die mij gegeven is aan u, om te vervullen het Woord Gods;
26 Namelijk de verborgenheid, die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen; Kolossenzen 1: 24-26
Paulus lijdt verdrukkingen in zijn vlees (lichaam) voor het Lichaam van Christus, de Gemeente. Rentmeesterschap is een zaak die speciaal te maken heeft met Gods heilshandelen. Een rentmeesterschap kan worden opgeheven en een rentmeester kan uit zijn functie worden ontheven.
Er kunnen huisregels bestaan die door de Heer des huizes zijn opgesteld en door de rentmeester dienen te worden gehandhaafd. In Éfeze 3 wordt over de bedeling van de genade Gods gesproken. Wij noemen hem zo, omdat het een Bijbelse term is.
Het staat niet in de Bijbel als naam, maar ter onderscheiding. Het gaat erom dat “genade” één van de belangrijkste kenmerken is van deze bedeling. Genade regeert.
Diezelfde bedeling wordt enkele verzen verder “de bedeling van de verborgenheid” genoemd, omdat één van de andere belangrijke kenmerken van deze bedeling is dat God Zich verbergt. Christus en het koninkrijk van Christus zijn ook verborgen. Wij zijn eveneens verborgen, want ons leven is verborgen met Christus in God (Kolossenzen 3 : 3). De wereld kent ons niet, omdat wij deel uitmaken van de bedeling van de verborgenheid. Beide aanduidingen geven een bepaald karakter van de bedeling weer.
Slechts twee bedelingen in de Bijbel hebben een naam. Eén van die twee heeft zelfs twee namen. De Bijbel kent dus eigenlijk geen namen toe aan bedelingen. Soms staat er een aanduiding bij, maar dat is wat anders dan een naam.
Het bedelingenschema van Dr. Scofield kent slechts de bedeling van de genade die in de Bijbel onder diezelfde naam genoemd wordt. Voor zover echter een uitdrukking voorkomt, die wij als naam opvatten, is het slechts een uitdrukking om een bepaald karakter van zo’n bedeling aan te geven. Het is heel goed mogelijk de bedelingen een nummer te geven, omdat de getallen/nummers in de Bijbel een betekenis hebben.
Het noemen van een getal roept een bepaalde gedachte op. Genummerd krijgen we het volgende overzicht:
- De bedeling van het geweten.
- De bedeling van het menselijk bestuur.
- De bedeling van de belofte.
- De bedeling van de wet.
- De bedeling van de genade, of van de verborgenheid.
- De bedeling van de volheid der tijden.
- De bedeling van het Millennium (de 1000 jaren).
Bedelingen volgen elkaar niet automatisch op. Ze worden na elkaar genoemd, omdat ze na elkaar tot stand gekomen zijn,maar dat is nog niet hetzelfde als dat ze na elkaar bestaan. Dat is een belangrijk misverstand. De meeste bedelingen overlappen elkaar namelijk. De zesde bedeling is de afsluiting van de tweede. De tweede bedeling loopt dus nog steeds en zal in de toekomst afgesloten worden. De eerste bedeling eindigt waar ook de zevende bedeling eindigt. De tweede eindigt waar ook de zesde eindigt. De derde bedeling begint zich te vervullen in de vijfde bedeling.
De vierde bedeling staat op zichzelf. Schematisch ziet dat er als volgt uit:
DE INDELING VAN HET SCHEMA DER BEDELINGEN
In de standaard bedelingenschema’s wordt niet begonnen met “de bedeling van het geweten”, maar met “de bedeling van onschuld”. Het is de bedeling vanaf de schepping van Adam tot aan zijn zondeval. Adam en Eva woonden in de periode van onschuld in de hof van Eden met de daarbij horende opdrachten. Adam had nog niet gezondigd. De mens was zondeloos en onschuldig. Vandaar dat “de bedeling van de onschuld” wel een aardige uitdrukking is.
Strikt genomen eindigde die periode niet met de zondeval van Adam, maar bij de uitdrijving uit de hof. Daar werden de huishoudelijke regels gewijzigd. Na hun zondeval werden zij uit de hof van Eden verdreven en moesten ze in de gevallen wereld de aardbodem bebouwen en in het zweet huns aanschijns brood verdienen. De dingen die veranderden, zijn kenmerken van een huishouding. De huisregels veranderden, de posities en de verantwoordelijkheden werden gewijzigd. Vandaar dat men kan zeggen dat bij de val van Adam een andere bedeling begon. Dat betekent dat er een bedeling aan vooraf ging.
Volgens Scofield was dat “de bedeling van de onschuld”. Ik heb die niet als eerste genoemd, omdat het verhaal niet begint bij de schepping van Adam, maar bij de zondeval van Adam. Het verschil tussen de periode van onschuld en al die andere bedelingen is zo groot dat die eerste periode helemaal niet in het rijtje thuis hoort. De zeven bedelingen, vanaf de zondeval van Adam tot en met de duizend jaar, hebben te maken met de weg van een oude naar een nieuwe schepping.
Ik reken de bedeling van de onschuld, toen de mens nog niet gevallen was, niet mee vanwege de parallel die er tussen de zeven bedelingen van de heilshistorie en de zeven dagen uit Genesis 1 bestaat. Een bedeling is niet per definitie een tijd, maar de opéénvolging van die bedelingen deelt de heilshistorie wel in tijdsperioden in. Het ligt zeer voor de hand om verband te zien tussen de zeven tijdperken van de bedelingen en de zeven tijdperken ofwel dagen uit Genesis 1. Die parallel is er en laten wij die parallel dan ook vervolmaken.
Als wij een parallel trekken tussen de bedelingen en de scheppings- geschiedenis van Genesis 1, dan moet er ergens in Genesis 1 een punt zijn te vinden dat overeenkomt met de val van de mens. De mens leefde eerst in onschuld. Daarna volgde een periode van Adam tot Noach waarin de mens door zijn geweten werd geregeerd (Romeinen 2 : 14, 15).
Er moet een periode zijn van een volmaakte schepping, zoals er een periode was van een volmaakte Adam. Er moet een punt zijn van de val van de schepping, zoals er een punt was van de val van Adam. Daarna volgde de eerste bedeling waarna in Genesis 1 de eerste dag moet volgen. Dat is analogie. De periode van onschuld ligt vóór de eerste bedeling en zo is er in Genesis 1 ook sprake van een periode van volmaaktheid vóór de eerste dag. Die periode wordt beschreven in Genesis 1: 1:
In den beginne schiep God den hemel en de aarde. Genesis 1: 1
Er is eerst sprake van schepping van hemelen en aarde, zoals er in verband met de mens eerst sprake is van de schepping van de mens. Na die schepping volgt een bepaalde periode en dan begint de existentie van deze wereld. -info-
2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.
3 En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht. Genesis 1: 2, 3
De eerste dag uit Genesis 1 : 5 spreekt niet over de schepping van hemel en aarde. Dat kan niet, want dat was daarvoor al gebeurd. God schiep de hemel en de aarde vóór die eerste dag, namelijk “in den beginne”.
Maar… “de aarde werd woestheid en ledigheid en duisternis, vanwege het verschijnen van de afgrond; …” (letterlijk vertaald).
De oorspronkelijke schepping “werd woestheid en ledigheid en duisternis”. De aarde was niet zo! God schiep geen losse materie die Hij later, in een week tijd, vervormde tot de huidige wereld. De schepping van den beginne wérd woestheid en ledigheid en duisternis. Er is sprake van een val waarna de eerste dag komt waarop God licht te voorschijn brengt. Er is een treffende parallel met de geschiedenis van de mens. Eerst is er de schepping van de mens, dan zijn periode van onschuld, gevolgd door de val van de mens. Daarna begint de eerste bedeling; bij de uitdrijving uit de hof van Eden. Voordat er sprake is van een eerste dag en een eerste bedeling is er een periode gepasseerd waarin het één en ander gebeurd is. Er is sprake van schepping, val en herschepping, of ook wel: “restitutie”. “Institutie” is een “instelling” en “restitutie” is een “herstelling”. Wat in de zeven dagen gebeurde, was herscheppen, namelijk restitutie.
Hierbij moet worden opgemerkt dat een onderdeel van de restitutie wel degelijk scheppingswerk is: sommige dieren en de mens. Al wat ziel heeft en gedurende de zeven dagen tot stand kwam, is geschapen. Licht wordt niet geschapen, noch de bomen en het kruid. Het groene gewas kwam uit de aarde te voorschijn. De aarde bracht voort; God niet.
Over de schepping, de val (de nederwerping van de kosmos) en Gods Plan met betrekking tot de herschepping en de weg naar een nieuwe hemel en aarde, is interessant Bijbelstudiemateriaal aanwezig, bijvoorbeeld de Bijbelstudie “De leer der restitutie” en “De restitutieleer een creationistische variant“.
De geschiedenis, voor zover van toepassing op de Adamitische mensheid, wordt onderverdeeld in zeven bedelingen. Neemt men echter de geschiedenis van Israël, dan is die vanaf hun geboorte (Abraham, Izaak en Jakob) te volgen tot aan hun toekomstige wedergeboorte. Deze geschiedenis kan ook onderverdeeld worden in zeven fasen. Het getal 7 is de aanduiding van Gods weg met een gevallen wereld tot aan een nieuwe wereld; van een oude schepping tot aan een nieuwe schepping.
Let wel: het begin van die zeven is niet het begin van deze wereld. De 1 is de eerste fase in de weg tot herstel. Er is iets dat gevallen is en dan treedt de zeven in werking. Wanneer die zeven is uitgewerkt zijn we bij de 8: het begin van een nieuwe reeks.
De eerste dag der week, de achtste dag, is een beeld van de nieuwe schepping. Deze wereld is de wereld van de zeven. Als men wél voorbij de zeven komt, is men uit deze wereld, want de acht onttrekt zich aan deze wereld. Wanneer men in de wereld op een acht komt, blijkt die acht weer een één te zijn.
Een goed voorbeeld is het loofhuttenfeest. Dat werd gedurende zeven dagen gevierd. Het is een beeld/type van de zevende bedeling, van het Messiaanse Rijk hier op aarde (de 1000 jaren). Na de zeven dagen van het loofhuttenfeest komt er nog een dag, waarop feest gevierd wordt. Voor dit slotfeest is geen naam en het wordt in de Bijbel ook niet nader aangeduid.
Waarom staat er niet dat men acht dagen feest moest vieren? Dat kan niet, omdat acht geen eenheid is. Men kan slechts tot zeven gaan. Moet het acht zijn, dan is het hier (op aarde) zeven en één. De grote dag van het feest, de achtste dag, staat los van de zeven. Het is een nieuw begin. De acht is nauw verbonden met het getal “dertien”. Beide staan voor een nieuw begin: acht speciaal voor een nieuwe schepping en dertien voor een nieuw begin in het algemeen.
Een dertiende brengt omkering/revolutie. Jakob kreeg twaalf zonen en de dertiende was een dochter: Dina. Er zijn twaalf discipelen en wie is de dertiende? Er kunnen twee antwoorden gegeven worden: de Here Jezus en Paulus. De Here Jezus was Degene Die een nieuw begin tot stand bracht. Paulus bracht ook iets totaal nieuws: een nieuwe bedeling.
3. DE BEDELING VAN HET GEWETEN (NR. 1)
Bij het begin van de eerste bedeling is er sprake van een wisseling van een huishouding. De huishoudelijke regels konden niet meer voortgezet worden, omdat ze niet langer van toepassing waren. Er worden nieuwe huishoudelijke regels gegeven en daar begint dan de bedeling van het geweten, de eerste bedeling. Deze begint bij de uitdrijving uit de hof van Eden – de zondeval – en beslaat de hele “tegenwoordige boze eeuw”. Door de uitdrijving uit de hof werd Adam sterfelijk.
Vandaar dat Genesis 3 : 22-24 zegt:
22 Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer één (letterlijk: als één bij Ons vandaan), kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.
23 Zo verzond hem de HEERE God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was.
24 En Hij dreef den mens uit; en stelde cherubim tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens. Genesis 3 : 22-24
Uit deze verzen blijkt duidelijk dat Adam niet meer van de boom des levens mocht eten, omdat hij daardoor zou leven. Hij werd ook in praktische zin sterfelijk doordat hij verdreven werd uit de hof. Dat was het resultaat van zijn zondeval en dat kwam weer door ongeloof. -info- Daarom is ongeloof de enige zonde waardoor de mens verloren gaat. De mens werd oorspronkelijk gemaakt tot een levende ziel. Na zijn val werd hij een stervende ziel. De mens is “dood door de misdaden en de zonden”.
We hebben dus te maken met een stervende mens in zijn relatie tot de levende God. Dat is hét kenmerk van deze eerste bedeling die duurt totdat er geen stervende mensen meer zijn. Op grond van geloof heeft/ krijgt iemand leven. Een mens ontvangt eeuwig leven als hij in het “boek des levens” staat. De Bijbel spreekt nergens over het inschrijven in het boek des levens, maar wel over het weghalen uit het boek des levens (Openbaring 3 : 5). Daaruit volgt dat men er bij de geboorte al in staat.
Kinderen beginnen als gelovigen en wanneer men hen de juiste dingen vertelt geloven ze die. De norm is geloof, maar wat moeten de werken er dan bij? De mens die sterft, verdwijnt naar het dodenrijk. Hij blijft in het dodenrijk en wordt “ten jongste dage” opgewekt. Volgens het boek des levens wordt bepaald of iemand dood of levend is. Dit is bepalend voor de positie die iemand krijgt: op of onder de nieuwe aarde. Dood of leven wordt dus bepaald door geloof.
Deze bedeling van het geweten is ontleend aan Romeinen 2.
12 Want zovelen, als er zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en zovelen, als er onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden;
13 (Want de hoorders der wet zijn niet rechtvaardig voor God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden);” Romeinen 2 : 12, 13
Het gaat erom of men gedaan heeft wat de wet zegt.
Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, deze, de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet;
De heidenen hebben de wet van Mozes en alles wat daarmee samenhangt niet ontvangen, maar zij hebben hun eigen wet. Bovendien komt die eigen wet behoorlijk overeen met de wet van God.
Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende, of ook ontschuldigende. Romeinen 2 : 15
Dit betekent dat die heidenen demonstreren dat het werk der wet in hun harten geschreven staat. De gedachten van de heiden gaan tegen elkaar in. Wat de wet bij Israël moest doen, doet het geweten bij elke heiden. De wet is dus eigenlijk overcompleet, omdat de beginselen omtrent rechtvaardig en onrechtvaardig in het geweten van de mens liggen opgesloten. Het zit er van binnenuit in.
De naam van deze bedeling wordt uit Romeinen 2 : 15 gehaald. In dit vers wordt geleerd dat er een wet is voor alle mensen, namelijk die van het geweten. Letterlijk betekent het Griekse woord voor geweten “medeweten”. Het geweten “weet mee” met God. Het gaat hier over een geweten dat vast is. Wat wij “het geweten” noemen is wat anders dan hetgeen de Schrift “het geweten” noemt.
Wat de Bijbel een geweten noemt is geen functie van de ziel, maar het is een functie van de geest, van de neshamah. Alle mensen hebben samen slechts één “neshamah”. God blies in Adam de geest der (= des) levens (Genesis 2 : 7).
God blies niet de geesten der levens in Adam, maar er staat: de geest der levens. De neshamah verbindt alle mensen met elkaar en verbindt de mens ook met God. Het is de oorsprong van alle leven. Toen in de mens, geformeerd uit het stof der aardbodem, de neshamah geblazen werd, kwam hij tot leven.
De ziel (neshamah) des mensen is een lamp des HEEREN, doorzoekende al de binnenkameren des buiks. Spreuken 20:27
De neshamah geeft licht. De neshamah is een lamp en die lamp is van de Heer. De buik heeft te maken met voedsel. De neshamah doorzoekt alle dingen die de mens tot zich neemt en die tot de mens komen. Overdrachtelijk gaat het om alle geestelijke waarheden en alle kennis die de mens tot zich neemt. Die Geest des HEEREN, die de mens in zich heeft, doorzoekt en beoordeelt deze dingen en legt een norm aan. Vandaar dat de mens van nature positief of negatief op bepaalde zaken reageert. Een mens reageert negatief op dood en zonde, omdat dat bij hem ingebouwd zit.
Elk mens gelooft van nature in God, omdat hij de neshamah van God in zich heeft. God is Degene Die alle dingen draagt door het Woord Zijner kracht (Hebreeën 1 : 3). Alle dingen zijn door Hem geschapen en alle dingen bestaan tezamen door Hem (Kolossenzen 1 : 16-17). Hij houdt alles in stand. Dat geldt ook voor de oude natuur.
De Schrift leert dat men zijn geweten met een brandijzer kan toeschroeien (1 Timothéüs 4 : 2). Dan werkt het geweten niet meer. Dit verhaal spreekt alleen maar over de oude schepping. Bij een gelovige is niet de functie van de neshamah bepalend, maar die van de Heilige Geest. Dat is een hogere waarde. De Heilige Geest is veel meer omvattend en doet hetzelfde als de neshamah. De Heilige Geest komt van God en trekt de mens tot God. De neshamah wijst ons op de Schepper.
Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Romeinen 8 : 16
Die geest getuigt dat wij volmaakt zijn in Christus. Dat is de functie van de neshamah: hij brengt/leidt tot God. De studie “De Mens: Geest, ziel en lichaam” gaat uitgebreid in op het Hebreeuwse “Neshama” .
Gewoonlijk is een bedeling gebaseerd op bepaalde huishoudelijke regels; of anders gezegd een verbond. Het verbond waarop de eerste bedeling gebaseerd is, is met Adam gesloten vóór zijn zondeval. Het verbond van God met Adam is: onderwerp de aarde en heers over haar (Genesis 1 : 28). Dat verbond is nog steeds van kracht.
Een bewijs is Psalmen 8 : 7:
Gij doet Hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder Zijn voeten gezet; Psalmen 8 : 7
“Hem” en “Zijn” dienen met hoofdletters te worden geschreven, want het gaat hier om de persoon van de Here Jezus Christus. Hij zal de aarde onderwerpen en bouwen, als dé beloofde Mens en de Verlosser. In deze bedeling gaat het om de verlossing van de individuele zondaar.
Een “1” heeft in de Schrift een bepaalde betekenis. Alle dingen hebben in de Schrift een betekenis en dus ook alle getallen. Het getal één heeft een bepaalde typologische betekenis. Alles wat we vervolgens met een één of met een eerste aanduiden, moet overeenkomen met de betekenis van de 1.
Iets is niet alleen een eerste, omdat het eerst komt, maar omdat het alle kenmerken heeft van een eerste en dus ook alle kenmerken van de één. Bij de “één” is de betekenis nog niet zo moeilijk, omdat de “één” een enkelvoudig getal is. Het is de aanduiding van elk ander enkelvoud en dus ook van elk individu. Een individu is een enkeling. Hiermee is “de bedeling van de individuen” al gekarakteriseerd. Het zegt niets over de inhoud van de bedeling, maar het spreekt over diegenen waarop deze bedeling van toepassing is.
De één is de aanduiding van God Zelf, want als er één Enkeling bestaat, dan is dat God Zelf. God staat in de Bijbel als Eenling tegenover de veelheid van de schepping. In de meetkunde is een éénling een stip, een ondeelbaar plekje. Een punt is een plaats zonder afmetingen. Filosofisch gezien kan dat niet, want een plaats moet afmetingen hebben. Als iets geen afmeting heeft bestaat het niet. De punt is het middelpunt van een cirkel en is zo de belangrijkste punt uit deze hele figuur. Het is een type van God.
De punt met daar omheen de cirkel is een grafische weergave van de schepping: de Schepper (als enkelvoud) en de schepping (als meervoud). De lijn van een cirkel bestaat uit een oneindig aantal punten, die geen afmeting hebben. Die cirkel kan men opvatten als een groot aantal individuen (de mensheid), die in een bepaalde relatie staan tot God. In een cirkel staan ze allemaal in dezelfde relatie tot God, want de afstand tot het middelpunt is overal gelijk. In de tweede plaats is het een mens; niet als volk/groep, als ras of geslacht, maar als enkeling.
Hoor, Israël! de HEERE, onze God, is een enig HEERE! Deuteronomium 6 : 4
Vroeger was “enig” het telwoord voor één en “een” was het onbepaald lidwoord. In de Statenvertaling is “enig” het woord voor “één”, het hoofdtelwoord. Er staat: De HEERE is één. De “één” is een beeld van God en van de mens, die naar Gods beeld geschapen is. Zelfs onze één (1) is een uitbeelding van die ene mens. De wetenschap noemt de mens: de rechtopgaande mens (homo erectis). Het kenmerk van de mens is dat hij rechtop staat. De i, de j of de 1 zijn precies dezelfde letters.
In de meeste talen begint het woord “ik” met een i of met een j: ik (Nederlands), I (Engels), ich (Duits) of je (Frans). In het Hebreeuws vindt de i of j zijn equivalent in een jod (), de tiende letter. De één in het Hebreeuws is de “alef” ().
Het Hebreeuwse woord “ik” (= ani, ) begint met een alef.
“Ani” is nauw verwant met een Hebreeuws woord voor “schip” (aniah, ).
Het schip op het water is een uitbeelding van de individuele mens te midden van de mensheid, de volkeren. “Wateren” zijn een beeld van “volkeren” (Openbaring 17 : 15). Wanneer we over de volkeren spreken, doen we dat als over een derde persoon. We rekenen onszelf daar niet bij. Wij zijn dat schip op het water en dat is in de eerste plaats een beeld van de grote “Ik”: Christus.
In de Hebreeuwse “één” staan twee” jods” tegenover elkaar. Je zou kunnen zeggen: de “1” is 10 ) tegenover 10 (). Anders gezegd: een 1 is “10 boven en 10 beneden”. De eerste bedeling moet de kenmerken van de één in zich hebben.
Eén van de kenmerken van de één is dat zich daarin tweemaal 10 tegenover elkaar bevinden. Dat ziet men in deze bedeling aanvankelijk ook. In Genesis gaat het over tien generaties van Adam tot Noach, want Noach is de tiende (Genesis 5 : 2-32).
Aan de andere kant zijn er ook tien generaties; niet via de lijn van Seth, Enos en Kenan, maar via de lijn van Kaïn. Het zijn zeven generaties in onze manier van redeneren waarbij de laatste generatie drie zonen krijgt. Er worden in ieder geval tien namen genoemd in de lijn van Kaïn tot aan de zondvloed tegenover de tien namen uit het register van Seth tot aan de zondvloed.
Adam | Adam |
Kaïn | Seth |
Henoch | Enos |
Hirad | Kenan |
Mechújaël | Mahalal-el |
Methúsaël | Jered |
Lamech | Henoch |
Jabal / Jubal / Túbal-kaïn | Methúsalach |
Lamech | |
Noach | |
Het Hebreeuws is de grondtaal van het Oude Testament van de Bijbel. Voor zover de Bijbel in het Grieks is geschreven, ontleent het Grieks toch zijn betekenis aan het Hebreeuws. Alle letters in het Hebreeuws zijn tevens cijfers. In het Grieks ontbreekt bijvoorbeeld de “H”. Er is wel een teken voor, maar geen letter. Het Hebreeuwse kwadraatschrift vindt zijn oorsprong op de twee stenen tafelen. Het Bijbels Hebreeuwse kwadraatschrift is een heel apart soort. Het hoort vermoedelijk niet in de ontwikkeling van het schrift thuis, maar is een op zichzelf staande schriftsoort die zijn oorsprong vindt bij God Zelf. Vandaar dat bepaalde waarheden niet alleen in de betekenis van de letters en de getallen tot uitdrukking komen, maar dat de betekenis ook door de vorm van de letters weergegeven wordt.
Onze “M” is een afleiding van water, want de M staat voor water (Hebreeuws: majim). De M en de W houden wel verband met elkaar. Deze letters hebben een typologische vorm en dat geldt voor alle schrift. Zo is de laatste letter van het Phoenicische alfabet een kruis. Het kruis heeft in het Hebreeuws de getalswaarde 400. Dat is het hoogste cijfer bij de Hebreeuwse letters. De 400 is het eind van alle leven, dus is het de aanduiding voor de dood. In het Hebreeuws wordt niet verder geteld dan 400, want voor het getal 500 is geen letter meer.
En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht. Genesis 1: 3
Het kenmerk van de eerste dag uit Genesis 1 is dat er licht kwam. God schiep het licht toen niet, maar er kwam licht. Let wel: er kwamen nog geen lichtdragers.
De lichtdragers komen pas op de vierde dag. De normale gang van zaken in de natuur is dat men eerst het licht ziet en dan pas de lichtdrager.
Wat is licht?
Eén axioma is: licht is materie. Een ander axioma is dat licht trilling of straling is.
De Bijbel zegt in Éfeze 5:
“Maar al deze dingen, van het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want al wat openbaar maakt, is licht. ” Éfeze 5: 13
Licht staat in het meervoud, want er staat “al”. Er zijn meerdere dingen, met verschillende namen genoemd, die licht zijn. Licht is dus een verzamelnaam. Licht bestaat uit verschillende aspecten (regenboog).
En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God (= een) Licht is, en gans geen duisternis in Hem is. 1 Johannes 1: 5
Alle goede gave, en alle volmaakte gifte is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is, of schaduw van omkering. Jakobus 1: 17
Dit betekent dat al wat openbaar maakt van God afkomstig is, want God is een God Die Zich openbaart. Christus is het Licht der wereld. (Johannes 1 : 4, 5) De wereld accepteerde het licht niet, maar had het rijk van de satan (de duisternis) liever dan Christus. Een theorie over écht licht begint bij Christus, want de vreze des HEEREN is het begin der wijsheid (Spreuken 9 : 10).
Christus is Degene Die openbaar maakt.
Ik ben (= een) Licht, in de wereld gekomen, opdat een ieder, die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve. Johannes 12: 46
In den beginne was het Woord en Woord maakt openbaar. “Woord” en “licht” geven hetzelfde weer. In Genesis 1 staat voor de eerste keer: “En God zeide”. Wat gebeurt er dan? Er komt licht. Als God spreekt maakt Hij Zich openbaar.
De zon is ook het resultaat van het Woord van God. Dus het licht dat van de zon komt, is een beeld het woord van God.
Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. Psalm 119 : 105
Het woord is een lamp/licht. De duisternis verdwijnt waar het Woord van God verschijnt. In de eerste bedeling moet het licht een belangrijke rol vervullen.
Naast God, het Woord, Christus is “de wet” een licht (bijvoorbeeld geheel Psalmen 119).
De profetie is een licht.
En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uw harten. 2 Petrus 1: 19
De woorden “in uw harten” staan in de grondtekst achter “dat gij daarop acht hebt”. Profetie vervult in de eerste bedeling de rol van licht, omdat deze bedeling met een profetie begint in Genesis 3:
15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.
16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben.
17 En tot Adam zeide Hij: Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten; zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens.
18 Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten.
19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren.
20 Voorts noemde Adam den naam zijner vrouw Heva, omdat zij een moeder aller levenden is. Genesis 3 : 15-20
Het is een profetie over de komst van de Verlosser en maakt openbaar dat er een strijd zou zijn tussen het zaad van de vrouw en het zaad van de slang.
Deze profetie spreekt over de strijd tussen Christus en de satan en over de overwinning die Christus zou behalen. Dit is de eerste letterlijke profetie in de Bijbel. In het licht van deze profetie hebben de generaties van Adam tot Noach gewandeld. In datzelfde licht wandelt de mensheid nog, want deze bedeling loopt nog door.
Die waarheid was uitgebreid aan Adam en zijn nageslacht bekend. Het licht van de profetie was er! De mensheid vanaf Adam had kennis van de Verlosser en Zijn werk. Er is licht in de eerste bedeling: profetie en het geweten. Als deze bedeling “de bedeling van het geweten” genoemd wordt, zou het ook “de bedeling van het licht” kunnen noemen of “de bedeling van de individuen”. Kortom: “de bedeling van de één”.
Dit is de eerste van de zeven generaties van de mensheid vanaf Adam. De eerste afstammeling van Adam is Adam zelf.
14 En van dezen heeft ook Enoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Ziet, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen;
15 Om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege al de harde woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben. ” Judas 14, 15
Henoch heeft geprofeteerd. Hij heeft zelfs een boek geschreven. Henoch leefde vóór Noach. Dit betekent dat er profetie was in de dagen vóór Noach. Noach was zelf ook een profeet. Henoch wordt hier de zevende van Adam genoemd. Het hoefde hier niet in de brief van Judas te staan. Waarom staat er dan bij dat hij de zevende van Adam was? In de eerste plaats, omdat het oordeel waarover Judas hier spreekt een oordeel is dat in verband staat met de zeven. Henoch profeteerde over een oordeel van God dat plaats zou vinden in verband met de zevende bedeling. In de tweede plaats: als Henoch de zevende is betekent het dat al die andere ook genummerd moeten worden. Dan blijkt dat “Adam de eerste van Adam is.
Adam is de eerste stamvader. Daaruit volgt dat Adam overeen moet komen met alle andere eersten uit alle andere reeksen. Adam was een eerste, een één, een enkeling. Hij werd alleen op de aarde gezet. Het leven van Adam was het leven van een enkeling, geplaatst onder God. Het ging om zijn persoonlijke relatie tot God en zo is hij een type van ieder mens die van nature onder de bedeling van het geweten geplaatst is. Adam is een type van de mensheid als zodanig. Vandaar dat de naam Adam soms vertaald wordt met “mens” (Adam betekent letterlijk: rood).
Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen, en van honig; Deuteronomium 8 : 8
Deze zeven vruchten beschrijven het beloofde land van Israël. De betekenissen van de zeven vruchten komen overeen met de aard van de zeven bedelingen. De eerst genoemde vrucht is de tarwe. “Tarwe” is in het Hebreeuws “chitah” (). Tarwe is afgeleid van een stam: de cheeth () en de theeth (), waarvan meerdere woorden zijn afgeleid.
Het woord “cheet” () is van dezelfde opbouw als het woord “chitah” ().
Tarwe is zo een beeld van de zondaar en de zonde. Een zondaar zou, als hij een boom was, (en dat is hij typologisch ook) omgehakt moeten worden. Dat is het rijsje uit de afgehouwen tronk van Isaï (Jesaja 11 : 1).
Hier hebben we de geschiedenis van de zondaar die omgehakt wordt en desondanks weer tot nieuw leven komt. Het is in de eerste plaats van toepassing op Christus, Die wedergeboren werd en ook op ons die Hem gevolgd zijn in de wedergeboorte. (Matthéüs 19 : 28)
Hieruit volgt dat de dood van Adam een functie vervulde in het verlossingsplan van God: anders had hij niet behouden kunnen worden. Men moet sterven en opstaan, namelijk wedergeboren worden.
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien het tarwegraan In de aarde niet valt, en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort. Johannes 12: 24
Het beeld van het tarwegraan wordt daar in de eerste plaats van toepassing gebracht op de Here Jezus Zelf.”
En de akker is de wereld; en het goede zaad zijn de kinderen (= zonen) des Koninkrijks; en het onkruid zijn de kinderen (= zonen) des bozen; Matthéüs 13 : 38
Hieruit volgt dat het zaad geen beeld is van dingen, maar van mensen. In 1 Korinthe 15 : 36 gaat het over wedergeboorte, maar speciaal over de wedergeboorte van het lichaam. Het lichaam wordt gezaaid in oneer (vers 43) en opgewekt in heerlijkheid. Het zaaien (de begrafenis) van het lichaam wordt vergeleken met het zaaien van tarwegraan.
35 Maar, zal iemand zeggen: Hoe zullen de doden opgewekt worden, en met hoedanig een lichaam zullen zij komen?
36 Gij dwaas, hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is; 1 Korinthe 15: 35, 36
Als men dergelijke zaken niet weet is men een dwaas. Er is geen leven dan alléén na de dood. Het zaaien wordt toegepast op de dood van de mens,omdat wij verwachten dat het weer “opkomt”. Dat is het grote verschil tussen begraven en cremeren. Als men iemand begraaft geeft men daarmee uitdrukking aan zijn geloof in de opstanding. Dat is de enige reden waarom wij begraven.
Dit principe wordt toegepast in Johannes 12, waar het over het tarwegraan gaat.
Die zijn leven (Gr.psuchè) liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven (Gr.psuchè) haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven (Gr.zoë). Johannes 12: 25
Net als het tarwegraan moet de zondaar sterven om van de zonde af te komen.
Opdat, gelijk de zonde geheerst heeft tot den dood, alzo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onzen Heere. Romeinen 5: 21
Opdat de genade zou heersen in plaats van de zonde, worden we uit de dood opgewekt (het rijsje) en zijn we met Christus opgewekt. De overige aspecten van de bedeling komen vanzelf aan de orde in de andere bedelingen, vanwege de verschillen die er met de andere bedelingen zijn.
4. DE BEDELING VAN HET MENSELIJK BESTUUR (NR. 2)
De tweede bedeling kwam na de zondvloed tot stand. De zondvloed vond 1656 jaar na Adam (na de zondeval) plaats. “Zondvloed” is geen eigennaam. Het is een zelfstandig naamwoord en het betekent “grote vloed”. De zondvloed maakte in de dagen van Noach een eind aan het leven van iedereen die op de aarde leefde. Verder maakte de zondvloed nergens een eind aan; ook niet aan de eerste bedeling. We zullen zien, welke rol de zondvloed in de geschiedenis gespeeld heeft en waarom die noodzakelijk was.
De tweede bedeling wordt gekenmerkt door volkeren. De tweede bedeling begint bij Noach en duurt tot de tijd dat de volkeren geoordeeld worden. Als er een huishouding is met huisregels, dan moet het uitlopen op een verantwoording aan het eind van de geschiedenis waarbij bekeken wordt in hoeverre men zich aan die regels heeft onderworpen. Die “men” slaat in dit geval op de volkeren. De verdeling houdt nauw verband met de heerschappij over die volkeren.
Deze bedeling houdt verband met de instelling van de menselijke overheid. Daarom noemde Dr. Scofield deze bedeling “de bedeling van het menselijk bestuur”. De verdeling in volkeren was noodzakelijk. Vóór de zondvloed wordt nergens over volkeren gesproken. De mensheid bestond gewoon uit een verzameling mensen.
De mensheid was wel onderverdeeld in twee lijnen, namelijk diegenen die van Seth afstammen en diegenen die van Kaïn afstammen. De mensheid werd in volkeren verdeeld nadat er eerst een nieuw begin met die mensheid gemaakt was; via Noach. Slechts Noach en zijn drie zonen bleven van de gehele mensheid in leven, zodat alle tegenwoordige mensen van Noach afstammen.
De verdeling in volkeren is geen willekeurige indeling. Het is een natuurkundige verdeling, door de afstamming bepaald. De volkeren worden in de Bijbel bij de naam van de stamvader genoemd. Een volk is een uitgegroeide familie, omdat ze één gemeenschappelijke voorouder hebben. Zo’n indeling werd alleen mogelijk doordat de mensheid weer teruggevoerd werd tot die ene man, Noach, uit wie vervolgens de volkeren tot stand kwamen.
Bij het in werking treden van deze bedeling wordt een tafel (tabel) van alle zeventig volkeren genoemd (Genesis 10). Het is een lijst van afstammelingen van Noach, maar tegelijkertijd ook een lijst van stamvaders van de verschillende volkeren der aarde. God deelde de mensheid in zeventig volkeren in. Die volkeren worden in drie groepen ingedeeld, naar de drie zonen van Noach: Sem, Cham en Jafeth. We hebben Chamietische volkeren, Semietische volkeren en Jafethietische volkeren.
Tegenwoordig is heel slecht na te gaan wie van welk volk afstamt en in hoeverre de volkeren die wij nu kennen overeenkomen met de volkeren die in Genesis 10 genoemd worden. In Genesis 10 : 6 wordt bijvoorbeeld “Mitsraïm” genoemd. Dat is de Hebreeuwse naam voor Egypte. De Egyptenaren zijn dus afstammelingen van Mitsraïm. Of de tegenwoordige Egyptenaren van Mitsraïm afstammen is nog maar de vraag.
Van dezen zijn verdeeld de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen, onder hun volken. Genesis 10 : 5
Dit wordt gezegd van de zonen van Jafeth, de oudste zoon van Noach. Dit betekent dat een deel van de aarde onder de hier genoemde afstammelingen van Jafeth verdeeld werd. Genesis 10 : 20 spreekt over de zonen van Cham.
Deze zijn zonen van Cham, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, in hun volken. Genesis 10 : 20
Hier worden de afstammelingen van Cham genoemd, voor zover zij stamvaders van volkeren geworden zijn. Dat zij hier genoemd worden, betekent dat God die volkeren erkent.
Deze zijn zonen van Sem, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, naar hun volken. Genesis 10 : 31
Van de drie zonen van Noach wordt hetzelfde gezegd.
Het hoofdstuk besluit met alle drie samen te vatten:
Deze zijn de huisgezinnen der zonen van Noach, naar hun geboorten, in hun volken; en van dezen zijn de volken op de aarde verdeeld na den vloed. Genesis 10: 32
De volkeren werden over de aarde verdeeld of anders gezegd: de aarde werd onder de volkeren verdeeld. De zeventig hier genoemde personen zijn niet alleen de stamvaders/verwekkers van die volkeren, maar waren ook de eerste koningen van die volkeren. De tabel van Genesis 10 is nog niet volledig, want later worden er nog andere volkeren in de Bijbel genoemd. Bijvoorbeeld de volkeren die van Ismaël, Ezau en Lot afstammen. Ook Israël maakt geen deel uit van deze opsomming.
Deze volkeren, die later ontstaan zijn, zijn onderverdelingen van de zeventig volkeren. Ze passen vanwege de natuurlijke afstamming in het schema. De mensheid werd verdeeld om er over te kunnen heersen. Dit brengt ons bij het vaste Bijbelse principe dat een koninkrijk bij een koning begint. Dit principe komt de hele Bijbel door voor, speciaal in verband met de evangeliën. Johannes de Doper predikte dat het koninkrijk der Hemelen nabij was gekomen, omdat de Koning daar rondliep.
De volkeren werden in het land geplaatst dat de Heer voor hen bestemd had. Dit betekent niet dat dit in de tegenwoordige tijd nog zo is. Israël werd verstrooid over de aarde, omdat de vestiging van het koninkrijk van Christus op aarde niet doorging. Israël woonde sindsdien overal, behalve op hun eigen stuk grond. In de tijd dat Israël onder de volkeren werd verstrooid, vonden ook de grote volksverhuizingen plaats. De volkeren werden over de aarde verstrooid. We kennen wel veel volkeren der aarde, maar we weten niet waar ze thuis horen. Geen volk is op de plek waar het thuis hoort. Van Israël weten we nog waar het thuis hoort, maar bij Israël is het probleem dat we niet weten wie Israël is.
In de tijd dat de volkeren geoordeeld zullen worden, zal in de eerste plaats Israël naar het land terugkeren (de twee én de tien stammen). Het betekent tevens dat ook alle andere volkeren terug verzameld zullen worden naar het land dat hun oorspronkelijk geschonken is. De Koning, de Rechthebber over al die tronen, regelt dat. De troon van de Zoon van Adam, de troon van Christus, is een troon boven die van de zonen van Noach. Daarom is Christus Degene Die de volkeren terug zal brengen in hun oorspronkelijke bestemming (dit zal ook met de individuen gebeuren, alleen later).
In Genesis 10:5 staat het woord “eilanden” (Hebreeuws: “ie”,) en in de andere verzen staat “landschappen” (Hebreeuws: “eretz”) , Eiland” betekent “een beperkt gebied”. Het geeft aan dat elk volk zijn eigen stukje grond heeft. Als het écht over een eiland gaat, spreekt de Schrift over “de eilanden der zee” (o.a. Esther 10 : 1; Jesaja 11 : 11; Ezechiël 26 : 18). Een eiland, in de absolute betekenis van het woord, is altijd een eiland der zee. Omdat het er bij staat betekent het dat er ook eilanden zijn die niet “der zee” zijn. Het gaat hier om een stuk grond dat beperkt/bepaald is voor een bepaald volk. Dit was een algemeen kenmerk van deze tweede bedeling.
De spraakverwarring bij Babel is het begin van de bedeling van de volkeren; een bedeling die tot vandaag voortduurt. Genesis 10 spreekt op voorhand over de verdeling van de volkeren en dat niet alleen naar hun landschappen, maar ook naar hun spraak. Dit betekent dat elk volk niet alleen zijn eigen stuk grond heeft, maar ook zijn eigen taal. In Genesis 11 zien we dat de mens de wil van God niet wilde uitvoeren en zich niet wilde onderwerpen aan de huisregels van de huishouding. De mens onderwierp zich nadrukkelijk niet aan deze bedeling, want daartoe werd juist de toren gebouwd.
En de ganse aarde was van enerlei spraak en enerlei woorden. Genesis 11: 1
Dat was nog zo, dus Genesis 10 grijpt vooruit op de latere geschiedenis.
In Genesis 11 : 4 zeggen de mensen:
En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien over de ganse aarde verstrooid worden! Genesis 11: 4
Men poogde de verstrooiing te voorkomen. Men wilde geen verdeling in volkeren en streefde een eenheid na, zoals de Verenigde Naties dat behoren te doen.
God had echter tegen Noach gezegd:
En God zegende Noach en zijn zonen, en Hij zeide tot hen: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde! Genesis 9 : 1
Nimrod (Genesis 10 : 10) was de oprichter van Babel. Babel werd gebouwd om de volkeren tot eenheid te brengen en de toren was het symbool van die eenheid. Babel blijkt het begin van de koninkrijken der aarde te zijn. De koninkrijken der aarde eindigen bij het oordeel over Babel. Dan zijn alle volken aan Christus onderworpen. De toren van Babel werd gebouwd van tichelstenen. Dé Steen is Christus. Een baksteen, tichelsteen, is een namaaksteen. Baksteen is een type van de mens zelf. Hier in Babel bakten ze hun eigen steen:
En zij zeiden een ieder tot zijn naaste: Kom aan, laat ons tichelen strijken, en wel doorbranden! En de tichel was hun voor steen, en het lijm was hun voor leem. Genesis 11: 3
Ze bouwden een stad. Dat was niets nieuws, want Kaïn bouwde ook al een stad. Een toren is een bouwwerk,waarvan het opperste in de hemel (de eerste hemel) is. Een toren wijst naar de hemel en daarom is het een godsdienstig symbool. In de stad en de toren wordt het streven naar politieke en godsdienstige eenheid uitgedrukt. Dat is Babel en dat is nog steeds het streven van de mens. Babel zal daarom ook weer herbouwd worden.
En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn enerlei volk, en hebben allen enerlei spraak; en dit is het, dat zij beginnen te maken; maar nu, zoude hun niet afgesneden worden al wat zij bedacht hebben te maken? Genesis 11: 6
Het was niet de bedoeling van de Heer dat zij één volk bleven met één taal en op één plaats wonend. De Heer verstrooide hen door hun taal te verwarren. Het was geen willekeurige verdeling. Genesis 10 vertelt dat de aarde verdeeld werd onder de zeventig afstammelingen van Noach.
Alzo verstrooide hen de HEERE van daar over de ganse aarde; en zij hielden op de stad te bouwen. Genesis 11: 8
In den beginne was het Woord. Het woord was er eerder dan de mens en de taal was er eerder dan een volk. Vóórdat Adam er was, bestond de taal al. Toen Adam kwam, kon hij meteen spreken. Adam was een volwassen mens en geen baby. Eerst was er de taal en toen werden zij die deze taal spraken bij elkaar gebracht. Zo ontstond een volk. Lang voordat Israël verstrooid werd onder alle volkeren werden de volkeren zelf verstrooid. Zo zien we de parallel tussen Israël en de volkeren.
Daarom noemde men haar naam Babel; want aldaar verwarde de HEERE de spraak der ganse aarde, en van daar verstrooide hen de HEERE over de ganse aarde. Genesis 11: 9
De Heer verstrooide hen over de aarde door hun spraak te verwarren. Daarom noemde men haar naam Babel, want Babel betekent in het Hebreeuws “verwarring”. Babel is in het Chaldeeuws (de taal van de Babyloniërs) echter Bab-el. Dit betekent “poort (van) God”. Een poort is het middel tot macht. Bab-el betekent “poort van God”, maar daardoor ook “heerschappij van God” en bovendien ook “tempel van God”, omdat een poort een bouwwerk is. Zoals een koning vanuit zijn paleis regeert, zo regeert een god vanuit zijn tempel. Een tempel en een poort zijn feitelijk identieke begrippen.
Als men naar wereldheerschappij streeft, heet dat streven “Babel”. Babel is het streven naar eenheid in politiek, maatschappelijk en godsdienstig opzicht en het is lijnrecht in strijd met Gods plan met de volkeren. Gods wil is: verdeling tot een bepaald tijdstip. Dat tijdstip is nog niet aangebroken. In Genesis 10 staat een soort geslachtsregister van Sem. In vers 21 staat: “Sem gewon Arfachsad”. In vers 22: “en Arfachsad gewon Selah”. In vers 24: “en Selah gewon Heber”.
En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan. Genesis 10 : 25
Peleg – de zoon van Heber – werd zo genoemd omdat de aarde in zijn dagen verdeeld werd. “Peleg” is het Hebreeuwse woord voor “verdelen”. Vanaf Genesis 11 : 11 wordt hetzelfde geslachtsregister tot Peleg en verder gegeven. Daarbij worden de jaartallen genoemd. Als dit uitgerekend wordt, komen we bij Peleg op 130 jaar na de vloed terecht. In de dagen van Peleg werd de aarde verdeeld. De spraakverwarring vond dus 130 jaar na de zondvloed plaats.
De inhoud van de tweede bedeling wordt bepaald door het verbond met Noach. Dat verbond met Noach lijkt in grote trekken op het verbond met Adam, maar bij Noach werd aan het verbond van Adam iets toegevoegd. In de eerste plaats staat er over het verbond in Genesis 9 : 1, 2:
1 En God zegende Noach en zijn zonen, en Hij zeide tot hen: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde!
2 En uw vrees, en uw verschrikking zij over al het gedierte der aarde, en over al het gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem roert, en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven. Genesis 9 : 1, 2
De vijandschap tussen de wereld en de mens wordt duidelijk aangetoond, evenals het onvermogen van de mens om de wereld en de dieren aan zich te onderwerpen.
Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze; Ik heb het u al gegeven, gelijk het groene kruid. Genesis 9 : 3
Dit is een toevoeging op het verbond met Adam, want aan Adam werd alleen het groene kruid tot spijs gegeven. Aan Adam werd geen vlees tot voedsel gegeven; aan Noach en zijn afstammelingen wél. Er is een verklaring, waarom de mens na Noach vlees zou mogen eten. Typologisch gezien wordt het ene leven overgedragen aan het andere. Het leven van het dier wordt aan de mens overgedragen. Dat is een soort plaatsvervanging en het is een illustratie van het begrip wedergeboorte.
53 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Tenzij dat gij het vlees des Zoons des mensen eet, en Zijn bloed drinkt, zo hebt gij geen leven in uzelven.
54 Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.
55 Want Mijn vlees is waarlijk Spijs, en Mijn bloed is waarlijk Drank.
56 Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij, en Ik in hem.
57 Gelijkerwijs Mij de levende Vader gezonden heeft, en Ik leve door den Vader; alzo die Mij eet, dezelve zal leven door Mij. Johannes 6 : 53-57
De praktische betekenis is dat het niét eten van vlees volgens de Schrift een leer van demonen is.
1 Doch de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten, en leringen der duivelen (= demonen),
2 Door geveinsdheid der leugensprekers, hebbende hun eigen geweten als met een brandijzer toegeschroeid;
3 Verbiedende te huwelijken, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft, tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen, en die de waarheid hebben bekend. 1 Timothéüs 4 : 2, 3
De Bijbel leert dat demonen de mens leren om geen vlees te eten. Hiervoor is een goede reden. Iemand die namelijk geen vlees eet en geen vleselijke genoegens heeft, wordt beter geschikt om te fungeren als medium. In spiritistische kringen weet men dit heel goed. Wil men niet met deze demonen te maken krijgen, dan moet men zich vooral aan deze vleselijke genoegens overgeven, want dan wordt men tamelijk onbruikbaar.
De zondvloed van Noach kwam over een mensheid, die zich met geestelijke wezens had ingelaten. Daarom wordt er na de zondvloed gezegd dat men vlees moet eten om deze toestanden te voorkomen.
Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. Genesis 9 : 4
Hier wordt het bloed gezien als een type van de ziel. De ziel is de mens; het oude leven van de mens. Dat bloed mag niet gegeten worden, omdat het de ziel – het leven van de mens – uitbeeldt. We mogen elkaars leven niet opeten.
“5 En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eisen; ook van de hand des mensen, van de hand eens ieder zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen.
6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. ” Genesis 9 : 5, 6
Het gaat om de hogere overdrachtelijke betekenis. Bloed mag niet gegeten worden, omdat het een type is van het leven van de mens en van het dier. Bij het avondmaal wordt de wijn “het bloed van het Nieuwe Testament” genoemd (Matthéüs 26 : 28).
Zoals echt bloed een beeld is van het leven in de oude schepping zo is wijn een type van het leven in de nieuwe schepping. Wijn is een type van de Heilige Geest. “Ziel en bloed” horen bij elkaar en “wijn en Geest” horen eveneens bij elkaar. Het één is een beeld van het ander. In Genesis 9 : 6 is de belangrijkste uitspraak “door de mens”.
Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. Genesis 9 : 6
Het gaat hier om een opdracht, “want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt”. Welke mens is naar het beeld van God gemaakt? Dat is de Zoon des mensen! Zijn bloed zal gewroken worden! Hij is Degene Die oordeelt en het vonnis voltrekt.
In het algemeen geldt dat de ene mens over de andere mens regeert.
Alle ziel (er staat niet: alle geest) zij den machten, over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten, die er zijn, die zijn van God geordineerd. Romeinen 13: 1
In de grondtekst staat:”want er is geen macht dan door God, en de machten die er zijn, zijn door God geordineerd”. God is/heeft de hoogste macht. Als de machten onderworpen zijn aan God betekent dit dat ze Zijn goedkeuring hebben . Wij als gelovigen worden geacht ons te onderwerpen aan de overheid, want de brief aan de Romeinen is geschreven aan gelovigen.
Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie van God wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen. Romeinen 13: 2
Wie zich opstelt tegen de overheid, stelt zich op tegen de instelling van God.
Wie wederstaan, zullen gevonnist worden; niet door God, maar door die machten zelf.
3 Want de oversten zijn niet tot een vreze den goeden werken, maar den kwaden. Wilt gij nu de macht niet vrezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben;
4 Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet te vergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene, die kwaad doet. Romeinen 13: 3, 4
God is de hoogste macht. Daaronder zijn de machten en daaronder staan wij, de zielen. In Romeinen 13 : 4 staat dat de overheid Gods dienares is. Het is dus een vrouw. Daaruit volgt dat de overheid er niet voor ons is, maar voor God. De overheid dient God. Tenminste: zo behoort het te zijn.
Die overheid is aangesteld in de dagen van Noach (Genesis 9 : 6). Dat blijkt uit de volgende hoofdstukken van Genesis,want daar krijgen we de verdeling van de volkeren met over elk volk een eigen regering. De overheid is door God ingesteld als instelling. Dat betekent niet dat alle leden van die instelling door God zijn aangesteld. De overheid is Gods dienares. niet de leden van die overheid, want in de praktijk denken de leden van de regering dat zij er zijn om het volk te dienen.
Daarom is het nodig onderworpen te zijn, niet alleen om der straffe, maar ook om des gewetens wil. Romeinen 13: 5
Men moet onderworpen zijn vanwege de straf en vanwege het geweten.
Vermaan hen, dat zij aan de overheden en machten onderdanig zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn; Titus 3: 1
Er staan drie dingen in dit vers: vermaan hen (de gelovigen) dat zij:
- de overheden en de machten onderdanig zijn.
- gehoorzaam moeten zijn (= gehoor moeten geven aan; namelijk: aan het Woord van God).
- tot alle goed werk bereid zijn.
De Bijbel leert dat de gelovige onderdanig moet zijn aan de overheid, maar leert njet dat de gelovige de overheid moet gehoorzamen. Er staat dat zij gehoorzaam moeten zijn, maar er staat niet bij: aan de overheid. Dat kan niet, want men moet Gode méér gehoorzaam zijn dan mensen (Handelingen 5 : 29). Het woordje “hun”staat cursief, hetgeen betekent dat het in de grondtekst niet voorkomt. Onderworpen zijn houdt in dat we ons bewust zijn dat we in een lagere positie staan dan de overheid.
13 Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende;
14 Hetzij den stadhouderen (plaatsvervangers), als die van hem gezonden worden, tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen, die goed doen.
15 Want alzo is het de wil van God, dat gij, weldoende, den mond stopt aan de onwetendheid der dwaze mensen; 1 Petrus 2 : 13-15
Petrus zegt dat de wereld bestaat uit “onwetendheid der dwaze mensen”. Petrus kende “Christus, Die wijsheid van God geworden was” (1 Korinthe 1 : 30) en hij zegt tegen gelovigen dat ze ter wille van de Heer, aan elke overheid onderworpen moeten zijn.
Tot hoever gaat die onderwerping?
Als de overheid ons verbiedt om dingen te doen die de Bijbel ons opdraagt (voor zover de Bijbel ons iets opdraagt), dan doen we het tóch (zie Handelingen 4 : 17-21).
Als de overheid dan zegt dat we de gevangenis ingaan, dan steken we onze handen uit en laten ons boeien. Dat is onderworpen zijn aan de overheid. Dat is niet tegen de overheid strijden, maar de consequenties van ons geloof aanvaarden.
15 Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid.
16 Door Mij heersen de heersers, en de prinsen, al de rechters der aarde. Spreuken 8 : 15, 16
Hier spreekt de Wijsheid. Het is een Persoon.
De Wijsheid is Christus.
Deze zaak is in het besluit der wachters, en deze begeerte is in het woord der heiligen; opdat de levenden bekennen, dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen, en geeft ze aan wien Hij wil, ja, zet daarover den laagste onder de mensen. Daniël 4 : 17
Hoe regeert God? Door de koninkrijken aan anderen te geven. Een menselijke koning is een plaatsvervanger van God en hij regeert in naam van God. Dit wil niet zeggen dat de koning rechtstreeks onder God staat, want daar staan nog andere machten tussen. In verband met de mensheid spreken we slechts over de mensen en daarboven een koning; dat zijn maar twee verschillende niveau’s. De niveau’s van machten in de hemel worden in Éfeze 1 genoemd. Een volk wordt niet alleen geregeerd door een koning op aarde, maar ook door een koning in de hemel.
19 En welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht,
20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt; en heeft Hem gezet tot Zijn rechter hand in den hemel;
21 Verre boven alle overheid, en macht, en kracht, en heerschappij, en allen naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende. Éfeze 1: 19-21
In Éfeze 1 : 21 wordt gesproken over: overheid, macht, kracht, heerschappij en alle naam die genoemd wordt. Het vers gaat over verschillende “groepen” en daaruit dient men te concluderen dat ze boven elkaar staan. De aller-bovenste is Christus, want Christus staat verre boven dat alles; niet alleen nu (in deze eeuw) maar ook straks (in de toekomende eeuw). Voor de verschillende machten worden verschillende uitdrukkingen gebruikt:
- overheid = arche, = begin, eerste
- macht = exousia, = gedelegeerde/ondergeschikte macht
- kracht = dunamis, – = reproducerende macht
- heerschappij = kuriotes, = heerschappij
- alle naam
Het gaat hier om machten die onder Christus staan.
De eerste macht die genoemd wordt, wordt in het Grieks aangeduid met “arche” (). Dit begrip slaat hier op de duivel, de satan.
Na overheid wordt het woord “macht” genoemd (exousia, ) Deze macht ontvangt men van een hoger geplaatst iemand. Het wijst op een gedelegeerde macht. Het gaat over diegenen die rechtstreeks onder de satan geplaatst zijn.
Het woord “kracht” is het Griekse woord “dunamis” () Dunamis hangt samen met het woord “dynamo”. Een dynamo produceert iets. Dunamis is het vermogen tot zelf-expressie. Dunamis is het vermogen van de ene mens om de ander te laten doen wat hij wil. Het gaat hier om geestelijke machten die mensen beïnvloeden om te doen wat zij willen.
Dan komt het woord “heerschappij” (kuriotes, ) In kuriotes zit het woord ”kurios” (), dat “heer” betekent. Kuriotes wordt letterlijk vertaald met “heerschappij”. Het woord houdt verband met territoriale macht. Een territorium is een bepaald grondgebied. Een kurios regeert over een bepaald gebied, namelijk over een heerlijkheid.
Ogenblikkelijk boven de menselijke koning die over een bepaald gebied regeert, staat in de hemel iemand die heerschappij heeft. De Bijbel noemt bijvoorbeeld de vorst der Grieken en de vorst der Perzen (Daniël 10 : 13). Het zijn de engelen die aangesteld zijn over een bepaald volk en dus over een bepaald land. Dan krijgen we nog “alle naam, die genaamd wordt”. Overheid, macht, kracht en heerschappij zijn allemaal synoniemen voor macht. Het woord “naam” is geen synoniem voor macht. Het is een omschrijving van geestelijke wezens, die bij name bekend zijn. Ze hebben geen plaats in de normale hiërarchie. “Alle naam” is geen aanduiding van engelen, maar van demonen. De demonen worden in de Schrift bij name gekend; niet alle, maar sommige wel. De demonen waren bekend bij de oude volkeren in de dagen van de Grieken.
In Openbaring 9 : 11 wordt over schorpioenen gesproken.
En zij hadden over zich tot een koning den engel des afgronds; zijn naam was in het Hebreeuws Abaddon, en in de Griekse taal had hij den naam Apollyon. Openbaring 9 : 11
Abaddon en Apollyon zijn dezelfden. Het is de engel des afgronds.
Dit is de naam van een engel en niet van een demon. In Handelingen 16 wordt wél over een demon gesproken, maar de vertalers hebben dat niet vertaald.
En het geschiedde, als wij tot het gebed heengingen, dat een zekere dienstmaagd, hebbende een waarzeggenden geest, ons ontmoette, welke haar heren groot gewin toebracht met waarzeggen. Handelingen 16: 16
In de grondtekst staat er: “hebbende een geest, namelijk een python”. Python is een naam uit de Griekse mythologie. Een groot deel van de zogenaamde goden van de Grieken, die bij name bekend waren, waren ordinaire demonen. De demonen spelen een rol in de geestelijke wereld, maar dat betekent niet dat zij boven de mens geplaatst zijn. Demonen zijn geesten van mensen en niet van engelen.
Demonen staan in hiërarchie op hetzelfde niveau als de mens. Ze staan eigenlijk lager, omdat ze bij voorbaat veroordeeld zijn. Demonen zijn te manipuleren en ze doen in feite wat mensen willen. Van de natuurlijke mens kan gezegd worden dat hij op hetzelfde niveau staat als “alle naam, die genaamd wordt”. De mens staat daar iets boven, omdat de mens een lichaam heeft, terwijl een demon zijn lichaam kwijt is.
Gelovigen staan niet in dezelfde positie als demonen, maar staan in de positie van Christus: ver boven alle macht en kracht en heerschappij. Christus is gezeten ter rechterhand Gods in de hemel; boven alles. Wij zijn met Hem gezeten boven alle overheid,macht, kracht, heerschappij en alle naam, die genaamd wordt. De satan staat lager op de ladder,maar hij onderwerpt zich niet.
De tweede bedeling eindigt niet bij de verkiezing van Abraham. Abraham werd tot op zekere hoogte buiten de bedeling getrokken en de bedeling van de volkeren liep gewoon door. Deze tweede bedeling loopt door tot de volkeren geoordeeld zullen worden. In Openbaring eindigt de geschiedenis van de volkeren waar hij begon, namelijk bij Babel en in Armageddon, waar de legers van Babel aan het koninkrijk van Christus onderworpen worden. Dan worden de volkeren op aarde onder één Hoofd samengebracht. Daarmee is de geschiedenis van de volkeren ten einde. Het wordt in het kort vermeld in Matthéüs 25 (zie zesde bedeling).
Een volk is een tijdelijke bestaansvorm, in tegenstelling tot de mens. De mens bestaat in eeuwigheid. Een volk bestaat slechts in deze wereld. Een volk bestaat uit levende mensen. Als iemand sterft, wordt hij tot zijn vaderen verzameld en niet tot zijn volken. Een volk houdt op te bestaan als de mensen daarvan overleden zijn. Een volk kan dus niet in de eeuwigheid geoordeeld worden, omdat “in de eeuwigheid” geen volkeren bestaan. Daarom moeten de volkeren nog in deze oude wereld geoordeeld worden. Dat gebeurt in de zesde bedeling,waarin de volkeren aan Christus worden onderworpen. Daarna volgt de zevende bedeling en in die tijd zijn de volkeren tot één verzameld en onderworpen aan Christus.
De eerste letter in de Bijbel is het getal twee. Onze cijfers zijn Arabische cijfers. Ze zijn Semitisch van oorsprong. In onze “twee” is de Hebreeuwse “Beth” () te herkennen. De Bijbel begint met “Bereshiet”, dat vertaald is met “In den beginne”. De eerste letter van de Bijbel wordt extra groot geschreven. In de Bijbel komen meer van deze letters voor. Soms staan bepaalde letters juist extra klein gedrukt en er zijn zelfs letters die op hun kop staan. Soms staan er letters verkeerd. Dat wil zeggen: ze staan op plaatsen waar zij volgens de grammatica niet behoren te staan. De grammatica is echter later door mensen opgesteld en is derhalve ondergeschikt aan de Bijbel.
De Joden waren zo getrouw in het overschrijven dat daar geen fouten bij werden gemaakt. Er was zoveel controle op dat ze geen “tittel” of “jota” zouden durven veranderen. De afwijkingen in de tekst zijn er niet ter controle, maar zijn zo overgeleverd. Zo is het oorspronkelijke schrift en het heeft zijn betekenis. De eerste afwijking komt voor bij de eerste letter van de Bijbel, de letter Beth, die groot gedrukt wordt. Het geeft aan dat hetgeen volgt helemaal in het teken van de twee staat. Alles heeft met de verdeling van de twee te maken, met een tweedeling.
In den beginne schiep God de hemel en de aarde.
God maakte scheiding tussen:
- duisternis en licht
- nacht en dag
- avond en morgen
- wateren beneden en wateren boven (het uitspansel)
- land en wateren
Alles heeft met twee kanten te maken. Deze wereld staat in het teken van de twee. Wij leven in een dualistische wereld. Alles is in de schepping aan twee verschillende machten onderworpen. Dat wijst op het mannelijke en het vrouwelijke binnen de schepping. Het woord “beth” betekent “huis”. Een huis is, heel fundamenteel, “dat wat zich binnen bevindt”. Een huis komt tot stand via tweedeling, want door het huis zondert men zich af van de wereld. De schepping zelf is een huis. Het woord “huis” wordt gebruikt voor alles wat zich afzondert van de rest.
In de schepping (de hemelen en de aarde) kunnen we spreken van een huis voor de mens: de aarde. Wanneer wij ons afzonderen van de rest van de wereld of van de volkeren op aarde, dan zijn we lid van een volk en dat ene volk heet dan een huis. Het volk Israël wordt aangeduid als een huis (o.a. Exodus 40 : 38; Leviticus 17 : 3; Jeremia 2 : 4). Het was oorspronkelijk het huisgezin van Jakob. Een volk voldoet aan de omschrijving van een huis, want het volk is afgezonderd in een eigen land. Elk volk is een huis. In de bedeling van het menselijk bestuur is de mensheid onderverdeeld in “huizen”.
God maakte op de tweede dag scheiding tussen wateren en wateren. God deed dat ook bij de Schelfzee (Genesis 14 : 21) en later bij de Jordaan (Jozua 3 : 16).
En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren! Genesis 1: 6
God zei: “Dat er scheiding zij tussen wateren en wateren”. Het staat er onduidelijk, omdat het op verschillende zaken van toepassing moet zijn. In de eerste plaats is het uiteraard van toepassing op wat er toen gebeurde: scheiding maken tussen wateren boven en wateren beneden.
En hij zeide tot mij: De wateren, die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken, en scharen, en natiën, en tongen. Openbaring 17: 15
Wateren zijn een beeld van de volkeren. Als er van de tweede dag staat dat God scheiding maakte tussen wateren en wateren slaat dat typologisch op de tweede bedeling waarin God scheiding maakte tussen volkeren en volkeren.
Die het bruisen der zeeën stilt, het bruisen harer golven, en het rumoer der volken. Psalmen 65: 8
Het bruisen der zeeën is een type van het rumoer der volken. Bij de storm op het meer sprak de Here Jezus tegen de golven en de zee en de wateren werden stil (Markus 4 : 37-40; Lukas 8 : 23-25).
Het is profetisch voor het moment dat de volkeren – die bruisen en tekeer gaan – tot rust gebracht zullen worden door de almacht van Christus.
De “één”, het woord “ani” is nauw verwant met het woord voor “schip” dat op de golven drijft. Het duidt op het individu, los van de volkeren. Petrus wandelde op het water. Petrus is het schip, de enkeling, de gelovige, die zijn blik op de Heer vestigt (Matthéüs 14 : 29).
Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik wil aan u, o Tyrus! en Ik zal vele heidenen tegen u doen opkomen, alsof Ik de zee met haar golven deed opkomen. Ezechiël 26 : 3
Dit is typologie. Zoals de zee zou kunnen opkomen om de stad te vernietigen, zo zouden de volkeren opkomen om Tyrus te vernietigen. Tegen de kracht van het water is niets bestand.
Wee der veelheid der grote volken, die daar bruisen, gelijk de zeeën bruisen; en wee het geruis der natiën, die daar ruisen, gelijk de geweldige wateren ruisen! Jesaja 17: 12
Wat de zeeën doen wordt toegeschreven aan de volkeren. In Daniël staat dat vier grote beesten uit de wateren opkomen. Dat is makkelijk te verklaren, want zij komen uit de volkeren (Daniël 7 : 3).
In Openbaring 13 : 1 komt er een beest uit de afgrond/de zee, dus ook uit de volkeren.
Waarom woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid? Psalmen 2 : 1
“Woeden” is een uitdrukking die normaal voor de zeeën geldt, maar die nu op de heidenen wordt toegepast. De heidenen gaan tekeer zoals de zeeën tekeer gaan. Op de tweede dag van de herschepping in Genesis 1 wordt er scheiding gemaakt tussen de wateren boven het uitspansel en wateren beneden het uitspansel. Dit staat model voor een scheiding die er tussen de volkeren wordt gemaakt. Normaal brengt de scheiding van wateren nieuw leven voort (bijvoorbeeld bij de wateren van de Schelfzee, waar Israël werd geboren; de wateren van de Jordaan,waar Israël – typologisch gezien – werd wedergeboren). Het water breekt en brengt nieuw leven voort, net als bij de geboorte van een kind.
De tweede stamvader is Seth.
En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel; want Kaïn heeft hem doodgeslagen. Genesis 4 : 25
Abel betekent “leeg”. Seth kwam daarvoor in de plaats. De vertaling van die naam wordt hier gegeven (Genesis 4 : 25), namelijk “een ander zaad gezet”. Seth () betekent “plaatsvervanger”; in de eerste plaats van Abel, maar we weten dat alle typologie (in hoogste instantie) op Christus slaat. De Heer Zelf heeft Zich verdeeld: Hij was Jehovah in de hemel, maar Hij was ook Jehoshua (Jezus) op aarde. Dat zijn de twee hoedanigheden van de Here Jezus: één in de hemel en één op de aarde.
Seth is een type van Christus. Seth kwam in de plaats van Abel. Abel was een type van de Here Jezus, Die een offer bracht en stierf. Hij werd mens om te sterven. Het enige dat wij van Abel weten is dat hij werd geboren, een offer bracht en stierf. De Opgewekte neemt de plaats in van Degene Die stierf. Abel is een type van de Here Jezus en Seth is een type van Christus; “een ander Zaad gezet”. Christus – de opgewekte Zoon – is gezet tot Gods rechterhand. (Éfeze 1 : 20).
In de tweede bedeling hebben we ook met plaatsvervanging te maken. Adam was als koning over de aarde gesteld en het eerstgeboorterecht ging over naar de tweede. Abel stierf en zo kwam de opdracht de aarde te onderwerpen bij Seth terecht. De lijn via Seth komt uiteindelijk bij de Here Jezus Zelf terecht (Lukas 3 : 23-38). Seth was de plaatsvervanger van Abel in verband met het erfrecht en de heerschappij. Daarom is Seth ook een type van de tweede bedeling. Daarin is iemand plaatsvervanger voor iemand anders, namelijk een Koning die de plaats van God inneemt.
Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. Genesis 9 : 6
God zal wraak nemen.
Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wraak toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere. Romeinen 12: 19
Die wraak wordt voor een deel door de mens uitgevoerd. De mens staat daardoor in de plaats van God. Elke koning is een type van de uiteindelijke Koning, Christus. Seth is hiervan een type. Hij bekleedde het koningschap in plaats van Abel.
Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen, en van honig; Deuteronomium 8 : 8
Gerst is de tweede vrucht die genoemd wordt. Wat aan tarwe wordt toegeschreven geldt ook voor ieder ander graan (zie 1 Korinthe 15 : 36, 37). Alle granen zijn een beeld van de individuele mens die sterft om vrucht te kunnen dragen. Bij gerst hebben we wel te maken met de mens, maar niet in zijn hoedanigheid als zondaar, maar in zijn hoedanigheid van vorst.
Gerst is in het Hebreeuws “seorah”. De laatste letter, de “hee” (), is de vrouwelijke uitgang van het woord. De stam van het woord wordt gevormd door drie letters: . De stam (“sar ”), betekent “vorst”, “machthebber”). De naam Sarah () is nauw verwant met het woord “gerst”, hoewel in de naam Sarah de “ajien” ) wordt weggelaten. Er is nog een afleiding van het woord: of dat “haar” of “harig” betekent. “Haar” heeft dezelfde stam. Het Hebreeuwse woord voor “harig” komt in de Bijbel ook als eigennaam voor, namelijk “Seïr” ).
Op een gerstekorrel staat een grote haar. Bij tarwe ontbreekt die haar meestal. “Haar” is in de Bijbel een beeld van macht (vergelijk Simson). “Haar” is een beeld van hetgeen de mens voortbrengt; de macht die van hem uitgaat. Tot op zekere hoogte is het hoofdhaar een alternatief voor een kroon. 1 Korinthe 7 leert dat wat de mens op zijn hoofd draagt een beeld is van de macht die boven hem of haar staat. Gerst is een beeld van de individuele mens, maar dan als machthebber. Het woord “seorah” wordt ook vertaald met “poort”. Een poort is in de Bijbel ook een beeld van macht. “Seorah” wordt in Spreuken 23 : 7 vertaald met “bedenken”.
Het denken van de mens is een uitdrukking van zijn macht. Het praktiseren van macht is het resultaat van het denken van de mens. Gerst komt vaak voor in de Bijbel. In de geschiedenis van de vijf broden en de twee visjes waren de broden “gerstebroden” (Johannes 6 : 9, 13) . “Vijf” heeft met verborgen dingen te maken. Het gaat over het verborgen koningschap van Christus.
5. DE BEDELING VAN DE BELOFTE (NR. 3)
De derde bedeling, “de bedeling van de belofte”, houdt verband met wat in de Bijbel “de belofte” genoemd wordt. Die belofte wijst op het verbond met Abraham. De eerste bedeling gaat over alle individuen; de tweede bedeling over alle volkeren. Het eerste aspect van de derde bedeling is dat hij met énkele individuen (geroepenen/uitverkorenen) te maken heeft. Dat is in de eerste plaats Abraham en in de tweede plaats het Zaad van Abraham: Christus (Galaten 3 : 16).
Deze bedeling begint met de roeping van Abram en eindigt als de belofte vervuld wordt. Wanneer we weten, wat er beloofd werd, weten we ook wanneer de belofte vervuld wordt. Aan Abraham werd beloofd dat in hem en in zijn Zaad al de geslachten des aardrijks gezegend zouden worden (Genesis 22 : 18). Het begin van deze bedeling staat in Genesis 12 : 1.
De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. Genesis 12 : 1
Abram moest de eerste bedeling (zijn familie) verlaten, maar ook de tweede bedeling (= zijn land = Ur der Chaldeeën; (Genesis 11 : 28, 31). De consequentie was dat hij onder een derde bedeling kwam.
2 En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen!
3 En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Genesis 12 : 2, 3
Er wordt hier niet over het Zaad van Abraham gesproken. Deze dingen werden tegen Abram gezegd, maar het was ook voor zijn erfgenamen bestemd. Van Abraham wordt bijvoorbeeld gezegd dat hij aan Melchizédek tienden betaalde (Genesis 14 : 20).
In de brief aan de Hebreeën wordt het aangehaald. Er wordt gezegd dat Levi tienden aan Melchizédek betaalde (Hebreeën 7 : 9). Levi was toen echter nog niet geboren. Hij was nog “in de lendenen van Abraham”. Wat Abraham deed werd ook toegeschreven aan allen die op dat moment “in hem” waren. In Genesis 12 gaat het om Abram en zijn natuurlijke afstammelingen. Eén van de zegeningen houdt in dat hij zeer veel afstammelingen zou hebben (vele volkeren en niet alleen Israël). Abraham betekent volgens de Schrift “vader van vele volkeren”.
Abraham heette oorspronkelijk Abram. Beide namen betekenen hetzelfde. Sarah heette oorspronkelijk Sarai. Deze laatste naam eindigt op een “i” ). Sarai was onvruchtbaar en Abram uiteindelijk ook, want hij was verstorven. De Heer wisselt de “jod” () van Sarai om voor een “hee” ().
Nog zeide God tot Abraham: Gij zult den naam van uw huisvrouw Sarai, niet Sarai noemen; maar haar naam zal zijn Sara. Genesis 17: 15
De “jod” heeft een getalswaarde van 10, terwijl de “hee” een getalswaarde heeft van 5. De “10” van Sarai werd feitelijk gedeeld in twee “hee’s” (tweemaal 5).
De ene “hee” bleef bij Sarah. De andere “hee” kreeg Abram in zijn naam. Abram werd Abra-h-am. Ze hadden de “jod” gedeeld en op grond van deze gemeenschappelijkheid werden zij vruchtbaar. Dat is typologie waarbij in zienlijke dingen uitgedrukt wordt wat er in onzienlijke dingen gebeurt. Eerst was er het stof der aardbodem (= adamah) en God maakte Adam daaruit. De “hee” verdween. Later komt deze “hee” weer in de namen van Abraham en Sarah terug.
Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden (= in hun schepping); ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte. Genesis 2 : 4
De uitdrukking “in hun schepping” is de vertaling van de Hebreeuwse uitdrukking “be- hibaram”. “Be” () betekent “in” en “hibaram” betekent “hun schepping”. De letter “hee” van “hibaram” staat klein geschreven. Bovendien is het woord “hibaram” een anagram (= met dezelfde letters een ander woord maken) van de naam Abraham. Abraham is in de gehele Schrift een voorbeeld voor/van de ware gelovige. Abraham twijfelde niet door ongeloof, maar hij geloofde wat de HEERE zei. Abraham verliet zijn land en ging als vreemdeling op weg naar een ander land waar hij helemaal geen grondgebied had. Een graf was het enige dat Abraham had (Genesis 23 : 4-20). Abraham ging naar een land dat de Here hem geven zou. Hij wist niet waar hij terecht zou komen en stierf voordat hij de belofte verkregen had (Hebreeën 11 : 8-10) .
5 En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit, om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän.
6 En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het eikenbos More; en de Kanaänieten waren toen ter tijd in dat land.
7 Zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide: Aan uw zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den HEERE, Die hem verschenen was. Genesis 12 : 5-7
Abram werd uit twee voorgaande bedelingen geleid. Hij werd apart gezet. Hij werd een – schatrijke – wereldvreemde figuur. Hij leefde echter in tenten en had geen enkel stukje grond dan alleen een graf.
In Hebreeën 11 : 8 staat een commentaar over Abraham.
Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende, waar hij komen zou. Hebreeën 11: 8
De volgorde is: geloven, geroepen worden, gehoorzamen. God riep Abraham, omdat hij geloofde, want er is “bij God geen aanneming des persoons” (Romeinen 2 : 11) . Als Abraham geroepen werd vanwege zijn geloof betekent dit dat iedere gelovige geroepen wordt. De gelovigen van de huidige (vijfde) bedeling zijn geroepen tot “zoonschap”.
28 En wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn.
29 Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd, den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. Romeinen 8 : 28, 29
“Zoonschap” wijst op “erfrecht”, want men is geroepen om te erven. Van Abraham wordt gezegd dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn (Romeinen 4 : 13) . Abraham is de vader aller gelovigen (Romeinen 4 : 11, 12). Abraham geloofde en daarom werd hij geroepen.
De derde fase is “gehoorzamen”. Deze fase staat los van de eerste twee, omdat een gelovige, die dus geroepen is, zelf moet beslissen of hij aan die roeping gehoorzaam wil zijn. Dat wil zeggen: of hij in overeenstemming met zijn roeping wil leven.
Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijt; Éfeze 4 : 1
Christus wordt als de Zoon geopenbaard en wij zullen met Hem als zonen geopenbaard worden,want wij zullen dan zijn gelijk Hij is (Kolossenzen 3 : 4; 1 Johannes 3 : 2). De schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods (Romeinen 8 : 19) . Het is de bedoeling, dat wij ons van onze toekomstige verantwoordelijkheden bewust zijn en in overeenstemming daarmee leven. Uiterlijk verschillen wij in niets met een dienstknecht, maar we zijn een “heer van alles” (Galaten 4 : 1) .Wij zijn uitverkoren uit deze wereld op grond van ons geloof (Éfeze 1 : 4) en te voren verordineerd tot de Zoonstelling.
Die ons te voren verordineerd heeft tot aanstelling tot zonen (niet aanneming tot kinderen), door Jezus Christus, in Zichzelven,naar het welbehagen van Zijn wil. Éfeze 1: 5
Abraham ging uit naar de plaats die hij tot erfdeel ontvangen zou. Zo zijn wij eveneens op weg naar ons vaderland, namelijk de hemel zelf. Wij hebben een voorschot (onderpand) ontvangen op de toekomende erfenis (Éfeze 1 : 14) . Wij weten dat wij het allemaal zullen ontvangen. Het is juridisch ons eigendom, omdat de Heer het ons beloofd en gegeven heeft.
13 Deze allen (niet alleen Abraham, maar ook de anderen, die genoemd werden) zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien (“en geloofd” staat er niet), en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren.
14 Want die zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk, dat zij een vaderland zoeken.
15 En indien zij aan dat vaderland gedacht hadden, van hetwelk zij uitgegaan waren, zij zouden tijd gehad hebben, om weder te keren;
16 Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is, naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid. Hebreeën 11: 13-16
De derde bedeling is gebaseerd op het verbond met Abraham dat oorspronkelijk alleen met Abraham werd gesloten. God zei tegen hem (Genesis 12 : 2) dat Hij hem tot een groot volk zou maken. Deze belofte werd vervolgens viermaal herhaald (zie de derde dag). Het verbond met Abraham is een verbond met Abraham én zijn Zaad. In wezen zijn het twee verbonden die tegelijkertijd gesloten werden: één in verband met Abraham en één in verband met Christus. Dit tweeledige verbond wordt onder het nieuwe verbond vervuld. Zoals het verbond met Abraham tweeledig is (Abraham en Christus), zo heeft ook het nieuwe verbond een dubbele toepassing:
- in verband met Abraham en zijn aardse nakomelingen.
- in verband met Christus en allen die in Christus zijn (in de hemel).
De belofte aan Abraham heeft een letterlijke betekenis voor Israël en een geestelijke betekenis voor de Gemeente.
Nu zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw zade; hetwelk is Christus. Galaten 3 : 16
Het zaad van Abraham is alléén Christus. Wij zijn van nature Adamieten en dus zondaren. Wanneer wij gestorven zijn, zijn we geen Adamieten en geen zondaren meer. Elk gestorven mens is gerechtvaardigd van de zonde (Romeinen 6 : 7). Dit geldt dus ook voor een Israëliet. Hij is bovendien, naar het vlees, geen afstammeling meer van Abraham. Als een Israëliet met Christus is opgestaan, is hij een erfgenaam van de belofte; niet van de belofte aan Abraham, maar van de belofte aan Christus, het Zaad van Abraham.
6 Gelijkerwijs Abraham Gode geloofd heeft, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend;
7 Zo verstaat gij dan, dat diegenen, die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen (= zonen) zijn. Galaten 3 : 6, 7
Wij zijn “geestelijk zaad” van Abraham.
Zo dan, die uit het geloof zijn, worden gezegend met den gelovigen Abraham. Galaten 3 : 9
Abraham zou een erfgenaam der wereld zijn,want dat was hem beloofd (Romeinen 4 : 13) . De gelovigen van de huidige bedeling (de vijfde) zullen in Christus over de wereld regeren.
13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt.
14 Opdat de zegening van Abraham tot de heidenen komen zou in Christus Jezus, en opdat wij de belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof. Galaten 3 : 13, 14
Christus is tot de heidenen gekomen. “Heiden” wil zeggen: een niet-Jood. De gelovigen uit de heidenen zijn erfgenamen van Abraham geworden, omdat zij in Christus zijn en Christus is de Erfgenaam van de belofte. De beloften worden ontvangen door diegenen die geloven. God beloofde iets aan Abraham, omdat hij geloofde en diezelfde belofte komt tot alle gelovigen.
Drie is het getal van de vormwording. Bij “vorm” gaat het niet direct om een stoffelijke vorm, maar om een abstracte vorm: iets dat in onze gedachten gestalte krijgt. Wij kunnen bijvoorbeeld een scheikundige formule maken, maar dat is niet de substantie zelf. De formule is de abstracte uitbeelding van de stof. In Bijbel zijn bij de totstandkoming van de schepping en bij de vormwording van iets altijd drie dingen betrokken.
Drie is het getal van de geboorte. De drie houdt ook verband met een “geboorte”. “Vormwording” en “geboorte” hangen met elkaar samen. “Geboorte” komt overeen met “verwekking”. Het begrip “geboorte” slaat zowel op het vrouwelijke als op het mannelijke aandeel in de voortplanting. De Here Jezus werd uit de Heilige Geest geboren én uit Maria. Maria was de vrouw, de Geest was de Man. “Wedergeboorte uit de Geest” is de uitdrukking voor het mannelijke aandeel. Taalkundig zou het juist geweest zijn “geboorte” met “verwekking” te vertalen.
De geboorte uit water en Geest is een contrast tussen de eerste en tweede geboorte en tevens tussen het vrouwelijke en het mannelijke aandeel. Drie is het getal van de dubbelheid. Een drie is een dubbelheid: een drie houdt een vier in. De normale manier van tellen is één, twee, drie, vier. Wanneer de drie dubbel is dan betekent het dat we te maken hebben met drie én vier. De vier ligt in de drie opgesloten.
De vier is de logische consequentie van de drie. Bijvoorbeeld:
- 1. Abram
- 2. Izak
- 3/4. Jakob en Ezau
De derde generatie is een tweeling en samen is dat vier. Ze vormen een eenheid. We kennen de uitspraak: “tot in het derde en vierde geslacht” (Deuteronomium 5 : 9), waarin ook de “drie” en de “vier” aan elkaar zijn gekoppeld. Als de derde de vierde in zich houdt, dan betekent dit dat de bedeling van de wet (= de vierde) opgesloten zou moeten liggen in de bedeling van de belofte. Dat is precies het geval. De bedeling van de wet is de normale consequentie van de bedeling van de belofte. De belofte zegt immers dat Abraham tot een groot volk zou worden. Een groot volk krijgt een eigen taal, een eigen land, een eigen wet en een eigen koning. De vierde bedeling lag op twee wijzen in de derde opgesloten:
- Israël werd een volk en kreeg daarom een wet, een koning en een land.
- De periode van slavernij in Egypte stond model voor de vierde bedeling.
De Hebreeuwse “drie” is de letter “gimmel” (). Deze letter heeft als betekenis: “kameel”. De kameel is een derde en daarom zijn er twee soorten kamelen. Eén met twee bulten en een kameel met één bult (dromedaris). De kameel is een derde en is daarom een beeld van de ziel, de mens. De kameel kan in de woestijn lang zonder water. De mens denkt ook lang zonder water te kunnen. “Water” is namelijk een beeld van het Woord van God.
De kameel is gemaakt om in de woestijn te leven. Het wordt daarom wel “het schip der woestijn” genoemd. Het is een beeld van de individuele mens die in de woestijn (= de wereld) leeft. Dat leven is in een huis: deze schepping. De kameel (de mens) zoekt de uitgang van het huis, omdat hij er uit verlost wil worden. Er is weliswaar een uitgang, maar dat ligt voorbij de drie, namelijk in de vier.
En God zeide: Dat de wateren van onder den hemel in een plaats vergaderd worden, en dat het droge gezien worde! En het was alzo. Genesis 1: 9
De aarde, die tot dan toe bedekt was met wateren, werd zichtbaar. De wateren trokken zich terug, waardoor het land boven water kwam. Het land deed niets; de wateren deden iets. De wateren zakten en maakten plaats voor het land. De toepassing daarvan is eenvoudig. De wateren/ zeeën zijn een type van de volkeren. Op de derde dag werden de volkeren (wateren) verzameld. Israël (het land) kwam boven water. Israël verscheen uit de volkeren en de volkeren moesten zich terugtrekken voor Israël. God zei wat er moest gebeuren en het gebeurde! Het verschijnen van het droge land uit de zeeën houdt verband met Abraham. Die moest zijn land en zijn vaders huis verlaten en een eigen positie innemen te midden van de volkeren. Droog land wordt altijd door de zeeën bedreigd en zo werd Israël in de loop der historie ook door de volkeren bedreigd.
1 En ik zag uit de zee een beest opkomen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen; en op zijn hoornen waren tien koninklijke hoeden, en op zijn hoofden was een naam van godslastering.
11 En ik zag een ander beest uit de aarde opkomen, en het had twee hoornen, des Lams hoornen gelijk, en het sprak als de draak. Openbaring 13 : 1, 11
Het beest uit de zee is een toekomstige vorst over de heidenen en het beest uit het land is een toekomstige vorst over Israël. Hier staan land en zee ook naast elkaar. In Daniël worden de tijden der heidenen (de tijden, waarin de heidenen regeren) door beesten gesymboliseerd die uit de wateren opkomen (Daniël 7 : 2). De wateren zijn een beeld van de volkeren (Openbaring 17 : 15) ; het land is een beeld van Israël. Op de derde dag verscheen het droge land -info- uit de wateren. In de derde bedeling werd de basis voor Israël gelegd.
De derde dag komt, wat de betekenis betreft, met elke derde dag overeen. De derde dag heeft met de dag van de opstanding van Christus te maken. Op de derde komt nieuw leven tot stand. De “drie” is een beeld van vormwording en van geboorte. De geboorte houdt verband met het breken van het water. Op de derde dag had dit tot gevolg dat het land te voorschijn kwam. Op de derde dag wordt nieuw leven voortgebracht. Alle leven komt voort uit het water. De derde dag is – als echte derde – weer een dubbele. Op de “normale” dagen sprak God één keer, maar op de derde dag sprak God tweemaal.
9 En God zeide: Dat de wateren van onder den hemel in een plaats vergaderd worden, en dat het droge gezien worde! En het was alzo.
11 En God zeide: Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo.
12 En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
13 Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de derde dag. Genesis 1: 9, 11-13
De derde stamvader is Enos.
En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den Naam des HEEREN aan te roepen. Genesis 4 : 26
Uit Joël 2:32 is bekend dat iedereen die de Naam des Heren aanroept, behouden zal worden. In verband met Enos wordt dus de weg tot verlossing genoemd. Het wordt verder niet verklaard. Dat gebeurt pas bij Abraham: hij geloofde God en dat werd hem tot gerechtigheid gerekend.
Alleen de naam Enos wordt genoemd. Deze naam wordt meestal met “mens” vertaald. Het normale Hebreeuwse woord voor “mens” is “iesh”,” , (ieshah, = vrouw). Enos is een samentrekking van de woorden “ani” en “iesh” (mens/man). Men vertaalt het dan met “mens”. Het heeft iets met de mens als “krachtig wezen” te maken; ook wel “mannen van naam” genoemd (Genesis 6 : 4) .
Enos betekent “sterk/krachtig mens” en dit wijst zowel op Abraham als op Christus. Zoals Abraham uit de volkeren werd geroepen om over die volkeren te regeren (een schip “troont” boven de wateren), zo is ook Christus – het Zaad van Abraham – geroepen tot precies hetzelfde doel, namelijk: regeren over de volkeren.
Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen, en van honig;
De wijnstok is hier de derde in de reeks van vruchten. Eens kwamen twaalf verspieders uit het beloofde land terug met een druiventros. Deuteronomium 8 : 8
Daarna kwamen zij tot het dal Eskol, en sneden van daar een rank af met een tros wijndruiven, dien zij droegen met tweeën, op een draagstok; ook van de granaatappelen en van de vijgen. Numeri 13 : 23
Deze tros werd door twee mannen gedragen. Dat heeft met de derde vrucht te maken: een dubbele. Als de derde vrucht gedragen wordt, gebeurt dat dus door twee mannen. De wijnstok heeft met het verbond met Abraham te maken. De wijnstok is ook een beeld van Israël.
Israël is een uitgeledigde wijnstok, hij brengt weder vrucht voor zich; maar naar de veelheid zijner vrucht heeft hij de altaren vermenigvuldigd; naar de goedheid zijns lands, hebben zij de opgerichte beelden goed gemaakt. Hosea 10 : 1
Israël is het resultaat van het verbond dat God met Abraham sloot. De “stok” (wijnstok) is een beeld van Abraham, terwijl de ranken typen zijn van diegenen die uit Abraham voortkomen en deel uitmaken van Israël. In het Oude Testament is Abraham de wijnstok. In het Nieuwe Testament noemt de Here Jezus Zichzelf de ware Wijnstok. Er zijn twee wijnstokken, namelijk: Abraham en het Zaad van Abraham. Alle typologie komt bij Christus terecht. Hij is de ware Wijnstok.
Typologisch wijst rode wijn op de Here Jezus als de Zoon des mensen. Witte wijn wijst op de Here Jezus als de Zoon van God. “Rood” is een type van Abraham en wijst op de aardse vervulling van de belofte. “Wit” is een type van het Zaad van Abraham en wijst op de geestelijke vervulling van dezelfde belofte. Wijn is tevens een beeld van eeuwig leven. De vrucht van de wijnstok is een type van leven. Wijn
en bloed zijn beide een type van leven. “Bloed” staat in dit verband voor het leven van de oude schepping, terwijl “wijn” voor het leven van de nieuwe schepping staat (1 Korinthe 11 : 25). Ongezuurd brood en wijn zijn beelden van de opstanding van Jezus Christus. info
6. DE BEDELING VAN DE WET (NR. 4)
De vierde bedeling begon bij de totstandkoming van het volk Israël bij de uittocht uit Egypte. Daarvóór waren het “de kinderen Israëls”. De kinderen Israëls trokken uit Egypte. In de woestijn werden ze een volk: ze kregen een wet. De wet werd vijftig dagen na de uittocht uit Egypte op de Sinaï gegeven. De bedeling werd pas werkelijk gevestigd bij de vestiging in Kanaän. Grote delen van de wet spreken over: “Wanneer gij in het land zult gekomen zijn, …” enzovoort.
De veertig jaren in de woestijn waren een soort overgangsfase. We hebben aan de ene kant te maken met de officiële datum van het begin van deze bedeling en vervolgens met een periode van tijd waarin de regels van die huishouding bekendgemaakt werden en tot stand kwamen.
Het einde der wet is Christus.
Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een ieder, die gelooft. Romeinen 10: 4
Romeinen 7 leert dat de wet zijn werking verliest bij het overlijden van één van beide partijen.
Weet gij niet, broeders! (want ik spreek tot diegenen, die de wet verstaan) dat de wet heerst over den mens, zo langen tijd als hij leeft? Romeinen 7: 1
Dit betekent dat de wet bij de kruisiging van de Here Jezus eindigde. Dat was het definitieve einde van de bedeling van de wet. De wet is vervuld en daarmee voltooid. De overeenkomst hield op toen de Heer (de Man) stierf. Dat de Heer daarna weer opstond, was de grote verrassing. Onze zegeningen zijn verbonden aan dat feit.
De wet doodt.
En het gebod, dat ten leven was, hetzelve is mij ten dood bevonden. Romeinen 7 : 10
Men kan wel zeggen: “Gij zult niet doden”, maar de wet doodt zelf! Dingen die per definitie rechtvaardig, heilig en goed zijn (Romeinen 7 : 12), hebben een negatieve uitwerking op het vlees. Aan de wet mankeert niets, maar aan de mens (op wie die wet gelegd werd) mankeert van alles. De wet beschermt de mens niet, maar hij veroordeelt en doodt de mens. Christus is het einde der wet tot rechtvaardiging van een ieder die gelooft (Romeinen 10 : 4).
De wet werd aan Israël gegeven (Exodus 24 : 12; Deuteronomium 4 : 8-14).
Want Hij heeft een getuigenis opgericht in Jakob, en een wet gesteld in Israël; die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze hun kinderen zouden bekend maken; Psalmen 78 : 5
De term “wet” geldt in de Bijbel niet alleen voor “de tien geboden”, maar voor de vijf boeken van Mozes. Er zit dus veel méér aan vast. Het gaat om het Woord van God dat aan Israël geopenbaard is. Het woord “wet” dient met “onderwijzing” vertaald te worden. Als een volk de wet moet beheren, dan moet zo’n volk die wet voor andere volken beheren. Dat was de taak van Israël. De consequentie kon zijn dat mensen uit die volkeren ook onder het Woord van God wilden leven. Als zij die wet accepteerden kregen zij ook deel aan het burgerschap van Israël.
De heidenen hebben de wet nooit ontvangen.
Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, deze, de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet; Romeinen 2 : 14
Er staat echter bij dat de heidenen zichzelf tot wet zijn. Dit betekent dat het geven van de wet (ter bescherming van de mens) volstrekt overbodig was, omdat de mens van nature een ingebouwde wet heeft. Als de heidenen zelf een wet hadden, had Israël die ook. De Israëlieten kenden van nature, via hun geweten, ook zo’n wet. De wet was er opdat daardoor de kennis der zonde zou zijn. Het is de kennis van de zonde-natuur. Er is maar één manier om van de zonde af te komen: sterven!
Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. Romeinen 6 : 7
Wanneer men gestorven is, dan is men niet (meer) onder de wet. Wanneer iemand tot geloof komt,wordt hij door God als dood gerekend (=met Christus gekruisigd en gestorven). Daardoor wordt hij wedergeboren (= met Christus opgestaan). Hij eet niet meer van de boom der kennis van goed en kwaad, maar hij eet van de boom des levens: Christus. Hij is in Christus een nieuwe schepping geworden. De wet was geen samenvatting van de ethiek. Het was de nationale wet van Israël. De tien geboden worden door Jezus samengevat in één gebod (het tweede gebod is namelijk gelijk aan het eerste).
37 En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand.
38 Dit is het eerste en het grote gebod.
39 En het tweede aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven.
40 Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten. Matthéüs 22 : 37-40
De nationale wet van Israël gold voor geen enkele heiden.
Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? Handelingen 15: 10
Heidenen die tot geloof komen worden niet onder de wet geplaatst. Paulus zegt later dat hem alle dingen geoorloofd zijn. Er worden wel bepaalde dingen aanbevolen. Het nieuwe leven onderwerpt zich aan de wil van God. De oude mens doet dat niet.
Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet. Romeinen 8 : 7
Wij hebben nieuw leven/Geest in ons ontvangen en daardoor worden wij, als het goed is, geleid.
DE TOTSTANDKOMING VAN HET VOLK ISRAËL
De verlossing van Israël uit Egypte was een geboorte.
4 En aangaande uw geboorten: ten dage, als gij geboren waart, werd uw navel niet afgesneden; en gij waart niet met water gewassen, toen Ik u aanschouwde; gij waart ook geenszins met zout gewreven, noch in windselen gewonden.
5 Geen oog had medelijden over u, om u een van deze dingen te doen, om zich over u te erbarmen; maar gij zijt geworpen geweest op het vlakke des velds, om de walgelijkheid van uw ziel, ten dage, toen gij geboren waart. Ezechiël 16 : 4, 5
God was Zelf de Verwekker van Israël en daarom de Vader. De moeder was Egypte, want daaruit werd Israël geboren. Egypte vervulde ten opzichte van Israël de moederrol. Dit verklaart waarom er in de Schrift altijd verband bestaat tussen Israël en Egypte. God roept er zelfs Zijn Zoon vandaan.
Als Israël een kind was, toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen. Hosea 11: 1
Dit vers wordt gedeeltelijk in Matthéüs 2 aangehaald.
14 Hij (Jozef) dan opgestaan zijnde, nam het Kindeken en Zijn moeder tot zich in den nacht, en vertrok naar Egypte;
15 En was aldaar tot den dood van Heródes; opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. Matthéüs 2: 14, 15
De profetie uit Hosea 11 : 1 is op Israël van toepassing. In Matthéüs 2 wordt deze profetie tevens op de Zoon, de Here Jezus, toegepast. Het is een verwijzing naar het verleden, maar bovendien wijst het naar wat toén nog toekomst was. Wanneer men zegt dat die zoon van God “Abraham” was, dan is dat juist. Abraham kwam vanuit Ur der Chaldeeën in Kanaän en als één van de eerste dingen reisde hij naar Egypte. Hij werd toen op een merkwaardige wijze familie van farao. Zijn zuster/vrouw (Saraï) kwam in de harem van de farao terecht. Daardoor werd een verband gelegd tussen de koning van Egypte en Abraham, die koning/erfgenaam der volken zou zijn. Abraham keerde daarna terug naar Kanaän.
Israël werd uit Egypte geboren en daarom onderging Egypte inderdaad de pijn en de smart van haar dracht, namelijk de negen plagen van Egypte (een beeld van de negen maanden zwangerschap). De tiende plaag kwam over Egypte én over Israël. De tiende plaag heeft met de geboorte als zodanig te maken; niet met de zwangerschap. Er was een groot verschil tussen de eerste negen plagen en de tiende plaag. Deze plaag zou ook over Israël komen, maar er werden maatregelen tegen genomen en daarom gebeurde het onder Israël niet. Men moest het paaslam slachten en het bloed ervan aan de (drie) deurposten smeren, omdat de engel zou voorbijgaan. Wanneer er geen bloed aan de deurposten zou zijn, dan zouden de eerstgeborenen onder Israël ook sterven, want de plaag was speciaal over Israël aangekondigd.
De verlossing van Israël uit Egypte komt overeen met een geboorte en in die termen wordt er ook over gesproken. De weg van de geboorte is de weg van de “twee” naar de “één”. Uit de twee (man en vrouw), komt de één voort: het kind. Wanneer twee één worden, kan men dat ook “verzoening” noemen. Hierdoor wordt automatisch verband gelegd tussen “verzoening” en “geboorte”. De weg van verlossing is de weg van voortplanting, want verlossing komt via wedergeboorte (waarvan de natuurlijke geboorte een beeld is) tot stand. Het oude sterft en het nieuwe komt ervoor in de plaats.
Zo krijgt het woord “verlossing” twee toepassingen: één in verband met de natuurlijke geboorte, want dat noemen wij ook verlossing en één in verband met de geestelijke geboorte. Dit is de verlossing van de zonde. De geschiedenis van Israël begint met een geboorte. Die geboorte was uit Egypte. In de Bijbel wordt Egypte aangeduid met “Mitsram”. Hij was de zoon van Cham en kleinzoon van Noach.
En de zonen van Cham zijn: Cusch en Mitsraïm, en Put,en Kanaän. Genesis 10 : 6
“Mitsraïm” eindigt op de uitgang “aïm”. Dit is een dualis (=tweevoud). Er waren twee Egyptes: een noordelijk en een zuidelijk rijk. Egypte is per definitie verdeeld. Mitsraïm betekent “lijden in tweeheid”. Mitsraïm is een type van een dualistische wereld. Het wijst op het lijden van deze tegenwoordige wereld, vanwege zijn verdelingen. Het dubbele Egypte is een beeld van deze dualistische – verdeelde – wereld met alles dat een tegenkant heeft. Het lijden van de tegenwoordige wereld ligt in de naam “Mitsraïm” opgesloten. Gelovigen zijn ervan verzekerd dat het lijden van de tegenwoordige wereld niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden (Romeinen 8 : 18). Men kan het ook toepassen op de situatie van Israël, dat uit Egypte geboren werd. Egypte leed, omdat het voort moest brengen. Dat is een vrouwelijke functie: de zwangerschap.
“Mitsraïm” (= 40-90-200-10-40). Het heeft een getalswaarde van 380. Israël ging van Egypte naar Kanaän. Kanaän () = 20-50-70- 50) heeft een getalswaarde van 190. Mitsraïm verhoudt zich tot Kanaän als 380 : 190. Dit is de verhouding 2 : 1.
De weg van Egypte naar Kanaän is de weg van de twee naar de één. Dit is de weg van de verzoening. Het waren twee personen, namelijk Mozes en Aaron, die Israël uit moesten leiden uit Egypte. Toen Israël Kanaän binnen moest trekken, leidde Jozua hen alléén binnen. Israël werd door twee personen uitgeleid, maar door één persoon het land binnengeleid: weer dezelfde verhouding van 2 : 1.
Deze verhouding vinden we ook in het leven van Mozes zelf. Hij was bij de uittocht 80 jaar oud en daarna leefde hij nog 40 jaar. Toen het volk Kanaän binnen zou trekken stierf Mozes. De verhouding is bij hem 80 : 40, hetgeen overeenkomt met 2 : 1. Een geboorte vindt via water plaats. Dit wordt in het Nieuwe Testament geleerd, maar ook in de natuur is het zo. Water is een beeld van het Woord van God Dat leven voortbrengt. Zo is het ook met Israël. Zij werd uit Egypte geboren. Israël hoefde, zuiver historisch gezien, niet door de Schelfzee, maar de Heer leidde haar zo (Genesis 13 : 18). Ze moest vanwege de typologie door de Schelfzee trekken.
Om precies dezelfde reden moesten Abraham en de Here Jezus eerst naar Egypte. Door het water wordt men verlost, namelijk door het Woord van God. “Water” is een beeld van de dood, maar door de dood wordt men verlost. De wateren van de Schelfzee “braken” en dat is ook de uitdrukking bij een normale bevalling. Het heet “de wateren breken”, omdat het met geweld gebeurt en omdat het een ingrijpen van God is in de natuurlijke gang van zaken. Israël werd verlost, het water brak en Israël vertrok uit Egypte, uit het moederlichaam.
Na de geboorte van Israël volgde “de bruidstijd”.
1 En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:
2 Ga en roep voor de oren van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ik gedenk der weldadigheid uwer jeugd, der liefde uwer ondertrouw, toen gij Mij nawandeldet in de woestijn, in onbezaaid land. Jeremia 2 : 1, 2
Er wordt gesproken over de eerste dagen van Israël in de woestijn: na de doortocht door de Schelfzee tot aan de komst van de wet (na vijftig dagen). Er wordt dus gesproken over de ondertrouw van de HEERE en Israël. De huwelijkssluiting vinden we onder andere in:
7 Ik heb u tot tien duizend, als het gewas des velds, gemaakt; en gij zijt gegroeid, en groot geworden, en zijt gekomen tot grote sierlijkheid; uw borsten zijn vast geworden, en uw haar is gewassen, doch gij waart naakt en bloot.
8 Als Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en ziet, uw tijd was de tijd der minne; zo breidde Ik Mijn vleugel over u uit, en dekte uw naaktheid; ja, Ik zwoer u, en kwam met u in een verbond, spreekt de Heere HEERE en gij werdt de Mijne. Ezechiël 16 : 7, 8
De Heer zwoer Israël trouw en kwam met Israël in een verbond en zij werd de Zijne. Israël werd “Ammi” ), Gods volk. Het verbond der wet is het oude verbond, in tegenstelling tot het nieuwe verbond waarover in Jeremia 31 wordt gesproken.
31 Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken;
32 Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE; Jeremia 31: 31, 32
Er zal tussen de HEERE en Israël een nieuw verbond komen. Dat nieuwe verbond zal met héél Israël, namelijk met Juda (de twee stammen) én Israël (de tien stammen) gesloten worden. Dat is niet in overeenstemming met het verbond dat Hij met hun vaderen sloot toen Hij hun hand aangreep om hen uit Egypte uit te leiden. De Heer zegt: “Mijn verbond”.
Het is hetzelfde verbond dat in Ezechiël 16 wordt genoemd. De Heer had hen trouw beloofd en het was dus een “trouwerij”. De essentie van het huwelijk is wederzijdse “trouw”. Het was een huwelijksverbond,want de Heer had hen getrouwd. Israël heeft dat verbond ongeldig gemaakt. Er is een einde gekomen aan de verhouding die er was. Het oude verbond was het verbond van de wet en dat was een huwelijksverbond. Deze geschiedenis wordt letterlijk door Hoséa uitgebeeld.
Het begin van het woord des HEEREN door Hoséa. De HEERE dan zeide tot Hoséa: Ga henen, neem u een vrouw der hoererijen, en kinderen der hoererijen; want het land hoereert ganselijk van achter den HEERE. Hosea 1: 2
Hoséa moest een vrouw nemen (Gomer), omdat zijn huwelijk een afbeelding was van de verhouding tussen de Heer en Israël (een huwelijksverhouding). In de Bijbel is “hoererij” hetzelfde als “overspel”. “Hoererij” is van toepassing op de afgodendienst van Israël: ontrouw aan de Heer. Hoererij is (in Schriftuurlijke zin) pas mogelijk als men getrouwd is (én wanneer men een vrouw is).
Dit huwelijksverbond blijkt ook uit Romeinen 7 : 1,2.
1 Weet gij niet, broeders! (want ik spreek tot diegenen, die de wet verstaan) dat de wet heerst over den mens, zo langen tijd als hij leeft?
2 Want een vrouw, die onder den man staat, is aan den levenden man verbonden door de wet; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrijgemaakt van de wet des mans. Romeinen 7: 1, 2
Israël was met de Heer getrouwd. Aangezien de Heer is overleden is de vrouw vrij om met een ander te trouwen; bijvoorbeeld (en bij voorkeur) met Degene Die uit de dood is opgewekt: Christus. Er kwam een eind aan het oude huwelijk. Het nieuwe verbond zal een nieuw huwelijk tussen de Heer en Israël zijn.
Wacht u, dat gij toch geen verbond maakt met den inwoner des lands, waarin gij komen zult; dat hij misschien niet tot een strik worde in het midden van u. Exodus 34 : 12
Israël mocht geen verbond sluiten met welk volk dan ook, omdat Israël al een verbond met de Heer had. Wanneer men met een ander volk een verbond sloot, sloot men tevens een verbond met de goden van dat volk. Aangezien zij een verbond hadden met hun eigen God wordt het door de Heer Zelf als “overspel” uitgelegd.
13 Maar hun altaren zult gijlieden omwerpen, en hun opgerichte beelden zult gij verbreken, en hun bossen zult gij afhouwen.
14 (Want gij zult u niet buigen voor een anderen god; want des HEEREN Naam is IJveraar! een ijverig God is Hij!) Exodus 34 : 13, 14
“Bossen” is de omschrijving voor opgerichte houten beelden. Aan de ene kant is het een fallussymbool, maar aan de andere kant is het de voorstelling van een god. De Heer is de Echtgenoot en Hij is jaloers. Hij duldt niet dat er in Israël, Zijn land/huis, beelden of altaren van andere goden staan.
Opdat gij misschien geen verbond maakt met den inwoner van dat land; en zij hun goden niet nahoereren, noch hun goden offerande doen, en hij u nodigende, gij van hun offerande etet. Exodus 34 : 15
Al deze dingen moesten weggedaan worden, omdat de Heer Zijn volk afzonderde van de andere volkeren opdat zij niet in de verleiding zouden komen om een andere god/man te dienen. Daarom staat in Exodus 34 : 17 dat zij zich geen gegoten goden zouden maken. Uit dit gedeelte valt op te maken dat het oude verbond van de wet een huwelijksverbond was tussen de Heer en Israël. Dit is het enige huwelijk dat in de Schrift telt en daarom is het een modelhuwelijk waarin wordt geïllustreerd hoe een huwelijk in elkaar zit en wat de idealen ervan zijn.
De bruid moet “ja” zeggen, zo blijkt uit de woorden van Mozes, die de woorden van de HEERE tegen Israël sprak.
4 Gijlieden hebt gezien, wat Ik den Egyptenaren gedaan heb; hoe Ik u op vleugelen der arenden gedragen, en u tot Mij gebracht heb.
5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijner stem zult gehoorzamen, en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijn;
6 En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk, en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden, die gij tot de kinderen Israëls spreken zult.
7 En Mozes kwam en riep de oudsten des volks, en stelde voor hun aangezichten al deze woorden, die de HEERE hem geboden had.
8 Toen antwoordde al het volk gelijkelijk, en zeide: Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen! En Mozes bracht de woorden des volks weder tot den HEERE. Exodus 19 : 4-8
Dit is een lange manier om “ja” te zeggen.
Het volk beloofde de Heer trouw: het ja-woord van Israël.
Het wordt enkele keren herhaald.
3 Als Mozes kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN, en al de rechten, toen antwoordde al het volk met één stem, en zij zeiden: Al deze woorden, die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen.
7 En hij nam het boek des verbondsgedachte, en hij las het voor de oren des volks; en zij zeiden: Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen en gehoorzamen. ” Exodus 24 : 3, 7
Nader gij, en hoor alles, wat de HEERE, onze God, zeggen zal; en spreek gij tot ons al wat de HEERE, onze God, tot u spreken zal, en wij zullen het horen en doen. Deuteronomium 5 :27
“Horen” betekent aanvaarden, accepteren en geloven. Israël kwam na de huwelijkssluiting in de echtelijke woning te wonen. Die stond en staat nog steeds op naam van de man. Er is er maar één Die recht heeft op Palestina en dat is de Heer Zelf. Het is de echtelijke woning van de Heer. Toen Israël met de Heer trouwde, hoorde zij (als Zijn vrouw) in die echtelijke woning te wonen. Toen zij van de Heer gescheiden werd, omdat zij overspel had gepleegd, hoorde ze in dat huis niet thuis.
Het land ook zal niet voor altoos verkocht worden; want het land is het Mijne, dewijl gij vreemdelingen en bijwoners bij Mij zijt. Leviticus 25 : 23
Israël woonde bij de Heer in. Het land was, en is, van de Heer. De Heer droeg Israël over de drempel: de doortocht door de Jordaan. Israël is heel officieel het land binnengetrokken. Het land mocht niet voor altijd verkocht worden, want het land was slechts in “bruikleen”. Het land was geen persoonlijk bezit. Men kon het land aan elkaar verkopen, maar aangezien het land van de Heer was, konden ze het slechts voor een bepaalde tijd verkopen. Eens in de 49 jaar (in het vijftigste jaar) moest het land aan de oorspronkelijke bezitter (of diens erfgenaam) teruggegeven worden.
In de praktijk betekende dat dus altijd, vanwege die 50 jaar dat het aan de erfgenaam werd teruggegeven. Israël heeft die wetten nooit gehanteerd, maar daarom gold die wet wél. Het waren door de Heer opgestelde regels. In het Messiaanse rijk zullen dezelfde wetten weer, of eigenlijk: voor het eerst, toegepast worden.
In 2 Kronieken 7 lezen wij over de inwijding van de tempel. Bij die gelegenheid werd het verbond met Israël nog een keer tussen de Heer en Salomo bevestigd. Salomo is een type van Christus bij Zijn wederkomst.
19 Maar zo gijlieden u afkeren zult, en Mijn inzettingen en Mijn geboden, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb, verlaten, en henengaan, en andere goden dienen, en u voor die nederbuigen zult;
20 Zo zal Ik hen uitrukken uit Mijn land, dat Ik hun gegeven heb, en dit huis, dat Ik Mijn Naam geheiligd heb, zal Ik van Mijn aangezicht wegwerpen, en zal het tot een spreekwoord en spotrede onder alle volken maken. 2 Kronieken 7 : 19, 20:
Zoals Israël “Mijn volk” wordt genoemd, zo wordt Palestina door de Heer “Mijn land” genoemd.
Gij zijt Uw lande gunstig geweest, HEERE! de gevangenis van Jakob hebt Gij gewend. Psalmen 85: 2
Dit spreekt over het toekomstige herstel van Israël, na de grote verdrukking, wanneer de Heer Zich gewend heeft van de hittigheid Zijns toorns (vers 4). Bij hun bekering zal Israël niet meer spreken over “ons land” of “het land van onze vaderen”, maar ze zal dan zeggen: “Gij zijt Uw Land gunstig geweest …”. Slechts de Heer kan rechten op het land laten gelden. Hij geeft het land aan wie Hij wil, namelijk aan Zijn vrouw, als zij Hem trouw is.
1 Want de HEERE zal Zich over Jakob ontfermen, en Hij zal Israël nog verkiezen, en Hij zal hen in hun land zetten; en de vreemdeling zal zich tot hen vervoegen, en zij zullen het huis van Jakob aanhangen.
2 En de volken zullen hen aannemen, en in hun plaats brengen; en het huis Israëls zal hen erfelijk bezitten in het land des HEEREN tot knechten en tot maagden; en zij zullen gevangen houden diegenen, die hen gevangen hielden, en zij zullen heersen over hun drijvers. Jesaja 14 : 1, 2
Toen Israël tot geloof gekomen was, werd het “hun land”. Toen gaf de Heer het aan haar en mocht zij erin wonen. Vers 1 en 2 zijn niet tegenstrijdig. Het betekent dat het land van de Heer ter beschikking van Israël stond. Palestina is het land waarin Man en vrouw, namelijk de Heer en Israël, samen woonden en ook weer zullen wonen: een nieuw huwelijk, onder een nieuw verbond. De aanleiding voor het einde van het huwelijk was hoererij.
2 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.
3 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
4 Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is.
5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; Exodus 20 : 2-5
De Heer zegt: “Ik ben de HEERE, uw God en gij zijt Mijn volk”. Dit is alleen zo als Israël trouw is aan de wet. De wet wordt samengevat in: “Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben”. De essentie van het huwelijk is “trouw”. Een huwelijk wordt ontbonden/vernietigd als er sprake is van ontrouw, namelijk overspel of hoererij.
10 Toen zeide Hij: Zie, Ik maak een verbond; voor uw ganse volk zal Ik wonderen doen, die niet geschapen zijn op de ganse aarde, noch onder enige volken; alzo dat dit ganse volk, in welks midden gij zijt, des HEEREN werk zien zal, dat het schrikkelijk is, hetwelk Ik met u doe.
11 Onderhoudt gij hetgeen Ik u heden gebiede! zie, Ik zal voor uw aangezicht uitdrijven de Amorieten, en de Kanaänieten, en de Hethieten, en de Ferezieten, en de Hevieten, en de Jebusieten.
12 Wacht u, dat gij toch geen verbond maakt met den inwoner des lands, waarin gij komen zult; dat hij misschien niet tot een strik worde in het midden van u.
13 Maar hun altaren zult gijlieden omwerpen, en hun opgerichte beelden zult gij verbreken, en hun bossen zult gij afhouwen. Exodus 34 : 10-13
Dit gedeelte is een waarschuwing van de Man aan de vrouw tegen hoererij, want anders loopt het verkeerd met haar af.
9 Daarna wies Ik u met water, en Ik spoelde uw bloed van u af, en zalfde u met olie.
13 Zo waart gij versierd met goud en zilver, en uw kleding was fijn linnen, en zijde, en gestikt werk; gij at meelbloem, en honig, en olie, en gij waart gans zeer schoon, en waart voorspoedig, dat gij een koninkrijk werdt.
14 Daartoe ging van u een naam uit onder de heidenen om uw schoonheid; want die was volmaakt door Mijn heerlijkheid, die Ik op u gelegd had, spreekt de Heere HEERE. Ezechiël 16 : 9, 13, 14
De heerlijkheid van de vrouw is die van de man (vergelijk 1 Korinthe 11 : 7) . Israël was volmaakt door de heerlijkheid die Adónia Jehovah (de Heere HEERE) haar gegeven had. Dan komt de tegenstelling in Ezechiël 16:
15 Maar gij hebt vertrouwd op uw schoonheid, en hebt gehoereerd vanwege uw naam; ja, hebt uw hoererijen uitgestort aan een ieder, die voorbijging; voor hem was zij.
16 En gij hebt van uw klederen genomen, en u gemaakt geplekte hoogten, en hebt daarop gehoereerd; zulks is niet gekomen, en zal niet geschieden.
17 Daartoe hebt gij genomen de vaten uws sieraads van Mijn goud en van Mijn zilver, dat Ik u gegeven had, en gij hebt u mansbeelden gemaakt, en gij hebt met dezelve gehoereerd. Ezechiël 16 : 15-17
Met de dingen die zij van haar Man had gekregen, maakte ze voor zichzelf een andere man met wie zij overspel pleegde.
18 En gij hebt uw gestikte klederen genomen, en hebt ze bedekt; en gij hebt Mijn olie en Mijn reukwerk voor hun aangezichten gesteld.
19 En Mijn brood, hetwelk Ik u gaf, meelbloem en olie, en honig, waarmede Ik u spijsde, dat hebt gij ook voor hun aangezichten gesteld tot een liefelijken reuk; zo is het geschied, spreekt de Heere HEERE. Ezechiël 16 : 18, 19
Wat daar gebeurde is ongelooflijk. Israël pleegde overspel met wie zij wilde.
25 Aan elk hoofd des wegs hebt gij uw hoge plaatsen gebouwd, en hebt uw schoonheid gruwelijk gemaakt, en hebt met uw benen geschreden voor een ieder, die voorbijging, en hebt uw hoererijen vermenigvuldigd.
26 Gij hebt ook gehoereerd met de kinderen van Egypte, uw naburen, die groot van vlees zijn; en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, om Mij tot toorn te verwekken. Ezechiël 16 : 25, 26
32 O, die overspelige vrouw, zij neemt in plaats van haar man de vreemden aan.
33 Men geeft loon aan alle hoeren; maar gij geeft uw loon aan al uw boelen, en gij beschenkt ze, opdat zij tot u van rondom zouden ingaan om uw hoererijen.
34 Zo geschiedt met u in uw hoererijen het tegendeel van de vrouwen, dewijl men u niet naloopt, om te hoereren; want als gij hoerenloon geeft, en het hoerenloon u niet gegeven wordt; zo zijt gij tot een tegendeel geworden. Ezechiël 16 : 32-34
Dit is het tegenovergestelde van wat er met een gewone hoer gebeurt. Ze moest er zélf voor betalen. Het kostte haar van alles en toch deed zij het. Het geld waarmee zij haar minnaars betaalde had ze van de Heer ontvangen. De Heer gaf het haar en Israël maakte er juist afgodsbeelden van. De Heer maakte Zich daar erg kwaad over en noemde Israël “die overspelige vrouw”.
35 Daarom, o hoer, hoor des HEEREN woord.
36 Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat uw vergif uitgestort is, en uw schaamte door uw hoererijen met uw boelen ontdekt is, en met al de drekgoden uwer gruwelen, en na het bloed uwer kinderen, dat gij hun gegeven hebt; Ezechiël 16 : 35, 36
Wat hier in enkele teksten gezegd wordt is gruwelijk. Door de hoererij van Israël kwam er een einde aan het huwelijk dat de Heer met Israël gesloten had. Er was geen sprake meer van “trouw” en dus ook niet van “trouwerij”. Na de hoererij volgde de scheiding. Het huwelijk tussen de Heer en Israël werd gedeeltelijk ontbonden. Het begrip “scheiding” wordt alleen op de tien stammen van Israël van toepassing gebracht; niet op de twee stammen.
In de wet wordt uitgebreid gezegd op grond waarvan echtscheiding geregeld kon worden. Het was niet ideaal en het was ook niet de bedoeling, maar de wet was zo genadig om in een methode tot echtscheiding te voorzien. Een scheiding is een voortijdig einde van een huwelijk. Een normaal huwelijk eindigt met de dood van één van beide partijen. De bedeling van de wet eindigde door de dood van de Here Jezus (Romeinen 7).
De wet zegt in Deuteronomium 24 : 1:
Wanneer een man een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, dat hij haar een scheldbrief zal schrijven, en in haar hand geven, en ze laten gaan uit zijn huis. Deuteronomium 24 : 1
Een huwelijk is dé afbeelding van de verhouding tussen de Heer en Israël. Daarom is deze wetgeving in de eerste plaats van toepassing op de Heer en Israël. De Heer gaf een scheidbrief en liet haar (de tien stammen) uit Zijn huis gaan. Israël (de vrouw) werd verstrooid: het land uitgejaagd.
2 Zo zij dan, uit zijn huis uitgegaan zijnde, zal henengaan en een anderen man ter vrouwe worden,
3 En deze laatste man haar gehaat, en haar een scheidbrief geschreven, en in haar hand gegeven, en haar uit zijn huis zal hebben laten gaan; of als deze laatste man, die ze voor zich tot een vrouw genomen heeft, zal gestorven zijn;
4 Zo zal haar eerste man, die haar heeft laten gaan, haar niet mogen wedernemen, dat zij hem ter vrouwe zij, nadat zij is verontreinigd geworden; want dat is een gruwel voor het aangezicht des HEEREN; alzo zult gij het land niet doen zondigen, dat u de HEERE, uw God, ten erve geeft. Deuteronomium 24 : 2-4
Het gaat hier niet in de eerste plaats om mensen in het algemeen, maar om de Heer en Israël. Een huwelijk kon op grond van overspel ontbonden worden. Overspel was geen reden tot scheiding, maar de basis. De man was niet verplicht zijn vrouw weg te sturen toen zij overspel gepleegd had. De werkelijke reden tot echtscheiding was niet het overspel van de vrouw, maar het feit dat de man geen genade wilde laten gelden. Hoewel de vrouw fout was lag de verantwoordelijkheid van de scheiding bij de man. Het was een gebrek aan genade van de kant van de man. Dat verklaart, hoewel heel Israël overspel pleegde, waarom de Heer slechts de tien stammen met een scheidbrief wegzond. De twee stammen vonden wél genade in Zijn ogen. Hij had daar een goede reden voor: Juda, de vrouw, moest nog steeds voortbrengen en werd daarom niet weggezonden.
In Markus 10 legde de Heer uit dat het huwelijk in beginsel voor eeuwig is. Aangezien de mens sterfelijk is,wordt het huwelijk tijdelijk. Er zal in de toekomst een nieuw huwelijk tussen de Heer en Israël worden gesloten. Dat huwelijk zal eeuwig duren en niet door scheiding of dood worden beëindigd.
Men zegt: Zo een man zijn huisvrouw verlaat, en zij gaat van hem, en wordt eens anderen mans, zal hij ook tot haar nog wederkeren? Zou datzelve land niet grotelijks ontheiligd worden? Gij nu hebt met veel boeleerders gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij, spreekt de HEERE. Jeremia 3 :1
Dit is rechtstreeks uit de wet geciteerd (Deuteronomium 24). Het huwelijk was door een scheiding ontbonden. De man mocht die vrouw niet terugnemen. Daarom nam de Heer Israël ook niet terug. De Heer stierf en Israël stierf ook. Daarna worden ze beide wedergeboren; eerst de Heer en dan Israël. Dan zijn ze beide eerstelingen van een nieuwe schepping en gaan een huwelijk aan. Dat is geen terugnemen! De Bruidegom trouwt in de toekomst met een reine maagd.
En Ik zag, als Ik ter oorzake van alles, waarin de afgekeerde Israël (= de tien stammen) overspel bedreven had, haar verlaten, en haar haar scheidbrief gegeven had, dat de trouweloze, haar zuster Juda (= de twee stammen), niet vreesde, maar ging henen, en hoereerde zelve ook. Jeremia 3 : 8
De tien stammen zijn met een scheidbrief weggestuurd.
14 Bekeert u, gij afkerige kinderen! spreekt de HEERE, want Ik heb u getrouwd, en Ik zal u aannemen, een uit een stad, en twee uit een geslacht, en zal u brengen te Sion.
20 Waarlijk, gelijk een vrouw trouwelooslijk scheidt van haar vriend, alzo hebt gijlieden trouwelooslijk tegen Mij gehandeld, gij huis Israëls! spreekt de HEERE. Jeremia 3 : 14, 20
Er was in ieder geval sprake van een scheiding tussen de tien stammen en de Heer. In Jesaja 50 : 1 wordt daaraan nog een keer gerefereerd.
Alzo zegt de HEERE: Waar is de scheldbrief van ulieder moeder, waarmede Ik haar weggezonden heb? Of wie is er van Mijn schuldeisers, aan wien Ik u verkocht heb? Ziet, om uw ongerechtigheden zijt gij verkocht, en om uw overtredingen is uw moeder weggezonden. Jesaja 50 : 1
Israël werd weggezonden (“uw moeder” is een vóórgaande generatie).
3 En de Farizeën kwamen tot Hem, verzoekende Hem, en zeggende tot Hem: Is het een mens geoorloofd zijn vrouw te verlaten, om allerlei oorzaak?
4 Doch Hij, antwoordende, zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, Die van den beginne den mens gemaakt heeft, dat Hij ze gemaakt heeft man en vrouw?
5 En gezegd heeft: Daarom zal een mens vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn; Matthéüs 19 : 3-5
Er staat niet: “ze hebben één lichaam”,maar: “ze zijn één lichaam”. “Vlees” staat voor de materie in het algemeen; de zienlijke dingen. Het moet duidelijk zijn dat man en vrouw twee lichamen hebben. De Heer zegt in Matthéüs 19:
Alzo dat zij niet meer twee zijn, maar één vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. Matthéüs 19 : 6
Hier wordt niet geleerd dat God een bepaalde man samenvoegt met een bepaalde vrouw, want dat doen die man en vrouw zelf. God is de Insteller, maar niet de Bevestiger van het huwelijk. Met het antwoord van de Heer namen de Farizeën geen genoegen. Dat is terecht,want de Heer refereerde slechts aan Genesis 1 en 2. Hij liet daarmee de wet buiten beschouwing wat door de Schriftgeleerden niet werd geaccepteerd.
Zij zeiden tot hem: Waarom heeft dan Mozes geboden een scheidbrief te geven en haar te verlaten? Matthéüs 19 : 7
Mozes had niet geboden een scheidbrief te geven en haar te verlaten. Mozes had geboden dat de man – als er een aanleiding was de vrouw te verlaten – een scheidbrief moest schrijven.
Hij zeide tot hen: Mozes heeft vanwege de hardigheid uwer harten u toegelaten uw vrouwen te verlaten; maar van den beginne is het alzo niet geweest. Matthéüs 19 : 8
De Heer legde uit dat de man de vrouw onder bepaalde omstandigheden mocht wegsturen, namelijk vanwege de “hardigheid van zijn hart”. Als de vrouw geen genade vond in de ogen van de man, trad die wet in werking. Door de komst van de wet werd een echtscheiding wettelijk en daarmee legaal.
Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel, en die de verlatene trouwt, doet ook overspel. Matthéüs 19 : 9
Wanneer een man de hoererij van zijn vrouw niet kon vergeven, mocht hij haar wegzenden. Wie de verlatene trouwde, pleegde overspel. Een echtscheiding vindt plaats opdat de partijen weer vrij zouden zijn. Dat betekent: vrij om met een ander te trouwen. Een scheiding werd bij de wet geregeld,omdat een eventueel volgend huwelijk ook bij de wet geregeld moest worden. “De verlatene” is degene die niet gescheiden is en zonder scheidbrief is weggezonden. Diens echtscheiding was dus helemaal niet geregeld. Wie zo iemand trouwde, trouwde met iemand die officieel nog volgens de wet getrouwd was en daarom pleegde men overspel. Het is ondenkbaar dat dé Man, namelijk de Heer, overspel pleegt of ontrouw is.
De wet geldt zolang de mens leeft. Dé Mens is gestorven (Romeinen 7).
“Indien Eén voor allen gestorven is, dan zijn zij allen gestorven” (2 Korinthe 5 : 15).
Paulus zegt dat alles hem geoorloofd is, maar dat niet alle dingen even nuttig zijn (1 Korinthe 6 : 12).
Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen stichten (1 Korinthe 10 : 23).
Paulus gaat in 1 Korinthe 7 zóver, dat hij zelfs het verschil van geloof als reden tot echtscheiding accepteert. Als iemand een ongelovige vrouw heeft en zij tevreden is bij hem te wonen, dan mag dat. Als de ongelovige wederhelft het echter niet aan kan, dan mag hij scheiden (1 Korinthe 7 : 12-16). Daar is “geestelijke ontrouw” de reden tot echtscheiding. Een christen wordt enorm gehandicapt wanneer hij/zij in één gezin met ongelovigen samenleeft.
Een echtscheiding in het leven van wie dan ook, houdt een catastrofe in. We dienen te leren dat niemand dat soort dingen zoekt. Waar het voorkomt, moeten we niet meteen veroordelen, want dat doen die mensen zelf wel. Zij zijn zich wel bewust dat ze gefaald hebben. Zo is het met Israël ook geweest. Toen de tien stammen met een scheidbrief werden weggezonden faalde er op dat moment niemand. Ver daarvóór was er al iets verkeerd gegaan. Gedane zaken nemen geen keer; dat geldt zeker bij God! Daarom is de wet genadig door een echtscheiding te regelen. De Heer sluit Zich daarbij aan al zegt Hij er wel bij dat het oorspronkelijk niet de bedoeling is geweest. De bedoeling van een huwelijk is eeuwige trouw. Zo’n huwelijk is in een tijdelijke wereld een onmogelijke zaak. Men kan geen eeuwig huwelijk sluiten als men zelf tijdelijk leven heeft.
Het huwelijk tussen de Heer en Israël werd beëindigd:
- Op grond van hoererij.
- Door een scheiding (i.v.m. de tien stammen en geen genade).
- Door de dood (in de eerste plaats van de Man; Romeinen 7).
De Man, de Heer, is uit de doden opgestaan (= wedergeboren) en ook de vrouw, Israël, zal wedergeboren worden. Deze Man en vrouw zullen een nieuw eeuwig huwelijk aangaan: een nieuw verbond. Het is een nieuw verbond, omdat het op een nieuwe schepping wordt gelegd. Het is geen verbond tussen Jehovah en Jakob (= het oude verbond), maar tussen Christus en Israël (= het nieuwe verbond). Dat huwelijk moet nog gesloten worden: de bruiloft des Lams.
31 Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken;
32 Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE;
33 Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.
34 En zij zullen niet meer, een ieder zijn naaste, en een ieder zijn broeder, leren, zeggende: Kent den HEERE! want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en hunner zonden niet meer gedenken. Jeremia 31: 31-34
Dit is de vervulling van Jeremia 31: 22.
Hoe lang zult gij u onttrekken, gij afkerige dochter? Want de HEERE heeft wat nieuws op de aarde geschapen: de vrouw zal den man omvangen. Jeremia 31: 22
De vrouw zal met de man gemeenschap hebben. Dit zal onder het nieuwe verbond gebeuren en het zal van toepassing zijn op de vrouw, op Israël. De Heer zal de zonden vergeven en wegdoen. Er zal niet meer aan gedacht worden. De vrouw heeft dan genade gevonden in de ogen des Heeren. De Heer zal in plaats van het oude verbond een eeuwig verbond sluiten.
60 Evenwel zal Ik gedachtig wezen aan Mijn verbond met u, in de dagen uwer jonkheid, en Ik zal met u een eeuwig verbond oprichten.
61 Dan zult gij uwer wegen gedenken en beschaamd zijn, als gij uw zusteren, die groter zijn dan gij, met diegenen, die kleiner zijn dan gij, aannemen zult; want Ik zal u dezelve geven tot dochteren, maar niet uit uw verbond.
62 Want Ik zal Mijn verbond met u oprichten, en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben; Ezechiël 16 : 60-62
Israël zal dan de Naam des Heren aanroepen en “al wie de Naam des Heren zal aanroepen, zal behouden worden” (Joël 2 : 32) . Hij heeft Zich onder de Naam “HEERE”, namelijk “Jehovah”, aan Israël bekendgemaakt; als de Echtgenoot. In de dagen van het nieuwe verbond zal Israël weten dat Hij Jehovah is.
Opdat gij het gedachtig zijt, en u schaamt, en niet meer uw mond opent vanwege uw schande, wanneer Ik voor u verzoening doen zal over al hetgeen gij gedaan hebt, spreekt de Heere HEERE. Ezechiël 16 : 63
Het nieuwe verbond treedt in werking als de Heer voor Israël verzoening gedaan zal hebben. Die verzoening is in het verleden al gedaan. Toen het oude verbond van de wet verdween, trad het nieuwe verbond in werking voor hen die geloven. In Jesaja 54 wordt een loflied gezongen over de toekomst van Israël.
Vrees niet, want gij zult niet beschaamd worden, en word niet schaamrood, want gij zult niet te schande worden; maar gij zult de schaamte uwer jonkheid vergeten, en den smaad uws weduwschaps zult gij niet meer gedenken. Jesaja 54 : 4
Wanneer Israël straks een ontmoeting zal hebben met de Heer zal blijken dat ze haar Man niet alleen ontrouw was, maar dat ze Hem bovendien heeft vermoord. De Heer vergeeft het haar. Israël is nu een weduwe.
Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genaamd worden. Jesaja 54 : 5
De Heer is niet alleen gestorven, maar ook opgewekt. Er zal een nieuwe vrouw worden geschapen en dat kan alleen als zij eerst overleden is. Het oude moet eerst weg. Hier wordt de Heer, de Bruidegom, de “Man” genoemd.
Dit vers toont een parallellisme.
uw Maker | uw Man | HEERE der heirscharen is Zijn Naam |
de Heilige Israëls | uw Verlosser | Hij zal de God des gansen aardbodems genaamd worden. |
De Verlosser van Israël is niemand anders dan de HEERE der heirscharen, namelijk Jehovah. Hij is de Messias van Israël. Hij zal de God van alle volken genoemd worden; niet alleen van Israël.
Want de HEERE heeft u geroepen, als een verlaten vrouw en bedroefde van geest; nochtans zijt gij de huisvrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God. Jesaja 54 : 6
Israël is alleen, voelt zich in de steek gelaten en gedraagt zich ook zo. Israël weet echter niet dat ze niet alleen verlaten, maar ook weduwe is. Ze zal dat straks zien als ze ziet Wie zij doorstoken heeft (Zacharïa 12 : 10). Die verlaten vrouw zal straks door de Heer geroepen worden. Ze was verlaten en werd vervolgens weduwe, maar ze zal straks de bruid zijn.
“Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten; maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen. ” Jesaja 54 : 7
In de toekomst zal de Heer Zich over Israël ontfermen. Hij zal Zich dan in de hoedanigheid van Bruidegom aan Israël, als bruid, openbaren. Israël is de bruid van de toekomst. Zij is de vrouw der jeugd.
Er is nog veel meer te vertellen over de huwelijksverhouding tussen de Heer en Israël, ondermeer via de geschiedenis van Hosea en Gomer. In ieder geval is duidelijk geworden dat het belangrijkste aspect van de bedeling van de wet voorgesteld wordt door de huwelijksrelatie tussen de Heer en Israël.
De Bijbel is heel duidelijk over de functie van de wet.
Waartoe is dan de wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het zaad zou gekomen zijn, dien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des Middelaars. Galaten 3 : 19
Ter wille van de overtredingen heeft Israël de wet ontvangen.
Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden, voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. Romeinen 3 : 20
Maar de wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest; Romeinen 5: 20
Door de wet is er kennis der zonde (= zonde-natuur; vergelijk Romeinen 7 : 9).
De wet is gekomen opdat de misdaad toe zou nemen. Hoe nauwkeuriger men onder de wet leeft, des te meer zal men de wet overtreden en des te meer zal men dus zondigen.
8 Maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht; want zonder de wet is de zonde dood.
9 En zonder de wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven.
10 En het gebod, dat ten leven was, hetzelve is mij ten dood bevonden.
11 Want de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft mij verleid, en door hetzelve gedood. Romeinen 7: 8-11
De zonde vindt haar oorzaak in de wet.
Is dan het goede mij de dood geworden? Dat zij verre. Maar de zonde is mij de dood geworden; opdat zij zou openbaar worden zonde te zijn; werkende mij door het goede den dood; opdat de zonde boven mate wierd zondigende door het gebod.” Romeinen 7: 13
De zondige natuur van de mens droeg door de wet meer vrucht, omdat de overtredingen door de wet toenamen.
21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten:
22 Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven; want er is geen onderscheid. Romeinen 3 : 21, 22
Onder de wet werd de rechtvaardigheid Gods geopenbaard. Gelovigen kunnen wel door de woorden der wet gerechtvaardigd worden; niet door de werken der wet.
En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben! Lukas 24 : 25
De Heer wil dat wij alles geloven dat Zijn Woord zegt. De wet getuigt van de rechtvaardigheid die uit het geloof is, want de wet spreekt over Christus. Dit wil dus zeggen dat de wet leert dat er vergeving van zonden is. De zondaar hoeft niet zelf de straf over zijn zonden te dragen. De wet spreekt en getuigt over het offer dat de Here Jezus zou brengen: het Lam Gods Dat de zonden der wereld zou wegnemen. We moeten ons niet onder de wet plaatsen, maar we dienen te geloven in de leerstellige betekenis van de wet. De wet verkondigt genade!!!
In Johannes 5 staat een gesprek van de Jezus met een Schriftgeleerde.
44 Hoe kunt gij geloven, gij, die eer van elkander neemt, en de eer, die van God alleen is, niet zoekt?
45 Meent niet, dat Ik u verklagen zal bij den Vader; die u verklaagt, is Mozes, op welken gij gehoopt hebt.
46 Want indien gij Mozes geloofdet, zo zoudt gij Mij geloven; want hij heeft van Mij geschreven. Johannes 5: 44-46
Mozes heeft alleen de wet geschreven (2 Kronieken 23 : 18; 25 : 4; 30 : 16; Johannes 1 : 17; 7 : 23) . Die wet was van de HEERE afkomstig. Als men de wet van Mozes geloofde zou men ook Christus geloven, want de wet wijst op en getuigt van Christus. De wet spreekt over plaatsvervanging. De brief aan de Hebreeën is een uiteenzetting van Paulus over de manier waarop de wet over Christus spreekt. Het is tragisch dat dit aan Hebreeën verklaard moest worden, want zij hadden het moeten weten.
Want de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden, die zij alle jaren geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen diegenen, die daar toegaan. Hebreeën 10 : 1
Onder de wet moest ieder jaar geofferd worden, omdat die offers onvolmaakt waren. De wet had ook niet de functie om verzoening tot stand te brengen, maar was alleen een afbeelding van Degene Die verzoening tot stand zou brengen. De wet was slechts typologie, want het bloed van stieren en bokken kon de zonde niet wegnemen.
4 Want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme.
5 Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid; Hebreeën 10 : 4, 5
De offers uit het Oude Testament waren beelden van het ene Offer dat nooit herhaald hoeft te worden, omdat het volmaakt is: het offer van Jezus Christus.
De “vier” is een bijzonder getal, want het is het eerste kwadraat (namelijk van “twee”; een derde macht is een nog hogere vervulling). “Vier” is de vervulling van de twee. “Twee” is de grondslag van de wereld. Vanuit die “twee” kan men alle kanten op (= veelheid); de één is verdeeld. De vier is hét getal van de stoffelijke wereld. Daarom staat de vier voor alles wat vergankelijk is. De vierde bedeling is tijdelijk en houdt verband met de tijdelijke/vleselijke dingen. In de Bijbel komen vaker reeksen van 1, 2, 3, 4 voor. In de natuur bestaat deze systematiek in veel aspecten:
- 4 elementen: 1 = vuur; 2 = lucht; 3 = water; 4 = aarde
- de indeling van de dag: ochtend, middag, avond, nacht
- 4 jaargetijden: lente, zomer, herfst, winter
- 4 “hoeken” der aarde: noord, oost, zuid, west (hoek = zijde, aspect, kant)
De “vier dieren” in de Bijbel drukken de vier hoedanigheden van de Persoon van Jezus Christus uitdrukken (Ezechiël 1 : 10; Openbaring 4 : 7) .
Leeuw | Evangelie van Matthéüs | Hemelsblauw | Koning |
Rund | Evangelie van Markus | Purper | Dienstknecht |
Mens | Evangelie van Lukas | Scharlaken | Zoon des mensen |
Arend | Evangelie van Johannes | Wit | Zoon van God |
In de Bijbel staat ook een reeks van vier in verband met God:
Elohiem | Evangelie van Matthéüs | Hemelsblauw |
Ruach Elohiem | Evangelie van Markus | Purper |
Jehovah Elohiem | Evangelie van Lukas | Scharlaken |
------------------------ | Evangelie van Johannes | ------------------------ |
Jehovah Jehoshua | De Here Jezus |
Het vierde aspect van de Persoon van God is de Here Jezus. Hij was tijdelijk, want Hij was vlees (vergelijk 2 Korinthe 5 : 16) . Hij is het vleesgeworden Woord (Johannes 1 : 14) .
Het getal “vier” is de Hebreeuwse letter “daleth” (): de deur. De Heer is de Deur (Johannes 10 : 7) . Die Deur hebben we maar éénmaal nodig: om naar binnen te gaan. De vierde eindigt met de uitgang, namelijk met de dood (van de Here Jezus Christus). De vier, de deur, is daarom een beeld van de dood. De Deur is Christus, maar het houdt tevens de dood van de oude mens in. Deze uitgang is horizontaal, omdat het de verlossing uit Egypte en daarmee van de bedeling van de wet is.
Er is nóg een uitgang uit het huis, maar dan zijn we bij de vijfde bedeling aangekomen. Men kan door de deur naar buiten, maar ook door het raam! De letter “hee” ( – de vijf) heeft de betekenis van “venster”. Een deur is een opening in de wand van het huis; het venster is een gat in het dak. Door deze opening komt het licht naar binnen en kunnen wij naar buiten.
De Here Jezus is het Woord (Johannes 1 : 1, 14) . Hij heeft in de hoedanigheid van “Woord” onder ons gewoond. “Woord” is in het Grieks “logos”. Het heeft niet alleen de betekenis van “een woord”, een aantal letters, maar ook van “woord”, dat wat gezegd wordt. God is Woord. Dat wil zeggen: God openbaart Zich. “Logos” wordt gebruikt voor woord, getal, formule, gedachte, een hele zin; zelfs voor de Bijbel en voor de Persoon van de Here Jezus. “Taal” is ook in een reeks van vier weer te geven:
- De melodie. De melodie is dat wat wij horen. De melodie bepaalt de betekenis van de tekst en de gevoelswaarde. De melodie is bepalend.
- De klinkers. Dit zijn de klanken. Dit is een lager aspect. Een klinker ontstaat door lucht uit te blazen met gebruikmaking van de stembanden. Door de vorming van mond en neusholte ontstaat een bepaalde klank.
- De medeklinkers. De medeklinkers delen de klinkers in. Het zijn de onderbrekingen in de klanken: de letters die men niet kan zingen. Bij de medeklinkers wordt de klank van de klinkers onderbroken met het verhemelte, achter in de keel met de tong tegen de lippen/tanden of alleen met de lippen. Het zijn onderbrekingen in de luchtstroom en daarmee van de klank, het woord en de melodie. Daarom is het een veel lagere vorm, maar tegelijkertijd ordenen ze het geheel. Melodie, klinkers en medeklinkers vormen de volledige taal. Ze zijn nodig om te kunnen spreken. Ook de taal heeft echter een vierde aspect:
- De letters. Letters zijn niet te horen, maar alleen te zien. Het zijn een soort codes om klanken vast te leggen. Letters zijn zichtbaar en in de materie vastgelegd. Letters zijn van tijdelijke aard.
“Drie” en “vier” horen bij elkaar. Daarom heeft het Hebreeuws alleen medeklinkers. De tekst van de Bijbel kent slechts medeklinkers: de zichtbare vorm van de “drie”. De taal wordt opgeschreven ofwel: het woord is “vlees” geworden. De laatste letter van het Hebreeuwse alfabet is een “thaf” (), die een getalswaarde van 400 heeft. Het is de “vier” op het hoogste niveau. Het woord “thaf”, de naam van deze letter, betekent “teken”. In het oud Hebreeuws werd de thaf als een kruis op zijn kant geschreven (x), of als een echt kruis (†). Er wordt bij de Hebreeuwse letters niet verder dan de 400 geteld. De thaf is een teken en een kruis. Dat teken is het kruis: het einde van alles. Onze letter “4” heeft nog ongeveer de vorm van een “t”. De hoofdletter “T” heeft de vorm van een kruis, maar dan met drie punten. De letter “T” is over de gehele wereld bekend als “de heilige Tau”. Dat is in wezen het kruis. Wij kennen het kruis vanuit het Nieuwe Testament, maar de wereld kent het al véél langer. info
Bij de vier houdt het op, want het is hét getal van de tijdelijke, vergankelijke, wereld. De vierde bedeling is daarom de eerste bedeling die afliep/ vervuld werd.
Op de vierde dag werden de lichtdragers aan de hemel openbaar. De lichtdragers – de zon, maan en sterren – zijn een beeld van Israël (vergelijk Genesis 37 : 9, 10; Openbaring 12 : 1) . Zoals de zon, maan en sterren op de vierde dag zichtbaar werden, zo werd Israël – als natie – in de vierde bedeling zichtbaar. Dat Israël als volk over de andere volken zal heersen, is tot Adam terug te voeren. Zo is ook het werk van de vierde dag tot de eerste dag te herleiden.
Op de eerste dag zei God: “Daar zij licht” (Genesis 1 : 3).
Dit is het licht van de zon. In Genesis 1 verscheen de zon echter pas op de vierde dag. Over de vierde dag worden dingen gezegd die op de bedeling van de wet van toepassing kunnen worden gebracht en daarom ook op Israël.
14 En God zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!
15 En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo.
16 God dan maakte die twee grote lichten; dat grote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren.
17 En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde.
18 En om te heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was.
19 Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vierde dag. Genesis 1: 14-19
De lichtdragers, die een beeld van Israël zijn, werden openbaar. Al wat openbaar maakt is licht (Éfeze 5 : 13)
In Genesis 1 : 3 gaat het om “licht” als begrip. “Licht” is de vertaling van het Hebreeuwse woord “oor” (). In Genesis 1:14 staat het Hebreeuwse woord “maa’oor” Dat wijst op lampen die licht voortbrengen. Israël is zo’n lichtdrager, want de zaligheid is uit de joden en aan Israël is het Woord van God toevertrouwd (Romeinen 3 : 1) . Daaruit volgt dat Israël dat Woord in de wereld hoort te laten schijnen. In het algemeen is “Licht” het Woord van God. Christus is dé Lichtdrager. Hij verscheen in de vierde bedeling. Hij kwam onder de wet (Galaten 4 : 5). De lichten zijn er om scheiding te brengen tussen dag en nacht, namelijk tussen licht en duisternis. Ze zijn ook tot tekenen. Zij betekenen iets; ze hebben iets te zeggen.
2 De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk.
3 De dag aan den dag stort overvloediglijk spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap.
4 Geen spraak, en geen woorden zijn er, waar hun stem niet wordt gehoord.
5 Hun richtsnoer gaat uit over de ganse aarde, en hun redenen aan het einde der wereld; Hij heeft in dezelve een tent gesteld voor de zon. Psalmen 19 : 2-5
Als dit voor sterren geldt, geldt dit ook voor Israël. Israël dient niet alleen het Woord van God te prediken, als lichtdragers, maar zij is ook een teken; ze heeft een symbolische/typologische betekenis. De geschiedenis van Israël is één en al typologie (1 Korinthe 10 : 11). Israël is in de eerste plaats een teken van het verlossingswerk van Christus. De Here Jezus stierf en stond op de derde dag uit de doden op. Dat zal ook met Israël gebeuren, want op “de derde dag zal zij weder levend gemaakt worden” (Hosea 6 : 2). Aan Israël zal geen ander teken worden gegeven, dan het teken van Jona (Lukas 11 : 29). Israël zal tot een teken, een spotrede en tot een spreekwoord zijn (Jeremia 24 : 9). De geschiedenis van Israël is een uitbeelding van Gods heilsplan.
De lichten zijn bovendien ook “…tot gezette tijden”.
Deze uitdrukking komt viermaal in Genesis voor:
En God zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren! Genesis 1: 14
De zon, maan en sterren zijn tot gezette tijden.
Maar Mijn verbond zal Ik met Izak oprichten, die u Sara op dezen gezetten tijd in het andere jaar baren zal. ” Genesis 17: 21
Op de gezette tijd werd de beloofde zoon geboren.
Zou iets voor den HEERE te wonderlijk zijn? Ter gezetter tijd zal Ik tot u wederkomen, omtrent dezen tijd des levens, en Sara zal een zoon hebben! Genesis 18 : 14
En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, ter gezetter tijd, dien hem God gezegd had. Genesis 21: 2
De gezette tijd is in hoogste instantie het tijdstip waarop de Zoon, Christus, geboren zou worden. De lichten zijn ook “… tot dagen en jaren”. De natuurlijke tijdrekening verloopt op grond van de sterren. De tijdrekening in de Schrift wordt aan de geschiedenis van Israël gerelateerd.
De vierde stamvader is Kenan. Van Kenan weten we alleen hoe oud hij was toen zijn zoon geboren werd en hoe oud hij was toen hij stierf.
12 En Kenan leefde zeventig jaren, en hij gewon Mahalal-el.
13 En Kenan leefde, nadat hij Mahalal-el gewonnen had, achthonderd en veertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
14 Zo waren al de dagen van Kenan negenhonderd en tien jaren; en hij stierf. Genesis 5: 12-14
We kennen de stam van de Kenieten; de schoonvader van Mozes was een Keniet. (Richteren 1 : 16)
De namen Kenan () en Kaïn () zijn beide van dezelfde stam afgeleid, namelijk van “kanah” (). Het werkwoord “kanah” betekent “verwerven”, “het in bezit krijgen”, “kopen” (zie Genesis 4 : 1 – “verkregen” = “verworven”) . Kenan/Kaïn betekent “dat,wat verworven is”. Beide namen worden met Israël in verband gebracht. De naam “Kanaän” houdt verband met deze woorden. Deze naam wordt steeds met het beloofde land in verband gebracht. Het volk Israël is het bijzondere bezit van de Heer. Hij heeft het verworven (vergelijk Exodus 19 : 5) .
De namen Kenan en Kaïn zijn nauw verwant met elkaar. Kaïn is een type van het natuurlijke Israël; speciaal Israël onder de wet. Kaïn heeft zijn broer doodgeslagen, maar hijzelf werd daarvoor niet gedood. Hij zou zwervende en dolende zijn op de aarde (Genesis 4 : 12). Dat is ook met Israël gebeurd. Israël heeft de Heer gedood en doolt en zwerft sindsdien over de aarde. Kaïn spreekt in Genesis 5 : 14 over de verborgenheid, waarin Israël voor de Heer verborgen is en de Heer voor Israël. Van Kenan is weinig bekend. Hij was 70 jaar toen Mahalal-el geboren werd. Daarna leefde hij nog 840 jaar. Hij werd dus 910 jaar oud.
Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen, en van honig; Deuteronomium 8 : 8
De vierde vrucht uit Deuteronomium 8 : 8 is de vijgeboom.
In de Bijbel komt de vijgeboom erg vaak voor.
Enkele teksten:
Toen werden hun beider ogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten. Genesis 3 : 1
Deze vijgeboombladeren dienden voor het bedekken van de geslachtsorganen. De Heer gaf hen er dierenvellen voor in de plaats: de omhulling van een ander!
En ziende, een vijgeboom aan den weg, ging Hij naar hem toe, en vond niets aan denzelven, dan alleenlijk bladeren; en zeide tot hem: Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid! En de vijgeboom verdorde terstond. Matthéüs 21: 19
De Heer zocht vijgen aan de vijgeboom, maar vond slechts bladeren.
De boom was onvruchtbaar. Er werd niets voortgebracht.
En leert van den vijgeboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak nu teder wordt, en de bladeren uitspruiten, zo weet gij, dat de zomer nabij is. Matthéüs 24 : 32
De vijgeboom was verdord, maar zal in de toekomst weer leven. Een vijg wordt in verband gebracht met het mannelijk geslachtsorgaan. De vijg heeft precies dezelfde vorm en zit vol zaad. Vijgen zijn schijnvruchten. De vijg is dus eigenlijk geen vrucht. De vruchtjes zijn de kleine harde pitjes, die binnenin de vijg zitten. De vijg is eigenlijk de bloembodem die om de pitjes is heen gegroeid. Een vijg is een beeld van de vruchtbaarheid van de mens. Een vijg heeft met “véél worden” te maken: een talrijk zaad. De vijgeboom is in de Bijbel een type van de staat Israël. In Joël 1 : 7 wordt de vijgeboom met “schuim” in verband gebracht:
Het heeft mijn wijnstok gesteld tot een verwoesting, en mijn vijgeboom tot schuim; het heeft hem ganselijk ontbloot en nedergeworpen, zijn ranken zijn wit geworden. Joël 1: 1
De vijgeboom staat voor de uiterlijke, zienlijke wereld die zich vermenigvuldigt / ontwikkelt. Die ontwikkeling leidt echter niet tot God.
Ik vond Israël als druiven in de woestijn, Ik zag uw vaderen als de eerste vrucht aan den vijgeboom in haar beginsel; maar zij gingen in tot Baal-peor, en zonderden zich af tot die schaamte, en werden gans verfoeilijk naar hun boelerij. Hosea 9 : 10
Hier worden Abraham en zijn afstammelingen met de vijgeboom in verband gebracht. Het gaat over de tijd dat er nog geen staat Israël was. Israël ging later over tot afgodendienst en de vijgeboom werd onvruchtbaar.
Enkele teksten:
Ik zal hen voorzeker wegrapen, spreekt de HEERE; er zijn geen druiven aan den wijnstok, en geen vijgen aan den vijgeboom, ja, het blad is afgevallen; en de geboden, die Ik hun gegeven heb, die overtreden zij. Jeremia 8 : 13
Er groeit aan Israël geen vrucht meer: geen druiven en geen vijgen. Zelfs de bladeren zijn afgevallen: de uiterlijke verschijning van de staat Israël bestaat niet meer (= een verdorde vijgeboom).
1 De HEERE deed mij zien, en ziet, er waren twee vijgenkorven,gezet voor den tempel des HEEREN; nadat Nebukadnézar, koning van Babel, gevankelijk had weggevoerd Jechonia, den zoon van Jojakim, den koning van Juda, mitsgaders de vorsten van Juda, en de timmerlieden, en de smeden van Jeruzalem, en hen te Babel gebracht had.
2 In den enen korf waren zeer goede vijgen, als de eerste rijpe vijgen zijn; maar in den anderen korf waren zeer boze vijgen, die vanwege de boosheid niet konden gegeten worden.
5 Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Gelijk die goede vijgen, alzo zal Ik kennen de gevankelijk weggevoerden van Juda, die Ik uit deze plaats naar het land der Chaldeën heb weggeschikt, ten goede.
8 En gelijk de boze vijgen, die vanwege de boosheid niet kunnen gegeten worden (want aldus zegt de HEERE), alzo zal Ik maken Zedekla, den koning van Juda, mitsgaders zijn vorsten, en het overblijfsel van Jeruzalem, die in dit land zijn overgebleven, en die in Egypteland wonen; Jeremia 24 : 1, 2, 5, 8
Deze goede en slechte vijgen zijn een uitbeelding van gelovige en ongelovige Israëlieten.
6 En Hij zeide deze gelijkenis: Een zeker man had een vijgeboom, geplant in zijn wijngaard; en hij kwam en zocht vrucht daarop, en vond ze niet.
7 En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie, ik kome nu drie jaren, zoekende vrucht op dezen vijgeboom, en vind ze niet; houw hem uit; waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde?” Lukas 13 : 6, 7
Er bleek al drie jaar geen vrucht aan de vijgeboom te groeien. De man wilde de vijgeboom omhakken.
De wijngaardenier zei:
8 En hij, antwoordende, zeide tot hem: Heer, laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben;
9 En indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem staan; maar indien niet, zo zult gij hem namaals uithouwen. Lukas 13 : 8, 9
Drie en vier horen bij elkaar. De boom staat er drie jaar en er werd een vierde jaar aan toegevoegd.
12 En des anderen daags, als zij uit Bethanië gingen, hongerde Hem.
13 En ziende van verre een vijgeboom, die bladeren had, ging Hij om te zien, of Hij ook iets op denzelven zou vinden; en daarbij gekomen zijnde, vond Hij niet dan bladeren; want het was de tijd der vijgen niet.
14 En Jezus, antwoordende, zeide tot denzelven: Niemand ete enige vrucht meer van u in der eeuwigheid! En Zijn discipelen hoorden het.
15 En zij kwamen te Jeruzalem; en Jezus, in den tempel gegaan zijnde, begon diegenen, die in den tempel verkochten en kochten, uit te drijven; en de tafelen der wisselaars, en de zitstoelen dergenen, die de duiven verkochten, keerde Hij om; Markus 11: 12-15
Hier wordt gesproken over de vervloeking van de vijgeboom (zie ook Matthéüs 21 : 18-20) . De ongelovige joodse staat stelde uiterlijk wel wat voor, maar droeg geen vrucht. Daarom werd zij vervloekt. Pas als Christus in de toekomende eeuw zal regeren, zal de vijgeboom (= Israël) weer vrucht dragen. Wij zien vandaag wel een vijgeboom; geen uitbottende, maar een verdorde vijgeboom. Israël leeft nog steeds in ongeloof. Na de 70-ste week wordt Israël terugverzameld. Dan zal de vijgeboom uitbotten (Matthéüs 24 : 32) en kunnen er vruchten aan gaan komen.
Het einde van de vierde bedeling is feitelijk het einde van de oude schepping. De Heer stierf voor allen en dus zijn allen gestorven.
Als die dit oordelen, dat, indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat diegenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is. 2 Korinthe 5: 15
Het einde van de vierde bedeling is zelfs het einde van de “tegenwoordige eeuw”, want die houdt verband met de heerschappij over de oude schepping. Als de oude schepping eindigt, eindigt de tegenwoordige eeuw ook. Daarvoor in de plaats komt de “toekomende eeuw” en de nieuwe schepping.
7. DE BEDELING VAN DE GENADE GODS (NR. 5)
Deze bedeling zou men over kunnen slaan. Na de vierde bedeling kan men zonder iets te missen doorgaan met de zesde bedeling. De heerschappij van Christus werd in het Oude Testament beloofd; in de eerste plaats aan Israël en in de tweede plaats aan de volkeren. De Gemeente werd niet genoemd, want dat was een verborgenheid. De boodschap, namelijk het evangelie van het koninkrijk, moest eerst gepredikt worden in Jeruzalem, de hoofdstad van de twee stammen, daarna in Samaria, de hoofdstad van de tien stammen, en tenslotte tot aan de uitersten der aarde.
Het koninkrijk is gebaseerd op wedergeboorte. Op grond van wedergeboorte zou het koninkrijk over Israël gevestigd worden. De Heer beërfde het koninkrijk door Zijn opstanding, als Eersteling van een nieuwe schepping. Wie zou Hem in die wedergeboorte volgen? De wereld verwierp Hem (Johannes 1 : 10). Israël is Hem ook niet gevolgd, want “de Zijnen hebben Hem niet aangenomen” (Johannes 1 : 11) .
Johannes 1 : 12 zegt echter:
Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; Johannes 1: 12
Er zijn wel enkele personen geweest die Hem aangenomen hebben en die zijn dus wedergeboren geworden. Johannes 1 spreekt over wat tijdens het openbare optreden van de Here Jezus gebeurde. Dat wil zeggen: vóór Zijn lijden, dood en opstanding. Diegenen die toén tot geloof kwamen, kregen macht om kinderen Gods te wórden. Dat kon op dat moment nog niet, omdat de Here Jezus Zelf nog niet was opgestaan. Wedergeboorte komt overeen met opstanding. Christus is de eerste Die wedergeboren werd. Diegenen die tijdens het openbare optreden van de Here Jezus in Hem geloofden, ontvingen de macht om kinderen van God te worden en zij zijn dat inmiddels ook geworden.
1 Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden en wij zijn het ook. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent.
2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. 1 Johannes 3: 1, 2
Het gedeelte dat in vers 1 vetgedrukt is weergegeven, ontbreekt in de Statenvertaling. In de Griekse grondtekst staat het echter wel en het zou in de Statenvertaling dus moeten worden toegevoegd. De oudtestamentische lijn eindigde bij de kruisiging van de Here Jezus. Dat was tevens het einde van de oude schepping. Na de voorgaande vier bedelingen moest het koninkrijk komen. Dat was beloofd! In Jeremia 31 staat dat er een nieuw verbond zou komen, ter vervanging van de wet. Vanaf de opstanding trad het nieuwe verbond in werking. Het nieuwe verbond trad en treedt in werking over allen die geloven (Romeinen 3 : 22). Het nieuwe verbond kwam dus niet over Israël en de wereld, hoewel het hen beloofd was, maar alleen over gelovigen. Israël en de wereld zullen het nog ontvangen, maar pas in de toekomst; als zij wedergeboren zijn.
Een koninkrijk begint bij een koning (vergelijk Daniël 2 : 44); onafhankelijk van onderdanen. Er is een Koning: Christus en dus is er een koninkrijk. Ieder die in Christus is heeft deel aan dat koninkrijk, want hij heeft deel aan de Koning. Het koninkrijk was beloofd en is ook gekomen, maar niet op aarde. Het is nu verborgen; in de hemel. De Bijbelse term is “de verborgenheid van het koninkrijk der Hemelen”. Het koninkrijk bestaat nu slechts in verband met de Gemeente. In de toekomst zal het op aarde geopenbaard worden, te beginnen bij Israël.
KENMERKEN VAN DE VIJFDE BEDELING
De heilshistorie (alleen op de aarde toegepast) werd onderbroken. Er zit een gat in de tijdrekening. De tijdrekening in verband met de volkeren der aarde loopt via Israël. De tijdrekening van Israël werd onderbroken (vergelijk Daniël 9 : 24-27) . De profetieën die over Israël spreken hebben tevens een toepassing op de Gemeente. Het zijn dezelfde profetieën, maar ze zijn voor verschillende volken en van toepassing op verschillende tijden en op verschillende niveaus. Dit is hét kenmerk van de vijfde bedeling! De beloften die aan Israël gedaan zijn, worden op de Gemeente toegepast. De profetieën zijn nu van toepassing op de Gemeente en in de toekomst zullen dezélfde profetieën alsnog op Israël van toepassing zijn. De toepassingen tezamen vervullen een profetie.
Profetieën hebben:
- Een verborgen toepassing/applicatie in verband met de verborgenheid van het koninkrijk der Hemelen voor de Gemeente (in de hemel).
- Een letterlijke vervulling/interpretatie in verband met de openbaring van het koninkrijk der Hemelen op aarde (voor Israël, de volkeren en de wereld).
Tussen de komst van de Messias, aan het eind van de 69-ste week, en de openbaring van het koninkrijk, aan het eind van de 70-ste week, zit volgens de profetie van Daniël 9 : 24-27 een periode van zeven jaar. Daarom werd gepredikt:
En zeggende: Bekeert u; want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Matthéüs 3: 2
Het is één koninkrijk dat eerst in de hemel en vervolgens op aarde gevestigd wordt. Het koninkrijk is niet uitgesteld, maar het is wel verborgen.
En als zij dat hoorden, voegde Hij daarbij, en zeide een gelijkenis; omdat Hij nabij Jeruzalem was, en omdat zij meenden, dat het koninkrijk Gods terstond zou openbaar worden. Lukas 19 : 11
Er staat niet dat zij meenden dat het koninkrijk Gods terstond zou komen. Zij meenden dat het koninkrijk terstond openbaar zou worden. Dat was onjuist. Het koninkrijk zou verborgen blijven. Daarom wordt er een gelijkenis verteld.
In Matthéüs 13 staat de eerste gelijkenis die de Heere Jezus ooit uitsprak.
10 En de discipelen tot Hem komende, zeiden tot Hem.Waarom spreekt Gij tot hen door gelijkenissen?
11 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen te weten, maar dien (= de schare) is het niet gegeven. Matthéüs 13: 10, 11
De Heer sprak tot de schare in gelijkenissen, want zij mochten niets weten. De discipelen mochten de dingen wél weten en daarom werden aan hen de gelijkenissen verklaard. Er werd dus in gelijkenissen gesproken om bepaalde aspecten van het koninkrijk te verbergen! Gelijkenissen werden dus niet verteld om iets te openbaren. De gelijkenis handelt over de verborgenheden van het koninkrijk. Daarmee weten we meteen dat alle gelijkenissen over die verborgenheden handelen.
Na de bedeling van de wet moest de oprichting van het koninkrijk verwacht worden; op grond van het genade-verbond met Abraham. Dat is ook gebeurd, maar op een verborgen wijze. De profetieën met betrekking tot het koninkrijk werden vervuld, maar op een manier die onder het oude verbond niet werd geopenbaard.
DE NAAM VAN DE VIJFDE BEDELING
De meeste bedelingen hebben geen naam.
Deze bedeling heeft twee aanduidingen.
Indien gij maar gehoord hebt van de bedeling der genade Gods, die mij gegeven is aan u; Éfeze 3 : 2
En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan, welke de bedeling der verborgenheid zij, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; Éfeze 3 : 9
In de Statenvertaling staat ten onrechte “de gemeenschap der verborgenheid” vertaald. In de Griekse grondtekst staat slechts in enkele handschriften “koinonia” (= gemeenschap). In de meeste en betere handschriften staat “oikonomia” (= bedeling). De namen van deze bedelingen zijn beide aanduidingen voor de tegenwoordige vijfde bedeling, gedurende welke het koninkrijk verborgen is. De tegenwoordige bedeling is een vervulling van de bedeling der belofte. De belofte aan Abraham wordt, wat de hemelse kant betreft, aan de Gemeente vervuld. Van de gelovigen die deel uitmaken van de Gemeente wordt gezegd dat zij zonen (namelijk erfgenamen) zijn van Abraham.
Zo verstaat gij dan, dat diegenen, die uit het geloof zijn,Abrahams kinderen zijn. Galaten 3 : 7
Gelovigen hebben de belofte geërfd. De vijfde bedeling is het vervolg op de derde bedeling. Aan de andere kant blijft die belofte aan Abraham ook gewoon in zijn letterlijke en directe betekenis bestaan en zal pas vervuld worden bij de oprichting van het Messiaanse rijk. De belofte duurt tot het moment waarop die belofte in zijn volle betekenis vervuld wordt/is.
Aan Abraham was het land beloofd en tegelijkertijd woonde hij in dat land. Het lijkt erop dat de belofte aan Abraham vervuld werd. De Heer zou hem dat land geven. Toch bleef het een toekomstverwachting, een hoop. Abraham is “in hope zalig geworden” (Romeinen 8 : 24; Hebreeën 11 : 10). In de toekomst zal de Heer hem het land definitief in bezit geven (erfelijk). Zo is het ook met de Gemeente. Wij hebben de belofte geërfd. Wij zijn in hope zalig geworden. Wij zullen dat Vaderland – de hemel – ontvangen. De brief aan Éfeze (o.a. 2 : 6) leert dat wij al in de hemel zijn.
Abraham werd geroepen uit Babel, de oorsprong van de volkeren. Gelovigen zijn ook uit de volkeren geroepen. Wij gelovigen zijn uit deze wereld getrokken. Wij zijn erfgenamen van Abraham en hebben dezelfde weg achter ons. Wij zijn dus vreemdelingen, medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods (Éfeze 2 : 19). Het nieuwe verbond, waaronder wij leven, werd onder het oude verbond reeds aangekondigd. Het is aan ons vervuld.
Wanneer iemand tot geloof gekomen is, heeft hij deel gekregen aan de belofte aan Abraham. Die belofte is in Christus vervuld. Hij is de Eersteling van een nieuwe schepping. Alle verbonden die verband houden met de eeuwigheid, de zaligheid, het herstel van Israël en de opname van de Gemeente, zijn gegrond op de belofte aan Abraham. In Romeinen 3 en 4 wordt Abraham als voorbeeld gesteld. Naast Romeinen 3 en 4 hoort Galaten 3. Dat Schriftgedeelte heeft eveneens met deze bedeling te maken.
Dit alleen wil ik van u leren: hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs? Galaten 3 : 2
Paulus zet “wet” en “geloof” tegenover elkaar.
Het is dus een bedelingenkwestie.
Paulus vervolgt in Galaten 3 : 9:
“Zo dan, die uit het geloof zijn, worden gezegend met den gelovigen Abraham.” Galaten 3 : 9
Dit is een universele waarheid. Elke gelovige wordt gezegend met de gelovige Abraham, want er is “bij God geen aanneming des persoons” (2 Kronieken 19 : 7; Handelingen 10 : 34; Romeinen 2 : 11; Éfeze 6 : 9; Kolossenzen 3 : 25) .
Abraham is een voorbeeld en een model van de tegenwoordige gelovige. Wij mogen in geloof leven; als vreemdelingen en bijwoners. Wij wachten op de vervulling van de beloften die God aan Abraham en zijn Zaad gedaan heeft.
Paulus gaat verder in Galaten 3:
Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een ieder, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Galaten 3 : 10
Dat niemand door de wet gerechtvaardigd wordt voor God is openbaar, want de rechtvaardige zal uit het geloof leven (Habakuk 2 : 4). De wet eist werken en dat is geen geloof. “Werken” zijn zelfs een beeld van ongeloof (Romeinen 4 : 5) .
Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt. Galaten 3 : 13
Christus is voor ons tot vloek geworden door en onder de wet, opdat …
Opdat Hij diegenen, die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen (= Zoonstelling) verkrijgen zouden. Galaten 4 : 5
In het Grieks staat niet “de aanneming tot kinderen”, maar Zoonstelling. Het is de vertaling van het Griekse woord huothesia (). Dit woord staat in het enkelvoud. Het komt totaal vijfmaal voor (Romeinen 8 : 15, 23; 9 : 4 en Éfeze 1 : 5.)
Christus is:
- onder de wet gekomen
- door de wet veroordeeld
- door de wet vervloekt
- onder de wet gevonnist
Daardoor is de wet vervuld en voltooid, opdat de zegening van Abraham tot de heidenen zou komen in Christus Jezus. Christus Jezus kwam tot de heidenen, opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door het geloof.
Opdat de zegening van Abraham tot de heidenen komen zou in Christus Jezus, en opdat wij de belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof. Galaten 3 : 14
De Geest was beloofd, namelijk “leven”. Geest en Leven zijn identiek. Leven wordt voorgesteld door de olijfboom (zie zevende bedeling). We krijgen de belofte des Geestes door het geloof; niet uit werken, want de rechtvaardige zal uit het geloof leven (Romeinen 1 : 17).
Nu zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw zade; hetwelk is Christus. Galaten 3 : 16
Als het in de Bijbel om veel zaden gaat, kan dat alléén omdat er eerst één Zaad was dat stierf en veel vrucht voortbracht.
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien het tarwegraan in de aarde niet valt, en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort. Johannes 12: 24
De beloften waren dus aan Abraham en zijn Zaad gegeven. Het gaat om de tweevoudige betekenis van die belofte: één directe betekenis en één hogere in verband met de toepassing op Christus. Natuurlijk zullen alle volkeren in Abraham gezegend worden, maar de toepassing nu, m.b.t. de vijfde bedeling, is dat een ieder die wil uit de volkeren getrokken kan worden en lid kan worden van het Lichaam van Christus, de Gemeente. Dat is de hogere vervulling. Het is een verbond dat vastgemaakt is aan en bevestigd is op de Persoon van Christus. Het verbond dat te voren was vastgelegd op Christus werd door de wet, die na 430 jaar gekomen is, niet krachteloos gemaakt en de beloften verdween niet.
17 En dit zeg ik: Het verbond, dat te voren van God bevestigd is op Christus, wordt door de wet, die na vierhonderd en dertig jaren gekomen is, niet krachteloos gemaakt, om de beloftenis te niet te doen.
18 Want indien de erfenis uit de wet is, zo is zij niet meer uit de beloftenis; maar God heeft ze Abraham door de beloftenis genadiglijk gegeven. Galaten 3 : 17, 18
Als wij de belofte aan Abraham willen erven dan kan dat alleen op grond van geloof; uit genade en zonder wet.
Maar de Schrift heeft het alles onder de zonde besloten, opdat de belofte uit het geloof van Jezus Christus aan de gelovigen zou gegeven worden. Galaten 3 : 22
De wet is vervuld en er blijft slechts belofte over; uit genade. Vroeger heerste de dood; nu heerst genade.
Opdat, gelijk de zonde geheerst heeft tot den dood, alzo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onzen Heere. Romeinen 5: 21
Aan de basis van de vijfde bedeling ligt het verbond dat bij de opstanding van Christus zou beginnen. Het wordt in deze bedeling alleen op de Gemeente toegepast. Het komt over allen die geloven. In Hebreeën 8 : 6- 13 citeert Paulus de profeet Jeremia. De Heer zou een nieuw verbond oprichten; niet naar het verbond dat Hij met hun (Israëls) vaderen gemaakt had, ten dage als God hen bij de hand nam om hen uit Egypteland te leiden. Het nieuwe verbond zou niet op stenen tafelen geschreven worden, maar op vlezen tafelen; in de harten der mensen. Het verbond wordt in de volgende Schriftplaatsen genoemd (behandeld in volgorde van Bijbelboeken):
4 Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen:
5 Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela. Psalmen 89 : 4, 5
Het gaat hier over een eeuwig verbond en een eeuwige troon; over een Koning Die gezalfd is en voor eeuwig op de troon zal zitten. Dit verbond spreekt over het koningschap van Christus, het Davidisch verbond (2 Samuël 7 : 12-17) . Dit zaad van David was Salomo niet! Salomo werd tijdens het leven van David geboren en niet na zijn leven.
Salomo is een beeld van Christus. Hij bouwde ook een huis voor de Naam des Heren. In 2 Samuël 7 staat van dit Zaad van David dat Hij de Zoon van God zal zijn. Dat kan alleen als het om erfrecht gaat. In 2 Samuël 7 : 16 wordt gesproken over een eeuwig verbond en een eeuwige belofte aan David in verband met een koninkrijk. Hieruit volgt dat het Davidisch verbond en het nieuwe verbond feitelijk één geheel vormen. Zij hebben te maken met wedergeboorte, opstanding, nieuw leven. Men kan slechts deel uitmaken van een eeuwig koninkrijk als men zelf eerst eeuwig leven heeft ontvangen. Dat gebeurt door wedergeboorte. Vlees en bloed kunnen het koninkrijk niet beërven (1 Korinthe 15 : 50) . Deze profetie wordt geestelijk in Christus vervuld. Hij bouwt voor de Naam des Heren een huis, een geestelijk huis:
“een woonstede Gods in (den) Geest”.
20 Gebouwd op het fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen;
21 Op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere;
22 Op Welken ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest. Éfeze 2 : 20-22
Christus bouwt de tempel des Heren, de Gemeente die Zijn Lichaam is. Er is ook een letterlijke toepassing. De tempel zal straks in de duizend jaren gebouwd gaan worden (zie laatste hoofdstukken van Ezechiël). De bouwer zal ook Christus zijn, maar dan op aarde. Het bouwen van de tempel door Salomo loopt daarop vooruit. In Psalmen 89 werd gesproken van een eeuwig verbond “met Mijn uitverkorene, met Mijn knecht David”. Dit verbond zal in de toekomst zeker vervuld worden.
27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils!
28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde.” Psalmen 89 : 27, 28
“Eerstgeborene” wil zeggen dat het om het hoogste erfrecht gaat. Het nieuwe verbond zal in werking treden waardoor het koninkrijk van David in eeuwigheid bevestigd zal worden (Psalmen 89 : 29, 30).
Neigt uw oor, en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden van David. Jesaja 55: 3
Jesaja 54 spreekt over een toekomstig herstel van Israël; over het sluiten van een nieuw huwelijk. Dit hebben we reeds besproken in verband met de vierde bedeling. Het gaat over Israël in de letterlijke betekenis. De Gemeente wordt in dit hoofdstuk ook genoemd.
Ziet, gij zult een volk roepen, dat gij niet kendet, en het volk, dat u niet kende, zal tot u lopen, om des HEEREN uws Gods wil, en om des Heiligen Israëls wil, want Hij heeft u verheerlijkt. Jesaja 55: 5
De Gemeente wordt hier omschreven als “een volk dat gij (= Israël) niet kendet, …”.
De Gemeente is uit de heidenen geroepen voor Zijn Naam.
In Jesaja 55 : 6 staat een oproep.
Zoekt den HEERE, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. Jesaja 55: 6
De brief aan Éfeze leert ons dat wij nabij zijn gebracht.
Maar nu in Christus Jezus, zijt gij (heidenen), die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. Éfeze 2 : 13
Het gaat om het eeuwige verbond en de weldadigheden van David, maar de eerste toepassing, die ook hier gemaakt wordt, is op de Gemeente.
Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; Jeremia 31: 31
37 Ziet, Ik zal hen vergaderen uit al de landen, waarhenen Ik hen zal verdreven hebben in Mijn toorn, en in Mijn grimmigheid, en in grote verbolgenheid; en Ik zal hen tot deze plaats wederbrengen, en zal hen zeker doen wonen.
38 Ja, zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn.
39 En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, mitsgaders hun kinderen na hen.
40 En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken. Jeremia 32 : 37-40
Wij zeggen: “Iemand wijkt af van de Heer”. Van God uit gezien kan dat niet. Het gaat namelijk over de nieuwe mens en die is vast met God verbonden. Zo is het straks ook met de vervulling van deze profetieën aan Israël. Het eeuwige verbond zal niet tenietgedaan worden; dit in tegenstelling tot het verbond der wet, dat wel teniet gedaan werd.
Zij zullen naar Sion vragen; op den weg herwaarts zullen hun aangezichten zijn; zij zullen komen en den HEERE toegevoegd worden, met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten. Jeremia 50 : 5
Dit is een commentaar op Jeremia 32, dat spreekt over de terugverzameling van Israël en het in werking treden van het nieuwe verbond uit Jeremia.
59 Want alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal u ook doen, gelijk als gij gedaan hebt, die den eed veracht hebt, brekende het verbond.
60 Evenwel zal Ik gedachtig wezen aan Mijn verbond met u, in de dagen uwer jonkheid, en Ik zal met u een eeuwig verbond oprichten. Ezechiël 16 : 59, 60
Hij zal een eeuwig verbond met hen oprichten, want het verbond met Mozes (= de wet) is de aankondiging van het nieuwe verbond. De wet was de aanleiding tot betere dingen (Hebreeën 7 : 19).
23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn knecht David; die zal ze weiden, en Die zal hun tot een Herder zijn.
24 En Ik, de HEERE, zal hun tot een God zijn; en Mijn knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen, Ik, de HEERE, heb het gesproken.
25 En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, en zal het boos gedierte uit het land doen ophouden; en zij zullen zeker wonen in de woestijn, en slapen in de wouden. Ezechiël 34 : 23-25
Het eeuwige verbond heet hier “het verbond des vredes”; van Salomo.
En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal ze inzetten en zal ze vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid. Ezechiël 37: 26
Het Davidisch verbond en het zogenaamde nieuwe verbond worden samen beschouwd. Het komt op grond van geloof. Deze verbonden zijn beide van toepassing op gelovigen, maar wel in hogere zin (i.v.m. de hemel). Het gaat om een verborgen Koning in een verborgen koninkrijk en om een verborgen volk en een verborgen tempel.
Het getal “vijf” is in de Schrift het getal van de genade. Bijzonderheden over de “vijf” geven, is moeilijk, omdat de “vijf” zich kenmerkt door afwezigheid. De “vijf” hoort er niet bij. Abraham werd onder de naam Abram uit Ur der Chaldeeën geroepen. Bij hem begon de derde bedeling. De bedeling van de genade is gebaseerd op het Zaad van Abraham, hetwelk is Christus (Galaten 3 : 16) De bedeling van de genade heeft zijn fundament/oorsprong in het verbond met Abraham (zie de brief aan de Galaten) De vijfde bedeling wordt gebaseerd op hetgeen in de derde bedeling werd aangekondigd. Abrams naam werd veranderd in Abraham. Er kwam een “h” in zijn naam.
De Hebreeuwse letter “h” () heeft een getalswaarde van “vijf”. Het bijzondere van deze “hee” is dat er iets aan ontbreekt. Het is namelijk moeilijk onderscheid te maken tussen de letter “hee” () en de letter “cheet” (), de “acht”. Het enige verschil tussen beiden is een kleine opening aan de linker bovenkant. Dat ontbrekende stukje van de “hee” houdt in dat deze letter niet af is. De letter wordt later pas afgemaakt, namelijk in de “acht”.
In alle talen is het onderscheid tussen de “vijf” en de “acht”, tussen de “h” en de “ch” problematisch. Het Grieks heeft geen letter “h”, alleen een klein kommaatje. Bij de vertaling van het Hebreeuws naar het Grieks zijn alle “hee’s” verloren gegaan (Habel werd bijvoorbeeld Abel). De “vijf” en de “acht” geven in principe hetzelfde aan; ook in uitspraak. De “h” is slechts de adem, eigenlijk zonder klank. De “h” is dus altijd stom. Die “5” staat voor geestelijke, onzienlijke dingen; dingen die er wel zijn, maar niet gezien worden. Abram ontving genade van God, omdat hij geloofde. Als gevolg daarvan kreeg hij de “h” erbij in zijn naam.
Hiermee hebben we verschillende aspecten van de vijfde bedeling aangehaald. We funderen die aspecten niet op het getal “vijf”, maar ze worden daarin wel geïllustreerd. Het heeft ten eerste met geestelijke, onzienlijke dingen te maken, omdat het adem/geest is. Ten tweede blijkt dat de “vijf” er tussen geschoven wordt. Ten derde lijkt de “vijf” op de “acht”. De “acht” is het getal van de nieuwe schepping; “acht” staat voor opstanding. De “drie” wijst op het verbond met Abraham. De “vijf” is de bevestiging daarvan op Christus, maar het leidt uiteindelijk tot de “acht”, de nieuwe schepping. Ooit zal dat laatste streepje van de letter “hee” doorgetrokken worden.
Het getal “drie” heeft ook met de opstanding te maken, want de opstanding vond op de derde dag plaats. Voordat de “acht” uit de “drie” zal voortkomen, ligt daar de “vijf” tussen. Het is een nog niet voltooide “acht”. Kortom: het is de nog niet voltooide nieuwe schepping. Paulus leert ons dat wij die in Christus zijn al een nieuwe schepping geworden zijn. De nieuwe schepping is al begonnen, maar is nog niet geopenbaard. Wij leven in een “tussen-geschoven”, verborgen, geestelijke bedeling (zie Genesis 2 : 4: “be-hibaram”; derde bedeling)
Deze “hee” uit Genesis 2 spreekt al over Gods ingrijpen in deze wereld. David raapte bijvoorbeeld vijf steentjes op, om Goliath te verslaan. Heel concreet spreekt het over de vijfde bedeling, want Christus overwon de satan door Zijn dood en opstanding. Dit was de aanvang van de vijfde bedeling. De “vijf” kan ook weergegeven worden als de beroemde vijfpuntige ster. We kennen ook een zespuntige ster waarvan de tekening uit twee lijnen bestaat, want de “zes” is een dubbele “drie”. De “vijf” is één lijn. Daarmee is een verhouding vastgesteld die rekenkundig niet kan worden vastgesteld.
Zoiets vinden we bijvoorbeeld ook bij het getal “pi”. Dit getal bestaat niet en kan ook niet bestaan, maar het speelt wel een rol. Als men weet wat een cirkel betekent, weet men ook waarom wij het getal “pi”niet kennen. Een cirkel staat voor de eeuwigheid. Het is ook een wiel. In het Hebreeuws: Gilgal; dit woord staat ook voor “wedergeboorte”).
Er is een getal dat “de gulden snede” wordt genoemd. Dat is een in twee stukken verdeelde lijn waarbij het kleinste gedeelte zich verhoudt tot het grootste gedeelte als het grootste tot het geheel (A : B = B : C). Hier is geen goede verdeling voor te vinden. Meestal wordt het afgerond als 1/3 en 2/3. Het bijzondere van deze “gulden snede” is dat de hele schepping uit zulke verhoudingen bestaat. Dit is de meest ideale verhouding. Deze “gulden snede” ontstaat als men een vijfhoek tekent. De vijfpuntige ster is de meest harmonische figuur, die men bedenken kan. Ook de mens is opgebouwd volgens “de gulden snede”. Deze menselijke gedaante, als beeld van volmaakte schoonheid, is een beeld van Christus. Het gaat dus ook over de Gemeente, die in Christus volmaakt is.
Opdat Hij haar Zichzelven heerlijk zou voorstellen, een Gemeente, die geen vlek of rimpel heeft, of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. Éfeze 5: 27
20 En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels!
21 En God schiep de grote walvissen, en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. Genesis 1: 20, 21
De wateren zijn “volken en scharen en natiën en tongen” (Openbaring 17 : 15) , waaruit veel individuen (= levens) voortkomen. In typologisch verband gaat het over hetgeen uit de wateren gehaald wordt (namelijk: vissen). In de Schrift hoort een vis gevangen te worden. Dan blijkt dat een vis niet in de zeeën thuishoort. Eén van de hoogste opdrachten voor de mens was visser te worden; visser van mensen.
En Jezus zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal maken, dat gij vissers der mensen zult worden. Markus 1: 17
De vijfde bedeling is een bedeling waarin individuen uit deze tegenwoordige wereld getrokken worden. Ze worden in Christus in de hemel geplaatst. In Genesis 1 : 20 staat niet dat de hemelen iets voortbrachten. Er staat alleen “dat de wateren levende zielen voortbrengen en het gevogelte vliege boven de aarde”. Overdrachtelijk gaat het over precies hetzelfde. Als iemand uit de volkeren wordt gehaald is hij in de hemel. De gedachte is dat leven uit de wateren wordt gehaald en onmiddellijk in de hemel wordt geplaatst.
In Genesis 1 : 21 wordt gesproken over grote vissen (“walvissen” staat niet in de grondtekst). Het zijn grote vissen die feitelijk geen vissen zijn. De uitdrukking wordt gebruikt voor een vis die in werkelijkheid een zoogdier is (walvissen en dolfijnen). Het zijn vissen zonder schubben die naar de oppervlakte moeten komen om adem (“vijf”) te halen (= om iets uit de hemel te halen). Zouden ze onder water blijven, dan zouden ze verdrinken. Deze vissen leven wel in de wateren, maar gezien hun bouw horen ze er niet thuis. Ze hebben de gedaante van een vis, maar ze zijn geen vis. Wij hebben de gedaante van een mens, maar we zijn geen mens (meer). Wij zien eruit als zondaren te midden van de volkeren, maar zijn het niet. Wij horen in de hemel thuis, want daar zijn wij in Christus geplaatst op het moment dat wij tot geloof in Hem kwamen.
Er zijn ook vliegende vissen en vissen die hun voedsel uit de atmosfeer halen. Dolfijnen wekken de indruk dat ze “geest” hebben, omdat ze zo intelligent zijn. De ogen van dolfijnen kan men rustig blinderen,want ze “zien” met hun oren. Ze stoten geluiden uit en horen het “woord”. Daardoor horen ze hun omgeving. “Zij zien niet en nochtans geloven zij” (Johannes 20 : 29; 1 Petrus 1 : 8) . Grote vissen nemen hun omgeving niet waar op grond van wat zij zien, maar op grond van wat zij horen.
Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods, Romeinen 10: 17
Het “gevogelte des hemels” kwam ook op de vijfde dag tot stand. Dit slaat op gelovigen als hemelburgers. De vleermuis is een dier dat wel vliegt, maar het is een zoogdier. Vleermuizen komen ook in de Bijbel voor, maar het is niet altijd correct vertaald.
Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jongen legt, bij Uw altaren, HEERE der heirscharen, mijn Koning, en mijn God! Psalmen 84 : 4
Zwaluwen leggen geen jongen, maar eieren. Dit woord “zwaluw” moet vertaald worden met “vleermuis”: dat wat gevleugeld is. Vleermuizen vliegen nog kunstiger dan zwaluwen. Ze gebruiken hetzelfde sonarsysteem als de dolfijnen (sonar = SOund Navigation And Ranging). Ze gebruiken hun ogen niet, maar vliegen op het gehoor. Ze leven in het donker.
… Want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen. 2 Korinthe 5: 7
Wanneer vleermuizen slapen, hangen ze ondersteboven. De hele wereld staat voor hen op haar kop en dat is bij een gelovige ook het geval. Als een gelovige het Woord van God hanteert, komen alle dingen onderste boven te staan. Alles blijkt precies andersom te zijn dan men in de wereld zegt. Voor ons komt de wereld op haar kop te staan, maar we zijn dan ook niet van deze wereld. Wij horen in de hemel.
De vijfde stamvader is Mahalal-el.
12 En Kenan leefde zeventig jaren, en hij gewon Mahalal-el.
15 En Mahalal-el leefde vijf en zestig jaren, en hij gewon Jered. Genesis 5: 12, 15
In de naam Mahallal-el zit het woord “halel”. Dat woord is bekend van “hallelujah”. Het betekent “prijzen”. De letter “M” () is een voorvoegsel en betekent “tot”. “El” ) betekent “God”. De naam Mahalal-el betekent dus: “tot lof van God”. Hiermee is de vijfde bedeling precies gekarakteriseerd. De vijfde is altijd tot lof van God.
Vijf staat voor de genade. Als een mens niets doet en uit genade leeft, dient God daarvoor alle lof te ontvangen. We zijn dan ook opgewekt tot heerlijkheid des Vaders (Romeinen 6 : 4) . Alles is in deze bedeling tot lof van God en niet tot eer van mensen. De vijfde bedeling heeft met het verborgen koninkrijk te maken. Er is dus niemand anders die de eer kan ontvangen dan de Koning van dat koninkrijk: Christus. De Gemeente ontvangt in de wereld geen lof. Alles wat wij doen is tot heerlijkheid van God.
Door de Gemeente wordt de veelkleurige wijsheid van God bekendgemaakt (Éfeze 3 : 10) Deze wijsheid bestaat in verborgenheid (1 Korinthe 2 : 7) Jesaja 40 spreekt in bedekte termen over de positie van de Gemeente. Het gaat over de toekomstige verlossing van Israël.
10 Ziet, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke, en Zijn arm zal heersen; ziet, Zijn loon is bij Hem, en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht.
11 Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen, en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden. Jesaja 40 : 10, 11
De Heer zal komen en Hij zal Zijn kudde redden en verzorgen. Zijn loon is bij Hem. De Gemeente is dat loon. Hij heeft dat ontvangen. Dit staat ook in Jesaja 62:
Ziet, de HEERE heeft doen horen, tot aan het einde der aarde: zegt der dochter van Sion: Zie, uw Heil komt; zie, Zijn loon is met Hem, en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Jesaja 62 : 11
Dat heil van Israël is dus een Persoon.
En zij zullen hen noemen het heilige volk, de verlosten des HEEREN; en gij zult genoemd worden de gezochte, de stad, die niet verlaten is. Jesaja 62 : 12
Het arbeidsloon bestaat uit een groep mensen. Het betekent dat de eerste vruchten van het werk van de Here Jezus voor Hemzelf bestemd zijn, als Zijn loon. De arbeider is zijn loon waardig (Lukas 10 : 2; 1 Timothéüs 5 :18) . Die Arbeider is in de eerste plaats de Heer Zelf. Hij is Zijn loon waardig. Normaal gesproken bestaat het loon van de arbeider uit een deel van zijn werk. Het werk van de Heer is dat Hij de wereld met God verzoent. Het eerste deel van de wereld dat met God verzoend wordt is voor Hem; Zijn loon. De Gemeente van de vijfde bedeling, het Lichaam van Christus, is het resultaat van de arbeid van de Heer. De gelovigen van de vijfde bedeling zijn de eerste vruchten. De oogst komt slechts tot stand doordat de Heer de wasdom geeft. Dit wordt in 1 Korinthe 3 : 6 overdrachtelijk gebruikt.
Ik heb geplant, Apollos heeft nat gemaakt; maar God heeft den wasdom gegeven. 1 Korinthe 3 : 6
“Mahalal-El” is een beeld van de Gemeente. De Gemeente is ook “tot lof van God”. De Heer dient door ons leven heerlijkheid te ontvangen.
1 Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechter hand Gods.
2 Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Kolossenzen 3 : 1, 2
Als de Heer door ons heen werkt ontvangen wij daar geen eer van, maar de Heer. Wij zijn vaten der barmhartigheid (Romeinen 9 : 23)
Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen, en van honig; Deuteronomium 8 : 8
De vijfde vrucht is de granaatappel. In het Hebreeuws is dat “Rimmon” ( ) Rimmon komt in de Bijbel ook onvertaald voor, namelijk als plaatsnaam (o.a. Jozua 19 : 7; 1 Kronieken 4 : 32; Zacharia 14 : 10) . Rimmon wordt vertaald met “hoge plaats”; een bergtop, een hoogvlakte; “de heiligen der hoge plaatsen” (Daniël 7 : 18, 22, 25, 27) Rimmon spreekt over de positie van de Gemeente, die in een hoge plaats is gesteld: de hemel (Éfeze 1 : 3) Rimmon wordt in Richteren 20 : 45, 47 genoemd. Daar gaat het over de geschiedenis van Benjamin.
45 Toen keerden zij zich, en vloden naar de woestijn, tot den rotssteen van Rimmon; maar zij deden een nalezing onder hen op de straten, van vijf duizend man; voorts kleefden zij hen achteraan tot aan Gideom, en sloegen van hen twee duizend man.
46 Alzo waren allen, die op dien dag van Benjamin vielen, vijf en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken; die allen waren strijdbare mannen.
47 Doch zeshonderd mannen keerden zich, en vloden naar de woestijn, tot den rotssteen van Rimmon, en bleven in den rotssteen van Rimmon, vier maanden. Richteren 20 : 45-47
Benjamin (betekent: zoon van de rechterhand) is een type van het gelovig overblijfsel van Israël. In deze geschiedenis werd bijna de gehele stam van Benjamin uitgeroeid en toch werd er voorzien in een overblijfsel. Dit is een beeld van dood en opstanding. Het is een beeld van het volk Israël dat door dood en opstanding tot een overblijfsel gesteld zal worden. Het restje van Benjamin bleef bewaard in de rotsspleet van Rimmon. Men schuilde, geestelijk gezien, in de rots en dat is Christus.
“En allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben; want zij dronken uit de geestelijke steenrots, die volgde; en de steenrots was Christus. ” 1 Korinthe 10: 4
Diezelfde hoge plaats – Rimmon – staat ook voor de granaatappel. De granaatappel komt in de Bijbel weinig voor (o.a. Numeri 13 : 23; 20 : 5). In de opsomming van Deuteronomium 8 : 8 wordt ze als vijfde vrucht genoemd, maar er staat niet bij vermeld waarvan ze een beeld is. De granaatappel (nagemaakt!) wordt bij de kleding van de hogepriester genoemd. Dan niet op een hoge plaats, maar op de laagste plaats die we ons kunnen bedenken, namelijk onderaan de zoom van het kleed (Exodus 28 : 33, 34) . Het wijst op de positie van de Gemeente in haar aardse verschijningsvorm. De gelovigen van de Gemeente, het Lichaam van Christus, hebben een hemelse positie in Christus, maar leven nog op aarde. In een opengesneden granaatappel zijn kleine “pitjes” zichtbaar. De kleur aan de binnenzijde is een mengeling van rood en blauw. Dit wijst op de aardse en hemelse kant van de gelovige van de huidige vijfde bedeling. De vrucht is zeer dorstlessend.
7. DE BEDELING VAN DE VOLHEID DER TIJDEN (NR. 6)
De zesde bedeling wordt in Éfeze 1 “de bedeling van de volheid der tijden” genoemd. Deze bedeling komt in veel bedelingenschema’s niet voor. In Éfeze 1 wordt een opsomming gegeven van alle geestelijke zegeningen die de gelovige ontvangen heeft. De opsomming bestaat uit zeven geestelijke zegeningen.
9 Ons bekend gemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven.
10 Om in de bedeling van de volheid der tijden, wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide dat in den hemel is, en dat op de aarde is; Éfeze 1: 9, 10
Het eerste woordje van vers 10 “in” is de vertaling van het Griekse “eis”( ). “Eis” drukt een beweging uit die ergens in eindigt. Wij zeggen dan: “tot in”, of “tot en met”. Het gaat over hetgeen gebeurt “tot aan” en zelfs “tot in” de bedeling van de volheid der tijden. Wat dat is, staat er achter: “…alles tot één te vergaderen in Christus, beide dat in den hemel is, en dat op de aarde is”. Het woordje “wederom” komt in het Grieks niet voor.
Éfeze 1 : 9 spreekt over de verborgenheid van Gods wil. De verborgenheid van Zijn wil was geen onvoorziene omstandigheid in het heilsplan van God. God had het wel degelijk zo gepland. Het is de vijfde geestelijke zegening. Dat houdt verband met de vijfde bedeling. Het gaat om iets, dat zich “tot in de bedeling van de volheid der tijden” voortzet. Het is de periode voorafgaande aan de periode van de openbaring van het koninkrijk. Dit betekent dat het Messiaanse rijk, de zevende bedeling (de duizend jaar) niet de bedeling van de volheid der tijden kan zijn,want dat is niet meer verborgen, maar openbaar. De uitdrukking “de bedeling van de volheid der tijden” kan ook niet slaan op hetgeen na de duizend jaar nog komt,want de nieuwe schepping maakt onderdeel uit van dat koninkrijk. Het betekent dat de bedeling van de volheid der tijden vooraf moet gaan aan de duizend jaar. Deze bedeling moet na de bedeling van de genade (de vijfde bedeling) liggen.
Hoelang duurt deze bedeling van de volheid der tijden? De problemen van de profetieën zijn namelijk niet de details, maar de juiste volgorde waarin de gebeurtenissen zullen plaatsvinden. Meestal wordt gezegd dat er na de opname van de Gemeente nog zeven jaar verlopen tot aan het aanbreken van de duizend jaar. Dit baseert men op Daniël 9 : 24-27. Het is in sommige kringen bekend dat de 70-ste week, van zeven jaar in plaats van zeven dagen, uit Daniël 9 nog moet komen. Die zeven jaar laat men (terecht!) beginnen bij de opname van de Gemeente. Aangezien men verder niets weet te plaatsen, concludeert men (ten onrechte) dat de duizend jaar na die zeven jaar beginnen. Dan blijkt er echter niet genoeg tijd te zijn voor alle genoemde profetieën.
Meestal schaart men deze zeven jaar onder onze bedeling waardoor er helemaal geen ruimte overblijft voor de vervulling van de profetieën. In de Bijbel wordt bijvoorbeeld een periode genoemd waarin de 144.000 uit Israël het evangelie aan de volkeren der aarde zullen prediken (Openbaring 7 : 4). Het probleem is altijd geweest wanneer dit zal gebeuren. In de grote verdrukking (tweede helft 70-ste week) zullen de heidenen tegen Israël ten strijde trekken en Israël en Jeruzalem zullen vernietigd worden.
1 Ziet, de dag komt den HEERE, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem!
2 Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden.
3 En de HEERE zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds.
4 En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden. Zacharla 14 : 1-4
Zacharfa 14 : 4 is een algemeen bekend vers. Men vergeet meestal de eerste drie verzen van dit hoofdstuk te lezen. Op het moment dat de Heer op de Olijfberg verschijnt, zal het gehele land en ook Jeruzalem zijn verwoest. Hoe kan de Schrift dan zeggen dat de vijanden op de bergen van Israël verslagen zullen worden? Wanneer gebeurt dat dan? Alle details zijn in boeken terug te vinden, maar de volgorde en de onderlinge samenhang worden niet gegeven. Dit komt omdat men de bedeling van de volheid der tijden niet kent. Deze bedeling ligt tussen de huidige vijfde bedeling van de genade en de zevende bedeling van het geopenbaarde koninkrijk op aarde.
KENMERKEN VAN DE ZESDE BEDELING
De bedeling van de volheid der tijden is een korte bedeling die veertig jaren duurt en volgens Éfeze 1 : 10 deel uitmaakt van de verborgenheid. Er wordt gesproken over Gods wil om tot in de bedeling van de volheid der tijden alles tot één te vergaderen in Christus. “De verborgenheid” is niet hetzelfde als “de bedeling van de verborgenheid”. De verborgenheid heeft te maken met hetgeen God doet in de tijd dat het koninkrijk verborgen is.
In 1 Petrus 1 : 10, 11 wordt ook gesproken over deze tijd, tussen de eerste en tweede komst van Christus:
10 Van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de profeten, die geprofeteerd hebben van de genade, aan u geschied;
11 Onderzoekende, op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en te voren getuigde, het lijden, dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende. 1 Petrus 1: 10, 11
Het lijden is in het verleden geweest, maar wanneer wordt de Christus verheerlijkt? De Schrift rekent een hele periode,waarin die verheerlijking tot stand komt. Zoals de eerste komst van de Here Jezus, in lijden en nederigheid, een periode was, zo is de tweede komst van Christus om (op aarde!) verheerlijkt te worden een periode. Die periode eindigt wanneer Christus op de troon Zijner heerlijkheid gezeten is als de Zoon des mensen (Matthéüs 25 : 31). Dit is het tijdstip waarop alle volkeren der aarde aan de Koning zijn onderworpen en de satan gebonden wordt. Dan is alles op aarde aan Christus onderworpen en is de verborgenheid Gods vervuld (Openbaring 10 : 7). De tijd vanaf het einde van de eerste komst van de Here Jezus Christus tot aan het begin van de duizend jaren wordt in de Schrift omschreven als “de verborgenheid”. In die tijd verlopen er twee bedelingen: de bedeling van de verborgenheid (ook “de bedeling van de genade” genoemd) en de bedeling van de volheid der tijden. De bedeling van de volheid der tijden mag niet verward worden met “de volheid des tijds”.
“Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; Galaten 4 : 4
“De volheid des tijds” is de tijd waarin Christus (onder de wet) geboren is (Zijn eerste komst). “De bedeling van de volheid der tijden” is de naam voor de zesde bedeling en houdt dus verband met de tweede komst van de Heer. De 69ste week uit Daniël 9 eindigde bij de dood en opstanding van de Here Jezus Christus. De 70-ste week eindigt bij de opstanding van Israël. In de Bijbel wordt herhaaldelijk gezegd dat de opstanding van Christus na twee dagen (= op de derde dag) plaatsvindt (Matthéüs 16 : 21; Lukas 18 : 33; 1 Korinthe 15 : 4). Die twee dagen zijn eveneens op Israël van toepassing. Israël zal na twee dagen – op de derde dag – tot leven komen.
1 Komt en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd, en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen, en Hij zal ons verbinden.
2 Hij zal ons na twee dagen levend maken; op den derden dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven. Hosea 6 : 1, 2
Als Israël in het verleden tot geloof zou zijn gekomen, zouden deze twee dagen dezelfde zijn geweest als de twee dagen waarna de Here Jezus Christus opstond. Israël kwam toen niet tot geloof. Die twee dagen zijn daarom geen letterlijke dagen, maar twee dagen van elk duizend jaar.
Doch deze ene zaak zij u niet onbekend, geliefden, dat een dag bij den Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als een dag. 2 Petrus 3 : 8
Eén dag is bij de Heer als duizend jaar. Dit betekent niet dat het heel lang kan duren. Petrus vervolgt namelijk met de mededeling dat duizend jaar bij de Heer als één dag is. Dit zou dan moeten betekenen dat het heel kort kan duren. Als dat de betekenis zou zijn, is dit een nietszeggend vers. Er verlopen twee dagen van duizend jaar tot aan de wederkomst van Christus en de bekering van Israël.
Deze “twee” dagen komen ook bij Paulus voor.
28 Het zij u dan bekend, dat de zaligheid Gods den heidenen gezonden is, en dezelve zullen horen.
29 En als hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, veel twisting hebbenden onder elkander.
30 En Paulus bleef twee gehele jaren in zijn eigen gehuurde woning; en ontving allen, die tot hem kwamen; Handelingen 28: 28-30
Paulus zat twee jaar in Rome gevangen. Deze gevangenis komt overeen met de gevangenis van Jozef. Beide zijn een beeld van de Gemeente. De Gemeente bestaat uit gevangenen van Christus (vergelijk Éfeze 4 : 1; Filémon :9). Paulus zat twee jaar in Rome gevangen en predikte ongehinderd het evangelie. Hij predikte het evangelie aan allen die tot hem kwamen. De twee jaar staan model voor de tweeduizend jaar die voorbijgaan voordat Israël tot leven zal komen. De tweeduizend jaar slaan dus mede op de tijd van het ongeloof van Israël. Deze tweeduizend komen in Jozua 3 nadrukkelijk naar voren.
3 En zij geboden het volk, zeggende: Wanneer gij de ark des verbondsgedachte des HEEREN, uws Gods, ziet, en de Levietische priesters dezelve dragende, verreist gijlieden ook van uw plaats, en volgt haar na;
4 Dat er nochtans ruimte zij tussen ulieden en tussen dezelve, bij de twee duizend ellen in de maat; en nadert tot dezelve niet; opdat gij dien weg wetet, dien gij gaan zult; want gijlieden zijt door dien weg niet gegaan gisteren en eergisteren. Jozua 3 : 3, 4
Israël moest door de Jordaan trekken, van Sittim naar Gilgal. Toen het volk de ark des Heren zag, moest zij de ark gaan navolgen. Er moest echter een ruimte van tweeduizend ellen tussen de ark en het volk zijn. De ark daalde af in de Jordaan,waardoor het volk de ark niet langer kon zien. Israël bevond zich op een afstand van tweeduizend ellen. Israël moest tweeduizend ellen “inlopen” om op dezelfde hoogte als de ark te komen.
Een “el” geeft een bepaalde maat aan. De ark is een type van Christus. De Here Jezus stierf en stond op uit de doden. Pas tweeduizend jaar later zal Israël zich in diezelfde positie bevinden en met Christus verenigd worden. De tweeduizend jaar slaan dus op de tijd waarin de Ark – Christus – voor Israël verborgen is. De berekening van de tweeduizend jaren is niet zo eenvoudig. In de eerste plaats moet de opstanding van Christus bekend zijn. Naar mijn beste inzichten vond de opstanding plaats in het jaar 32 van onze jaartelling. Vanaf de opstanding verlopen tweeduizend jaren tot aan het einde van de 70-ste week. Het gaat om profetische jaren van 360 dagen. Voor een nauwkeurige berekening moet niet met jaren, maar met dagen worden gerekend. Vanaf de opstanding verlopen dus 2000 x 360 dagen = 720.000 dagen tot aan het einde van de 70-ste week van Daniël 9. Die 720.000 dagen moeten door 365,24 dagen worden gedeeld (= 1971,3065 jaren) vanwege de omzetting naar onze tijdrekening. Bij een nauwkeurige berekening blijkt dat het einde van de 70-ste week in het jaar 2003 A.D. valt.
Deze berekening is alléén correct als het jaar 32 A.D. correct is. Dit jaartal is nooit te bewijzen, omdat het niet in de Bijbel voorkomt.
Het einde van de 70-ste week valt volgens bovenstaande berekening in het jaar 2003. Hiervan moeten zevenmaal 360 dagen = 2520 dagen, worden afgetrokken om aan het begin van de 70-ste week uit te komen. Het is uiteraard ook mogelijk om vanaf de opstanding van Christus 1993 x 360 dagen te tellen tot aan het begin van de 70-ste week. Het begin van de 70-ste week valt gelijk met het moment van de opname van de Gemeente. In hetzelfde jaar waarin de opname van de Gemeente plaatsvindt begint ook de 70-ste week. Terugrekenend vanaf 2003 is dat het jaar 1996.
Deze berekening leert tevens dat het midden van de 70-ste week in het jaar 2000 A.D. valt. In het midden van de 70-ste week worden de twee getuigen uit Openbaring 11 gedood en wordt de gruwel der verwoesting opgericht (Daniël 9 : 27) . De vijfde bedeling duurt 1993 jaar van 360 dagen, gevolgd door de bedeling van de volheid der tijden die veertig jaar van 360 dagen duurt (zie de uitleg van “7 + 33”). Deze zesde bedeling heeft de functie om het koninkrijk, dat bijna 2000 jaar verborgen is geweest, op aarde te openbaren. Deze zesde bedeling heeft een verbindende functie. Dit wordt ook in het getal “zes” uitgedrukt. De verborgenheid wijst op het verborgen zijn van de Koning en dus ook op het verborgen zijn van het koninkrijk.
“Maar in de dagen der stem des zevenden engels, wanneer hij bazuinen zal, zo zal de verborgenheid Gods vervuld zijn (= worden), gelijk Hij Zijn dienstknechten, den profeten, verkondigd heeft. ” Openbaring 10 : 7
De verborgenheid wordt vervuld als de zevende en laatste engel zal bazuinen. Dit gebeurt aan het einde van de bedeling van de volheid der tijden.
En de zevende engel heeft gebazuind, en er geschiedden grote stemmen in den hemel, zeggende: De koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren en van Zijn Christus, en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid. Openbaring 11: 15
De vierentwintig oudsten zeggen in Openbaring 11: 17:
Zeggende: Wij danken U, Heere God almachtig, Die is, en Die was, en Die komen zal! dat Gij Uw grote kracht hebt aangenomen, en als Koning hebt geheerst; Openbaring 11: 17
“Heersen” is de vertaling van een woord dat aangeeft dat iemand de heerschappij op zich neemt. Bij de zevende bazuin is het koninkrijk op aarde gevestigd en dus ook geopenbaard. De verborgenheid eindigt met een volledige openbaring van het koninkrijk. De “bedeling van de verborgenheid” eindigt aan het einde van de vijfde bedeling. De “verborgenheid” eindigt aan het eind van de zesde bedeling.
De gelijkenissen spreken over de verborgenheid van het koninkrijk der hemelen. Zij hoeven dus niet alleen op de Gemeente van toepassing te zijn, maar ze kunnen ook over Israël en de volkeren spreken. Men andere woorden: ze kunnen zowel op de vijfde als de zesde bedeling betrekking hebben. Zij eindigen in ieder geval bij de vestiging van het koninkrijk op aarde. De “parel” spreekt bijvoorbeeld over de Gemeente, terwijl de “schat in de akker” over Israël spreekt. De vissen in het net zijn een beeld van de volkeren. (Matthéüs 13 : 44-48)
DE TIJDREKENING VAN DE PROFETIE VAN DANIËL 9
De bedeling van de volheid der tijden valt in twee delen uiteen. Het eerste deel heeft met Israël te maken en beslaat een periode van 7 jaar. Het tweede deel heeft met de volkeren te maken en beslaat een periode van 33 jaar. De tegenwoordige bedeling, die met de Gemeente te maken heeft, ging hieraan vooraf. Voor het tijdrekenkundig aspect moeten we naar Daniël 9. Daniël had de profetieën van Jeremia bestudeerd.
In het eerste jaar zijner regering, merkte ik, Daniël, in de boeken, dat het getal der jaren, van dewelke het woord des HEEREN tot den profeet Jeremia geschied was, in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, zeventig jaren was. Daniël 9 : 2
Er zou een verwoesting over het land en over de stad zijn die 70 jaar zou duren. Het gaat hier niet over de ballingschap! Elk zevende jaar was een sabbatsjaar en in dat jaar mocht het land niet bebouwd worden (Leviticus 25 : 2-23). Het land had 490 jaar geen sabbatsjaren gevierd (7 x 70). Daarom heeft de Heer het land 70 jaar braak gelegd. God verwoestte het land voor 70 jaar en dat werd door Jeremia aangekondigd.
En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden. Jeremia 7: 34
Daniël las dat en hij berekende wanneer deze periode zou ophouden. Hij wist dat deze dingen onder bepaalde voorwaarden zouden plaatsvinden. Ten eerste moest het de bestemde tijd zijn en ten tweede moest Israël tot bekering komen. Daniël rekende de tijd uit en deed vervolgens belijdenis van de zonden van zijn volk. Daniël kwam – namens zijn volk – tot bekering. In de geschiedenis van Israël staat dat ze zich tot de Heer zal bekeren. Het zal gepaard gaan met berouw en ze zal belijdenis doen van haar zonden. Na 3500 jaren zal zij toegeven dat zij de wetten van de Heer niet heeft gehouden. Als zij de Heer heeft aangeroepen zal God Zijn beloften aan Israël vervullen.
En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat, bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen. Joël 2 : 32
Daniël kreeg een nieuwe profetie; niet over 70, maar over 7 x 70 jaar.
Zeventig weken zijn bestemd over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden te zalven. Daniël 9 : 24
Dit is een profetie over tijd. Eerst moeten we de feiten kennen om vervolgens te weten wanneer die feiten zullen plaatsvinden. Daniël had er geen persoonlijk belang bij, maar hij was geïnteresseerd in het Woord en het werk van God. Deze tijdrekening gaat alleen over de twee stammen en over Jeruzalem. Er staat “zeventig zevens”. Leviticus 25 : 8 spreekt over een “jaarweek”:
Gij zult u ook tellen zeven jaarweken, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen der zeven jaarweken u negen en veertig jaren zullen zijn. Leviticus 25: 8
In het Hebreeuws staat niet “zeven jaarweken”, maar “zeven weken van jaren”. Het wordt ook genoemd in Genesis 29:
Vervul de week van deze; dan zullen wij u ook die geven, voor den dienst, dien gij nog andere zeven jaren bij mij dienen zult. Genesis 29 : 27
De Bijbel verklaart Zelf dat een week heel goed zeven jaar kan beslaan. In Daniël 9 gaat het om 70 weken. Dat zijn 490 jaren. Na 490 jaren zal het koninkrijk van Christus worden opgericht. Het zalven van de heiligheid der heiligheden is een beeld van het zalven van Christus. Wanneer begonnen die 490 jaar?
Weet dan, en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. Daniël 9 : 25
De tijd van de 490 jaar (70 weken) startte vanaf het officiële moment dat men schriftelijk of mondeling toestemming kreeg om weder te keren uit de ballingschap. Er zouden eerst 7 en 62 weken verlopen. Dit komt overeen met 7 + 62 = 69 x 7 = 483 jaren tot op Messias de Vorst. Vervolgens zouden er nog zeven jaar moeten verlopen. De tijdrekening begon “bij de uitgang des woords om te doen wederkeren en Jeruzalem te bouwen”. Dit “woord” vinden we in Nehemfa. Dat was in het twintigste jaar van koning Arthahsasta.
Toen geschiedde het in de maand Nisan, in het twintigste jaar van den koning Arthahsasta, als er wijn voor zijn aangezicht was, dat ik den wijn opnam, en gaf hem den koning; nu was ik nooit treurig geweest voor zijn aangezicht. Nehemia 2 : 1
Het twintigste jaar van Arthahsasta was het jaar 445 vóór onze jaartelling (of: – 444!). Nehemfa 2 : 1 zegt dat het in de maand Nisan was. Wanneer er niets bij vermeld wordt, heeft het altijd te maken met de eerste dag van de maand die genoemd wordt; hier dus de eerste dag van de eerste maand. Vanaf 1 Nisan van het jaar 445 vóór onze jaartelling (= – 444) is het 69 jaarweken tot op Messias de Vorst. Exact uitgerekend komt dit – tot op de dag nauwkeurig – uit op de dag van de zogenaamde “intocht in Jeruzalem”. Dit was de enige keer dat de Here Jezus als Eerste/ Vorst – als Rechthebber – op de troon verscheen. Het wordt ten onrechte “de intocht in Jeruzalem” genoemd, want de tocht eindigde op de Olijfberg en niet in Jeruzalem. De Heer weende over de stad.
Zeggende: Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen. Lukas 19 : 42
Dit alles vond precies één week vóór de opstanding van de Heer plaats; dus ook op een zondag, bij ons nog bekend als Palmpasen. Deze zondag was de laatste dag van de 69 weken van Daniël. Dit was op 10 Nisan van het jaar 32; de dag waarop Israël het paaslam in huis moest nemen. 10 Nisan komt overeen met 6 april 32 na Chr., terwijl 1 Nisan 445 vóór onze jaartelling overeenkomt met 14 maart van dat jaar op onze kalender. Nu is uit te rekenen hoeveel jaren er tussen deze twee data liggen. Het zou 483 jaar moeten zijn, namelijk 69 x 7 jaar. 445 jaar + 31 (volle) jaren = 476 jaar; normale kalenderjaren. Dat is van 1 Nisan 445 tot 1 Nisan 32 = 476 x 365 dagen = 173.740 dagen. Let wel: het jaar “nul” bestaat niet! Dat komt overeen met de tijd van 14 maart 445 tot 14 maart 32. We moeten naar 6 april. Er komen dus nog 24 dagen bij. We moeten ook nog rekening houden met schrikkeldagen.
Elk vierde jaar komt er één schrikkeldag bij: 476 : 4 = 119. Van de vier eeuwjaren is er slechts één een schrikkeljaar. Voor elke 400 jaar zijn dus 3 dagen teveel gerekend. In 476 jaar zijn drie dagen teveel gerekend: 119 – 3 = 116 schrikkeldagen. Totaal krijgen we 173.740 + 24 + 116 = 173.880 dagen vanaf de uitgang des woords om te doen wederkeren tot op Messias de Vorst. Die 173.880 dagen moesten 483 profetische jaren van 360 dagen zijn: 483 x 360 = 173.880 dagen!
14-3-445 - 14-3-32 | is: 476 jaar van 365 dagen | is: 173.740 dagen |
14-3-32 - 6-4-32 | is: 24 dagen | |
schrikkeldagen | is: 116 dagen | |
------------------------ |
||
Totaal | is: 173.880 dagen |
Op de dag van de zogenaamde “intocht in Jeruzalem” waren de 483 jaren exact om. Vanaf dat moment waren er nog zeven jaren te gaan tot aan de vestiging van het koninkrijk. Die zeven jaren liggen nog steeds in de toekomst, omdat de tijdrekening na de 69 weken werd onderbroken. Voordat de 70-ste week aanbreekt gebeurt er eerst nog iets anders.
En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen. Daniël 9 : 26
Dit wordt na de 69-ste en vóór de 70-ste week genoemd. De “intocht” viel precies zeven dagen vóór de opstanding van Christus. Op 17 Nisan, de dag van de opstanding van de Here Jezus Christus, begon de vijfde bedeling. Die valt in de onderbreking tussen de 69-ste en de 70-ste week. Op dat moment werd de klok van/voor Israël stil gezet. Die klok staat nog steeds stil! Daniël 9 : 27 is nog steeds toekomst.
En hij zal velen het verbond versterken een week; en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste. Daniël 9 : 27
Er staat letterlijk: “En hij zal met de velen… “. Deze vorst zal met de velen een sterk verbond maken. Bij “de velen” gaat het om de staat Israël. Bij de bekrachtiging van dat verbond begint de 70-ste week. Deze laatste periode van zeven jaar wordt in twee helften van 3½ jaar verdeeld. Deze 3½ jaar wordt op verschillende manieren in de Bijbel genoemd.
En het zal woorden spreken tegen den Allerhoogsten, en het zal de heiligen der hoge plaatsen verstoren, en het zal menen de tijden en de wet te veranderen, en zij zullen in deszelfs hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden,en een gedeelte eens tijds. Daniël 7: 25
Het gaat hier om een tijd (1 tijd), tijden (2 tijden) en een deel van een tijd (½ tijd). Totaal wordt hier dus over 3½ tijd gesproken (vergelijk Openbaring 12 : 14). Verder wordt de periode van 3½ jaar aangeduid met ”duizend tweehonderdzestig dagen” (Openbaring 11 : 3; 12 : 6) en “tweeënveertig maanden” (Openbaring 11 : 2; 13 : 5). Het kan zowel op de eerste als de tweede deel van de 70-ste week slaan.
Er wordt een verbond gesloten tussen de vorst uit de eindtijd (= de koning van Babel = het beest uit de zee) en de staat Israël. In het midden van de week wordt dat verbond verbroken. De koning van Babel zal het slachtoffer en spijsoffer doen ophouden.
10 En hij werd groot tot aan het heir des hemels; en hij wierp er (sommigen) van dat heir, namelijk van de sterren,ter aarde neder, en hij vertrad ze.
11 Ja, hij maakte zich groot tot aan den Vorst diens heirs, en van Denzelven werd weggenomen het gedurig offer, en de woning Zijns heiligdoms werd nedergeworpen.
12 En het heir werd in den afval overgegeven tegen het gedurig (offer); en hij wierp de waarheid ter aarde; en deed het, en het gelukte wel. Daniël 8: 10-12
In de eerste helft van die zeven jaar zal er (schijn)vrede zijn. In de tweede helft grote verdrukking: “de tijd der benauwdheid van Jakob”.
O wee! want die dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is; en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob; nog zal hij daaruit verlost worden. Jeremia 30 : 77
De zesde bedeling duurt 40 jaar en bestaat uit een periode van 7 jaar, gevolgd door een periode van 33 jaar.
1 En er werd een groot teken gezien in den hemel; namelijk een vrouw, bekleed met de zon; en de maan was onderhaar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren;
2 En zij was zwanger, en riep, barensnood hebbende, en zijnde in pijn om te baren.
3 En er werd een ander teken gezien in den hemel; en ziet, er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden, en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden.
4 En zijn staart trok het derde deel der sterren des hemels,en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, opdat hij haar kind zou verslinden, wanneer zij het zou gebaard hebben. Openbaring 12 : 1-4
Deze toekomstige wereldmacht wordt hier uitgebeeld door een rode draak met zeven hoofden, die zeven achtereenvolgende wereldrijken voorstellen:
- Egypte
- Het Assyrische rijk
- Het Babylonische rijk
- Het Medo-Perzische rijk
- Het Griekse rijk
- Het Romeinse rijk
- De tien-statenbond
De tien hoornen staan uiteraard op het zevende hoofd. Ze zijn een uitbeelding van het laatste wereldrijk. Een hoorn staat voor macht en koningschap. Een koninklijke hoed beeldt hetzelfde uit. De tien hoornen staan voor tien “staten” die zich met elkaar zullen verenigen. De draak stond voor de vrouw. Deze draak wordt ook in Daniël 7 : 19 (het vierde dier) en Openbaring 13 : 1 (het beest uit de zee) genoemd.
Deze draak is een weergave van de “tijden der heidenen”. Het is een weergave van de wereldrijken uit de heidenen die achtereenvolgens aan de macht geweest zijn sinds de dagen dat de macht van het huis van David weggenomen is en aan Babel gegeven is. Bij Babel werd de mensheid in volkeren verdeeld (Genesis 11 : 6-9). Alle volkeren hebben hun oorsprong in Babel. Toen het koninkrijk van Israël werd weggenomen,werd het teruggegeven aan degene die er de meeste rechten op kon laten gelden, namelijk aan Babel.
De nadruk komt hier op het laatste wereldrijk te liggen. Via de tien hoornen wordt de nadruk op het zevende wereldrijk gelegd. De draak heeft daarom ook zeven hoofden. De tien hoornen horen op het zevende hoofd. Het gaat om een vereniging van tien staten, een tien-statenbond. Die tien-statenbond bevindt zich in het Midden-Oosten. De vrouw is een omschrijving van Israël; bekleed met de zon, maan en sterren (vergelijk Genesis 37 : 9, 10). Openbaring 12 : 5 is de sleutel tot de verklaring van dit hoofdstuk:
En zij baarde een mannel ijken zoon, die al de heidenen zou (= zal) hoeden met een ijzeren roede; en haar kind werd weggerukt tot God en Zijn troon. Openbaring 12 : 5
Het beest vertegenwoordigt de wereldmacht van die dagen. De Here Jezus hééft de draak (de satan) overwonnen. Aan de Here Jezus Christus is alle macht gegeven, in hemel en op aarde (Matthéüs 28 : 18) . Hier wordt van de mannelijke zoon gezegd dat hij voor het naderende gevaar wordt weggerukt. Dit kan van de Here Jezus Christus niet gezegd worden, want Hij is niet voor het gevaar weggerukt. Hij heeft het gevaar overwonnen!
Het Griekse woord (arpazw – dat hier met “wegrukken” is vertaald, wordt in 1 Thessalonicenzen 4 : 17 eveneens genoemd (vertaald met” opnemen”). Het wordt daar van toepassing gebracht op “de opname van de Gemeente”. De mannelijke zoon die hier wordt weggerukt is dus een omschrijving van de Gemeente, het Lichaam van Christus. Het Hoofd, Christus, is al geboren; het lichaam moet nog geboren worden. Hoe gaat het verder met die vrouw?
En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaatshad, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen. Openbaring 12 : 66
De vrouw vlucht naar de woestijn. Ze wordt daar 1260 dagen gevoed (vergelijk ook Matthéüs 24 : 15-21) . De grote verdrukking voor Israël (de tweede 3½ jaar) zal komen vanaf het moment dat “de gruwel der verwoesting” gezien wordt. Wanneer men dit ziet gebeuren heeft men de laatste kans om uit de joodse staat te vluchten. In Openbaring 12 staat dat de vrouw naar de woestijn vlucht nadat haar kind geboren is. Dat moet dus vóór de oprichting van de gruwel der verwoesting zijn. D.w.z.:in de eerste helft van de 70-ste week.
Ook in de tweede 3½ jaar wordt de vrouw in de woestijn onderhouden. Zij heeft daar een plaats “haar van God bereid”. Daaruit volgt dat de grote verdrukking pas na de opname van de Gemeente begint. Na de opname (geboorte) vlucht de vrouw naar de woestijn. In Leviticus 12 wordt beschreven wat een vrouw na de geboorte van een zoon moet doen.
1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
2 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Wanneer een vrouw zaad gegeven, en een knechtje gebaard zal hebben,zo zal zij zeven dagen onrein zijn; volgens de dagen der afzondering harer krankheid zal zij onrein zijn.
3 En op den achtsten dag zal het vlees zijner voorhuid besneden worden.
4 Daarna zal zij drie en dertig dagen blijven in het bloed harer reiniging; niets heiligs zal zij aanroeren, en tot het heiligdom zal zij niet komen, totdat de dagen harer reiniging vervuld zijn. Leviticus 12 : 1-4
Wanneer een vrouw een mannelijke zoon, een knechtje, baart zal zij zeven dagen onrein zijn. De vrouw is in hoogste instantie een beeld van Israël. Het knechtje is onder andere een beeld van de Gemeente en de zeven dagen staan model voor de zeven jaar die volgen op de opname van de Gemeente. De zeven dagen van de onreinheid van de kraamvrouw zijn dus een type van de 70-ste week. In de 70-ste week is Israël onrein. Ze is ongelovig en nog niet in het koninkrijk geplaatst. Op de achtste dag zal het knechtje besneden worden. Bij de besnijdenis wordt de omhulling (de voorhuid) weggenomen. Wat onder de voorhuid verborgen was,wordt openbaar gemaakt. De besnijdenis is daarom een beeld van de openbaring van Christus, de Opgestane.
Israël werd geacht bij de uittocht uit Egypte reeds leven te hebben ontvangen en daarom werd het volk, al wat mannelijk was, besneden. Als Israël ongelovig is heeft de besnijdenis geen betekenis. De besnijdenis is ook een beeld van dood en opstanding. Het wegnemen van de voorhuid, het vlees, is een beeld van de dood en van de kruisiging van de Here Jezus. Door het wegnemen van het vlees wordt iets openbaar dat tot dan toe verborgen was. Dit wijst op de opstanding. Het wijst op het wegnemen van het oude leven (= de buitenkant,de uitwendige mens) en het openbaar worden van het nieuwe leven (= de nieuwe mens, de inwendige mens) .
Na de besnijdenis was de vrouw nog 33 dagen onrein. Zij mocht niets heiligs aanraken en ze mocht niet tot het heiligdom komen. Dit betekent dat de situatie van de 70-ste week na die 70-ste week nog voortduurt. De zeven dagen van onreinheid uit Leviticus 12 : 2 staan model voor de zeven jaren van de 70-ste week. De 33 dagen die erop volgen staan model voor 33 jaar die uiteraard na de zeven jaar van de 70-ste week verlopen. De zeventig weken zijn alléén bestemd voor “uw volk en uw heilige stad” (Daniël 9 : 24) Aan het eind van die zeventig weken zal Israël tot geloof zijn gekomen. Aan het begin van de duizend jaar zullen alle volkeren tot geloof zijn gekomen. Dit betekent dat er tussen de 70-ste week en het aanbreken van de duizend jaar een bepaalde tijd moet verlopen waarin de overige volken tot geloof zullen komen.
Vanuit de typologie van Leviticus 12 valt te concluderen dat die periode 33 jaar zal duren. Gedurende die 33 jaren zullen de 144.000 Israëlieten het evangelie aan alle volkeren prediken. Dit kunnen zij uiteraard pas doen wanneer zij zelf tot geloof gekomen zijn. Dat gebeurt pas aan het einde van de 70-ste week,hetgeen inhoudt dat de 144.000 na de 70-ste week zullen prediken. De duizend jaren beginnen met alleen gelovigen en dit betekent dat zij vóór het aanbreken van de duizend jaren moeten prediken. Er zit dus ruimte tussen de 70-ste week en de duizend jaar. Gedurende de 33 jaren zal Israël onrein zijn. Zij zal niets heiligs aanraken en tot het heiligdom zal zij niet komen. Dit betekent dat de tempel gedurende de 33 jaar niet gebouwd zal worden. De tempel wordt pas gedurende de duizend jaar gebouwd.
Als een vrouw bevallen is, is zij zeven dagen onrein. Dit gaat natuurlijk in op de dag waarop het kind geboren is. Op de achtste dag moet er iets met de zoon gebeuren: hij moet besneden worden. De achtste dag is tevens de eerste dag van de nog volgende 33 dagen. We kunnen Leviticus 12 en Openbaring 12 dan ook naast elkaar leggen: De vrouw is direct na de geboorte zeven dagen onrein: de 70-ste week van Daniël. Dat wil zeggen:de 70-ste week begint met de opname van de Gemeente! Aan het eind van de 70-ste week zal Israël tot geloof komen (= wedergeboren worden). Hiervan is de besnijdenis op de achtste dag een beeld. Bovendien wordt voor Israël de omhulling weggenomen, waardoor het verborgene zichtbaar wordt. De Heer zal Zich namelijk aan het eind van de 70-ste week aan Israël openbaren. Zij zullen “zien Wie ze doorstoken hebben” (Zacharïa 12 : 10) .
Volgens Leviticus 12 is de vrouw na de 7 dagen nog 33 dagen onrein. Als de 7 dagen voor 7 jaar staan, dan is dat met de 33 dagen ook het geval. Na de 70-ste week volgt dus nog een periode van 33 jaar. In die tijd mag de vrouw niets heiligs aanraken: ze mag zich niet in godsdienstige aangelegenheden wikkelen. Dat wil zeggen dat er in de toekomst een afstand zal zijn tussen de Heer en Israël. Tevens houdt het in dat Israël gedurende die tijd de tempel niet zal (her)bouwen. De 70-ste week eindigt met de verwoesting van Jeruzalem. Als er al een tempel stond, dan is die dan in ieder geval ook vernietigd. De totale tijd van de zesde bedeling is dus 7 + 33 = 40 jaar. Deze 7 en 33 komen we vaker in de Bijbel tegen.
De 69 weken beginnen bij een uitgang des woords (een gebod). De 70-ste week begint ook bij een uitgang des woords. Het verbond handelt over een periode van zeven jaar. Israël heeft een verbond met de vijand gesloten en verwacht van hen steun. De eerste 3½ jaar is er vrede, maar juist dan dreigt er gevaar, want het is geen vrede van God (1 Thessalonicenzen 5 : 3) . Na 3½ jaar wordt er een afgodsbeeld opgericht (Matthéüs 24 : 15) . Dat afgodsbeeld wordt dus precies in het midden van de zeven jaren opgericht. Daarna volgen er 3½ jaar van verdrukking. Deze laatste 3½ jaar van verwoesting, verdrukking en toorn zijn alléén voor Israël; niet voor de andere volkeren.
De grote verdrukking begint halverwege de 70-ste week, maar houdt aan het eind van de 7 jaar niet op. De verdrukking houdt alléén voor Israël op. Voor de overige volkeren loopt die verdrukking daarna nog 33 jaar door. De verdrukking voor Israël is dus beperkt tot 1260 dagen. Dat staat ook in Matthéüs 24. De dagen worden alléén voor de uitverkorenen verkort tot 1260 dagen (vergelijk Matthéüs 24 : 21,22) . Aan het eind van de 70-ste week zal Israël zich bekeren. Zij zal de Naam des Heren aanroepen. Dan verschijnt de Heer ten behoeve van Israël op de Olijfberg (Zacharïa 14 : 4). Aan het eind van de 33 jaar hebben alle volken zich aan Christus onderworpen. Dan zal Christus verschijnen op de troon Zijner heerlijkheid (Matthéüs 25 : 31) .
Wie zich niet aan de Here Jezus Christus heeft onderworpen (in geloof!) zal worden gedood.
Schematisch:
- Opname van de Gemeente; einde van de vijfde bedeling; begin van de zesde bedeling; begin van de 70-ste week van Daniël 9.
- Midden van de 70-ste week van Daniël 9; oprichting van het afgodsbeeld; begin van de grote verdrukking over Israël.
- Einde van de 70-ste week van Daniël 9; verschijning van de Heer op de Olijfberg.
- Einde van de zesde bedeling; verschijning van de Heer op de troon Zijner heerlijkheid; binding van de satan voor duizend jaar.
Als Christus wederkomt is Hij niet altijd en voor iedereen zichtbaar. Christus zal zichtbaar aan de Gemeente verschijnen; in de lucht. Dat is feitelijk de afsluiting van de vijfde bedeling en het begin van de zesde bedeling. Zijn wederkomst (“parousia”) begint feitelijk met de opname (letterlijk: wegrukking) van de Gemeente (het lichaam van Christus). De Here Jezus Christus zal Zich zichtbaar vertonen aan de Gemeente. Dat is bij de opname van de Gemeente. Hij is dan alleen zichtbaar voor de gelovigen. Hij zal vervolgens na 7 jaar zichtbaar op de Olijfberg verschijnen. Aan het eind van de zesde bedeling (na 33 jaar) zal Hij zichtbaar verschijnen op de troon Zijner heerlijkheid. In de tussenliggende tijd verschijnt Hij soms – net als na Zijn opstanding – aan gelovigen.
Aan het einde van de 70-ste week zullen diegenen die in Israël over zijn gebleven (het overblijfsel) de Heer aanroepen. De Heer zal dan op de Olijfberg verschijnen.
En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden. Zacharia 14 : 44
De Olijfberg zal scheuren en diegenen die in Jeruzalem nog in leven zijn, zullen door de gescheurde Olijfberg kunnen vluchten. Op dat moment is de gehele staat verwoest en is ook geheel Jeruzalem verwoest. diegenen die door de Olijfberg gevlucht zijn, zullen naar Petra (= Sela) vluchten. Daar zullen zij de Heer ontmoeten. Vanuit Petra zal het gelovig overblijfsel- onder aanvoering van de Heer Zelf – optrekken naar het land. Het land zal in bezit genomen worden. Het gehele land is dan een puinhoop. Men zal bijvoorbeeld zeven maanden nodig hebben om alle lijken te begraven (Ezechiël 39 : 12) . Er is dan nog geen sprake van een koninkrijk, dat over de gehele aarde is gevestigd. Eerst wordt de staat Israël opgebouwd en worden er 144.000 Israëlieten verzegeld om het evangelie uit te dragen over de gehele wereld. Pas aan het einde van de 33 jaren zal het koninkrijk over de gehele aarde gevestigd zijn.
Aan het eind van de 70-ste week zijn de ongelovigen uit de joodse staat weggenomen (naar het dodenrijk) . Aan het eind van de 33 jaar worden de ongelovigen, uit alle volken, van de aarde weggenomen (eveneens naar het dodenrijk). Bij en in de zesde bedeling vindt er dus scheiding plaats tussen gelovigen en ongelovigen. Bij het begin van de zesde bedeling, ofwel: het einde van de vijfde bedeling, worden alle gelovigen opgenomen, de Heer tegemoet inde lucht (1 Thessalonicenzen 4 : 13-18) . De ongelovigen blijven op aarde achter. Aan het einde van de 70-ste week wordt Israël, als staat, wedergeboren. Wie niet tot geloof komt zal worden gedood. Aan het einde van de zesde bedeling is de gehele mensheid tot geloof gekomen. Diegenen die weigeren tot geloof te komen, zijn gedurende de zesde bedeling gedood of worden aan het eind van de zesde bedeling gedood (Matthéüs 25 : 31 v.v.) .
Deze oude schepping wordt gedurende de zesde bedeling onder één Hoofd samengebracht. In de zesde bedeling gaat het om een deel dat geweest is en dat nog komen moet. Men rekent de zesde bedeling soms tot de bedeling van de wet vanwege het typisch joodse karakter. Dat kan echter niet, want de wet is aan het kruis in/door de Here Jezus vervuld. De zesde bedeling eindigt voor Israël eerder dan voor de overige volkeren.
Schematisch
Het Hebreeuwse woord “waw”, de “zes” (), betekent “haak”. De “zes”heeft de functie van voegwoord: het haakt twee dingen aan elkaar. De zesde bedeling haakt twee verschillende bedelingen en eeuwen aan elkaar. De vijf voorgaande bedelingen worden aan de zevende bedeling gekoppeld.
De “zes” is het getal van de mens. De mens werd dan ook op de zesde dag geschapen. Daardoor is het ook het getal van de Zoon des mensen. Deze uitdrukking “Zoon des mensen” is de vertaling van het Hebreeuwse “ben adaam” dat “Zoon van Adam” betekent (o.a. Psalmen 8 : 5). Adam werd op de aarde geplaatst om haar te onderwerpen en over haar te heersen. De taak van de “zes” als voegwoord is de verbinding tot stand brengen. De taak van Adam is overgegaan op de Erfgenaam van Adam: Christus. Hij brengt de verbinding tot stand. God heeft in Christus de wereld met Zich verzoend (2 Korinthe 5 : 19) . Christus is de “zes”; de Middelaar.
Matthéüs 24 : 30 spreekt over het teken van de Zoon des mensen. Dat is mijns inziens de Davidster. Het getal “666” is het getal van een mens die meent dat hij zich de positie van de Here Jezus Christus kan toe-eigenen (Openbaring 13 : 18).
De “zes” bergt evenals de “drie” een dubbelheid in zich. Het is op te vatten als de tweede serie van drie. Bij de derde dag sprak God tweemaal. In verbande met de zesde dag gebeurt dit eveneens.
24 En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde,naar zijn aard! En het was alzo.
25 En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijn aard,en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld,naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.
27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.
28 En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar,en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee,en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte,dat op de aarde kruipt!
29 En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle geboomte,in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze!
30 Maar aan al het gedierte der aarde, en aan al het gevogelte des hemels, en aan al het kruipende gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik al het groene kruid tot spijze gegeven. En het was alzo.
31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde dag. Genesis 1: 24-31
Op de zesde dag werd de mens geschapen om over (alles op) de aarde te regeren. Adam was de eerste vorst/koning. Daarom noemt men de mens wel “de kroon der schepping”. Dé Kroon der schepping is dé Zoon des mensen, de Here Jezus Christus. Adam verscheen op de zesde dag en de Zoon van Adam verschijnt in de zesde bedeling. Christus zal dan als Koning verschijnen en Zijn koninkrijk oprichten. De mens was oorspronkelijk een afbeelding van God (Genesis 1 : 26, 27). Van de zoon van Adam wordt na de zondeval gezegd dat hij naar het beeld van Adam was.
En Adam leefde honderd en dertig jaren, en gewon een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth. Genesis 5: 33
Dé Mens – Christus – is de Beelddrager Gods. De natuurlijke mens draagt het beeld van Adam.
En gelijkerwijs wij het beeld des aardsen gedragen hebben,alzo zullen wij ook het beeld des Hemelsen dragen. 1 Korinthe 15: 49
De wedergeboren mens wordt geacht het beeld van Christus te dragen.
Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd, den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. Romeinen 8 : 29
De mens is van nature een zondaar en geen beelddrager Gods. Wanneer iemand tot geloof komt, wordt hij aan het beeld van de Zoon gelijkvormig. Pas dan is hij beelddrager Gods.
De zesde stamvader is “Jered”.
En Mahalal-el leefde, nadat hij Jered gewonnen had, achthonderden dertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ” Genesis 5: 16
Jered” betekent “Ik zal afdalen”. Men zegt bij Jered dat het om de val van de mens gaat, een vernedering. “Afdalen” kan een vernedering zijn. In de zesde bedeling vinden we met betrekking tot het nederdalen een dubbele toepassing. Er dalen er twee af, namelijk de satan (dat afdalen is inderdaad een vernedering) en Christus. “Jered” () heeft dezelfde getalswaarde als het Hebreeuwse woord “ruach” () dat “geest” betekent. De Zoon des mensen daalt af, maar van de Heilige Geest wordt iets dergelijks eveneens gezegd.
En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien; Joël 2 : 28
Olie is beeld van de Geest en dat heeft alles te maken met de zesde vrucht.
Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen,en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen,en van honig; Deuteronomium 8 : 8
De olijfboom is een beeld van Christus. De olijf brengt olie voort. Dit gebeurt door uitpersing; een proces van lijden/verdrukking. Olie is een beeld van “licht” en “warmte”. Daarmee is het een beeld van God Zelf. Olie is tevens een beeld van de Heilige Geest. De Geest wordt uitgestort als gevolg van de verdrukking. Zelfs de uitstorting van de Heilige Geest in het begin van Handelingen was het resultaat van de verdrukking, namelijk de verdrukking van de Here Jezus Zelf. De mens ontvangt de Geest op het moment dat hij tot geloof komt. Op dat moment geeft hij zijn oude leven op. Dit gaat gepaard met verdrukking van de oude mens.
Paulus roemt in de verdrukking vanwege de vrucht die dan voortgebracht wordt. Het brengen van het Woord van God brengt licht, maar het brengt tevens lijden met zich mee. De olijfboom wordt ondermeer in Romeinen 11 genoemd. Daar staat de olijfboom voor de zegeningen die aan Israël beloofd zijn. Deze liggen vast in het Zaad van Abraham. De zegeningen van Israël zijn tot de heidenen gekomen door het proces van enten van takken op de goede olijfboom. De profetieën/beloften aan Abraham zijn niet vervuld in de Gemeente, maar hebben een toepassing gevonden in de Gemeente. In de toekomst vinden we de vervulling van deze profetie. De toepassing in Romeinen 11 heeft met de wording van het Lichaam van Christus te maken.
In de zesde bedeling zal er een overvloed aan olie zijn. In de gelijkenis van de vijf wijze en de vijf dwaze maagden is het de schuld van de dwaze maagden zelf dat ze geen olie hebben. De maagden moesten de olie bij de verkoper halen. Deze verkoper is Israël, want aan Israël zijn de zegeningen beloofd. De heidenen zijn van Israël afhankelijk. De dienstknechten die in de periode van de 33 jaar worden uitgezonden om het evangelie van het koninkrijk te prediken, zullen bij machte zijn de Heilige Geest (door middel van handoplegging) over te dragen.
De olijfboom is hét beeld van leven. Deze boom sterft alleen door een ziekte. Een verouderingsproces bestaat bij de olijfboom niet. De olijfboom is dus een beeld van eeuwig leven. Zolang de olijfboom leeft,draagt hij vrucht. Er bestaan olijfbomen die duizenden jaren oud zijn en nog steeds vrucht dragen. De essentie van de olijfboom is “vettigheid” (Romeinen 11 : 17).Vet heeft altijd met de nieuwe schepping te maken: dat wat hier overcompleet is. Het vet was bij de offers altijd voor de Heer bestemd. In de Bijbel staan recepten voor het bereiden van heilige olie (Exodus 30 : 23-33) en voor het bereiden van reukwerk. Wie dat zou namaken of er aan zou ruiken, zou uitgeroeid worden uit zijn volk.
34 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Neem tot u welriekende specerijen, mirresap, en oniche, en galban, deze welriekende specerijen, en zuiveren wierook; dat elk bijzonder zij.
35 En gij zult een reukwerk ener zalf daaruit maken, naar het werk des apothekers, gemengd, rein, heilig.
36 En gij zult van hetzelve heel klein pulver stoten, en gij zult daarvan leggen voor de getuigenis in de tent der samenkomst, waarheen Ik tot u komen zal; het zal ulieden heiligheid der heiligheden zijn.
37 Doch naar het maaksel dezes reukwerks, hetwelk gij gemaakt zult hebben, zult gijlieden voor uzelven geen maken; het zal u heiligheid zijn voor den HEERE.
38 De man, die dergelijke maken zal, om daaraan te rieken,die zal uitgeroeid worden uit zijn volken. Exodus 30 : 34-38
Gelovigen hebben er wél aan geroken en kennen die geur, met als gevolgde dood van de oude mens. De dood heeft zo een positieve betekenis.
Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. Romeinen 6 :1
Wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde. Eén is voor allen gestorven en dus is de gehele mensheid voor God gestorven. Daarmee heeft men echter nog geen nieuw leven ontvangen. Dat ontvangt men pas wanneer men tot geloof in de Here Jezus Christus komt; tijdens zijn aardse leven! Wie gelooft in het volbrachte werk van de Here Jezus Christus ontvangt eeuwig leven. Daarvan is de olijfboom een beeld.
Olijfolie wordt voor veel doeleinden gebruikt:
- – zalving
- – de bereiding van voedsel
- – het impregneren van muziekinstrumenten (= bescherming)
- – verzorging van wonden (verzachtende en genezende werking)
- – verwarming
- – verlichting
Deze doeleinden zijn allemaal een type van de Here Jezus Christus.
9. DE BEDELING VAN HET KONINKRIJK (NR. 7)
De hele heilshistorie mondt uit in de laatste bedeling, de “bedeling van het koninkrijk”. Alle dingen zijn in de bedeling van de volheid der tijden (de zesde bedeling) onder één Hoofd samengebracht. Daarna begint het Koninkrijk der Hemelen, het zogenaamde Messiaanse rijk. Dit koninkrijk is een eeuwig koninkrijk. Een koninkrijk is een huishouding, zodat dit eeuwige koninkrijk een eeuwige huishouding is. Toch is de zevende bedeling niet eeuwig. De zevende bedeling zou als het eerste deel van het eeuwige koninkrijk kunnen worden beschouwd.
Na de bedeling van de volheid der tijden begint een periode van duizend jaar waarin de satan gebonden is. De satan zal daarna nog een kleine tijd losgelaten worden. Daarmee is het koninkrijk niet beëindigd. Bij de komst van de nieuwe schepping begint eigenlijk een achtste bedeling, maar niemand noemt dat zo. Ook de Bijbel geeft geen enkele aanleiding om de tijd na de zevende bedeling aan te duiden met “de achtste bedeling”. Het koninkrijk als zodanig loopt na de zevende bedeling gewoon door, want het is een eeuwig koninkrijk. Jesaja 65 spreekt over het koninkrijk en uit deze verzen blijkt wel of het over de oude of de nieuwe schepping gaat.
De wolf en het lam zullen te zamen weiden, en de leeuw zal stro eten als een rund, en stof zal de spijze der slang zijn; zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijn gansen heiligen berg, zegt de HEERE. Jesaja 65: 25
De wolf en het lam zullen samen weiden en de leeuw zal stro eten. Dit gaat duidelijk over de nieuwe schepping. Die dieren zijn blijkbaar nieuwe scheppingen geworden en dat zal pas op de nieuwe aarde het geval zijn. Dit vers spreekt dus niet over de duizend jaar.
Van daar zal niet meer wezen een zuigeling van weinig dagen, noch een oud man, die zijn dagen niet zal vervullen; want een jongeling zal sterven, honderd jaren oud zijnde, maar een zondaar, honderd jaren oud zijnde, zal vervloekt worden. Jesaja 65: 20
In Jesaja 65 : 20 staat “honderd jaar”, omdat “honderd” met het ingaan in het koninkrijk te maken heeft. Honderd = 10 x 10. “Tien” heeft met het spreken van God te maken en tevens met de verantwoordelijkheid die God van de mens eist. De mens wordt met het Woord geconfronteerd en hij is verantwoordelijk voor de wijze waarop hij op dat Woord reageert. De vervulling van de “tien” (= 102) heeft met het ingaan in het koninkrijk te maken. Er was bijvoorbeeld een mens die honderd schapen had. Toen er slechts 99 waren en hij er dus één kwijt was, moest de honderdste gezocht worden.
Deze zevende bedeling begint in ieder geval met de duizend jaar waarin de satan gebonden is. Alles in de hemel en op de aarde is dan aan Christus onderworpen.
1 En ik zag een engel afkomen uit den hemel, hebbende den sleutel des afgronds, en een grote keten in zijn hand;
2 En hij greep den draak, de oude slang, welke is de duivel en satanas, en bond hem duizend jaren; Openbaring 20 : 1, 2
“Draak” is de omschrijving voor “de vertreder” of “dat wat vertreden wordt”. Beide dingen zijn waar: de satan vertreedt, maar zal ook vertreden worden. De oude slang is de vorst over de oude schepping. “Duivel” betekent “de dooréén-werper” (Grieks: diabolos .)
Aan het eind van de zesde bedeling spelen drie personen een belangrijke rol:
- De satan.
- De vorst over de volkeren der aarde.
- De vorst over Jeruzalem.
De laatste twee zijn mensen die onder de macht van de satan staan.Zij worden in de “poel des vuurs” geworpen.
En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had, die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. Openbaring 19 : 20
“Het beest” is het beest uit de zee (Openbaring 13: 1).
“De valse profeet” wordt in Openbaring 13 : 11 omschreven als een beest dat uit het land opkomt. Beide beesten worden in de poel des vuurs geworpen. De satan zelf wordt bij het begin van de zevende bedeling in de afgrond gebonden.
1 En ik zag een engel afkomen uit den hemel, hebbende den sleutel des afgronds, en een grote keten in zijn hand;
2 En hij greep den draak, de oude slang, welke is de duivel en satanas, en bond hem duizend jaren;
3 En wierp hem in den afgrond, en sloot hem daarin, en verzegelde dien boven hem, opdat hij de volken niet meer verleiden zou, totdat de duizend jaren zouden geeindigd zijn. En daarna moet hij een kleinen tijd ontbonden worden.
4 En ik zag tronen, en zij zaten op dezelve; en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen dergenen, die onthoofd waren om de getuigenis van Jezus, en om het Woord Gods, en die het beest, en deszelfs beeld niet aangebeden hadden, en die het merkteken niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hun hand; en zij leefden en heersten als koningen met Christus, de duizend jaren.
5 Maar de overigen der doden werden niet weder levend, totdat de duizend jaren geeindigd waren. Deze is de eerste opstanding. Openbaring 20 : 1-5
Deze doden zijn de martelaren die gedurende de zesde bedeling gedood zullen worden vanwege hun getuigenis. Zij zullen aan het einde van de zesde bedeling worden opgewekt en zullen met Christus in de duizend jaar regeren.
Wij hebben nu viermaal gelezen over de duizend jaar waarin de satan gebonden is; vaker komt deze uitdrukking niet voor. Er zijn in het Nieuwe Testament in verband met het koninkrijk echter uitspraken die niet rechtstreeks op de duizend jaar van toepassing kunnen worden gebracht. Die uitspraken zijn wél rechtstreeks van toepassing op wat na de duizend jaar gebeurt: de overgang in/naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. In het Oude Testament staat nooit iets over de duizend jaar. Er wordt wel een eeuwig koninkrijk voorzegd. Tevens wordt het scheppen van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde aangekondigd.
In de zevende bedeling regeert Christus over deze oude aarde; in de hoedanigheid van Zoon des mensen. Hij is God en ook de Erfgenaam van God. Daarom zou Hij de nieuwe schepping tot stand brengen en daarover regeren. De nieuwe schepping is fundamenteel tot stand gekomen bij de opstanding van de Here Jezus Christus. Wie sinds de opstanding tot geloof komt, wordt wedergeboren en is dus een nieuwe schepping.
Gelovigen van de vijfde bedeling maken deel uit van een onzienlijk hemels koninkrijk. Mensen die in de zesde bedeling tot geloof komen zullen moeten volharden tot het einde van de zesde bedeling om het aardse koninkrijk binnen te kunnen gaan. Gelovigen van de zesde bedeling zijn eveneens wedergeboren en maken dus deel uit van die nieuwe schepping. De Zoon des mensen zal komen in Zijn heerlijkheid en Hij zal zitten op de troon Zijner heerlijkheid.
31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid.
32 En voor Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt.
33 En Hij zal de schapen tot Zijn rechterhand zetten, maar de bokken tot Zijn linkerhand.
34 Alsdan zal de Koning zeggen tot diegenen, die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! Beërft dat koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.
35 Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd.
36 Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen.
37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Heere! wanneer hebben wij U hongerig gezien, en gespijzigd, of dorstig, en te drinken gegeven?
38 En wanneer hebben wij U een vreemdeling gezien, en geherbergd, of naakt en gekleed?
39 En wanneer hebben wij U krank gezien, of in de gevangenis, en zijn tot U gekomen?
40 En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan.
41 Dan zal Hij zeggen ook tot diegenen, die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is.
42 Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven;
43 Ik was een vreemdeling; en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank, en in de gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht.
44 Dan zullen ook dezen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en hebben U niet gediend?
45 Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij dit een van deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan.
46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. Matthéüs 25 : 31-46
In Matthéüs 24 : 30 wordt primair aangaande Israël over de verschijning van de Heer op de Olijfberg gesproken. Die gebeurtenis zal ertoe leiden dat Hij uiteindelijk op de troon Zijner heerlijkheid zal zitten, maar dat is 33 jaar later. De troon Zijner heerlijkheid is gelijk aan de troon van David. Deze troon staat op aarde, in Jeruzalem. Dit kan dus niet aan het einde van de 70-ste week plaatsvinden, want dan is geheel Jeruzalem verwoest. Aan het einde van de 70-ste week is er geen Jeruzalem meer en dus zeker geen heerlijkheid. Bovendien heeft men zeven maanden nodig om het land te reinigen (Ezechiël 39 : 12, 14).
Matthéüs 25 : 31 spreekt over het einde van de 33 jaar. Er is sprake van een oordeel over alle volkeren. Zoals de Heer aan het einde van de 70-ste week Zijn uitverkorenen zal verzamelen (Matthéüs 24 : 31), zo worden aan het einde van de 33 jaar alle volkeren verzameld. De volkeren zullen door de Heer – de Koning – in twee groepen gescheiden worden: de schapen en de bokken. De Koning is uiteraard de Herder (Johannes 10). De schapen komen aan de rechterkant en de bokken aan de linkerkant. “Schapen” zijn zachtmoedig en volgen de stem van de Herder. Daarom zijn schapen een beeld van gelovigen in het algemeen.
Bokken zijn een uitbeelding van kracht. Hier gaat het niet om de kracht van God, maar om eigen kracht (= de kracht van de natuurlijke mens). De schapen beërven het koninkrijk dat bereid is van de “nederwerping” der wereld (in de Statenvertaling is dit verkeerd vertaald met “grondlegging”). Dit betekent dat het koninkrijk al “geregeld” was vóórdat de aarde “woestheid, ledigheid en duisternis werd” (Genesis 1 : 2). Toen God Adam schiep had Hij reeds het koninkrijk van Zijn geliefde Zoon in gedachte (Kolossenzen 1:13) . Hij wist tevens aan Wie Hij dat koninkrijk zou geven, namelijk aan Zijn Zoon, de Here Jezus Christus en vervolgens aan alle gelovigen.
In Matthéüs 25 : 31 werd over “de Zoon des mensen” gesproken. In Matthéüs 25 : 34 wordt Hij “de Koning” genoemd. Dit is een hele unieke uitspraak in de Schrift. Op dit moment, aan het begin van de duizend jaar, is Zijn koninkrijk volledig openbaar geworden over de gehele aarde. Dan zullen de gezegenden dat koninkrijk beërven. Iemand ontvangt het koninkrijk slechts op grond van geloof. De Koning geeft als reden: “Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven” (Matthéüs 25 : 35).
Er zijn mensen die menen in het koninkrijk te komen door hongerigen te eten te geven. Op zich is het een heel nuttige bezigheid, maar daardoor kan men het koninkrijk niet beërven. Diegenen die hongerigen gespijzigd hebben deden dat vanuit geloof. Die hongerigen zijn diegenen die niet kunnen kopen of verkopen, omdat zij het teken van het beest niet hebben (Openbaring 13 : 17). De schapen worden “rechtvaardigen” genoemd (Matthéüs 25 : 37).
Deze rechtvaardigen blijken niet te weten wanneer ze dergelijke dingen aan de Heer hebben gedaan. Ze hebben het aan “deze Mijn minste broeders” gedaan. De Heer vereenzelvigt Zich met deze broeders omdat zij één plant met Hem geworden zijn. Alles wat aan hen gedaan wordt, wordt feitelijk aan Christus gedaan (vergelijk Matthéüs 10 : 40-42). De bokken worden “vervloekten” genoemd (Matthéüs 25 : 41). Zij hebben het tegenovergestelde gedaan van wat de rechtvaardigen hebben gedaan. Zij hebben “deze minsten” niets gedaan en daarom hebben ze het de Heer niet gedaan.
Deze geschiedenis van de scheiding van de schapen en de bokken werd in Matthéüs 24 : 37- 44 al vermeld. Daar werd het vergeleken met de dagen van Noach. De één zal weggenomen worden en de ander zal gelaten worden. De bok wordt weggenomen. Het schaap wordt gelaten. Dit principe wordt trouwens vele malen in de Bijbel beschreven, hoewel velen het op de Jongste Dag van toepassing brengen. De gelijkenis van het onkruid (Matthéüs 13 : 24-30 en 13 : 36-43) gaat over dezelfde periode. “Onkruid” (= namaaktarwe) en tarwe groeien te zamen op. In de dagen van de oogst worden ze gescheiden. De tarwe wordt in de schuur gebracht, hetgeen een beeld is van het ingaan in het koninkrijk. Het onkruid wordt gebonden en verbrand.
De gelijkenis van het sleepnet (Matthéüs 13 : 47-50) gaat ook over deze periode. Er wordt van alles opgevist. Het goede wordt in vaten gedaan, hetgeen eveneens een beeld is van het ingaan in het koninkrijk. Het kwade wordt weggeworpen. De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden en zij zullen uit Zijn koninkrijk “al de ergernissen vergaderen en diegenen die de ongerechtigheid (= wetteloosheid) doen” (Matthéüs 13 : 41). Met andere woorden: de ongelovigen worden verwijderd. Zijn koninkrijk zal zich uiteindelijk over de gehele schepping uitstrekken. Diegenen die er niet in thuis horen worden uit de schepping verwijderd. De gehele schepping zal dan met God verzoend zijn.
Aan het einde van de zesde bedeling zullen een aantal zaken plaatsvinden die tevens het begin van de zevende bedeling inluiden:
- Het beest en de valse profeet zullen in de poel des vuurs worden geworpen.
- De satan zal voor duizend jaren worden gebonden.
- De dan levende volkeren zullen geoordeeld worden.
De Bijbel geeft duidelijk aan wanneer dat koninkrijk van de Zoon des mensen begint.
15 En de zevende engel heeft gebazuind, en er geschiedden grote stemmen in den hemel, zeggende: De koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren en van Zijn Christus, en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid.
16 En de vier en twintig ouderlingen, die voor God zitten op hun tronen, vielen neder op hun aangezichten, en aanbaden God,
17 Zeggende: Wij danken U, Heere God almachtig, Die is, en Die was, en Die komen zal! dat Gij Uw grote kracht hebt aangenomen, en hebt het koningschap aanvaard (= als Koning hebt geheerst); Openbaring 11: 15-17
Als de zevende engel zal bazuinen, zal de Heer Zijn koningschap aanvaarden. In verband met deze zevende engel wordt gezegd in Openbaring 10 : 7:
Maar in de dagen der stem des zevenden engels, wanneer hij bazuinen zal, zo zal de verborgenheid Gods vervuld worden, gelijk Hij Zijn dienstknechten, den profeten, verkondigd heeft. Openbaring 10 : 7
Als de verborgenheid van God vervuld is, dus aan het einde van de zesde bedeling, dan zal de zevende engel bazuinen en zal de Here Jezus Christus Zijn koningschap aanvaarden. De komst van de Here Jezus Christus wordt in Openbaring 19 : 11-16 schitterend beschreven:
11 En ik zag den hemel geopend; en ziet, een wit paard, en Die op hetzelve zat, was genaamd Getrouw en Waarachtig, en Hij oordeelt en voert krijg in gerechtigheid.
12 En Zijn ogen waren als een vlam vuurs, en op Zijn hoofd waren vele koninklijke hoeden; en Hij had een naam geschreven, die niemand wist, dan Hij Zelf.
13 En Hij was bekleed met een kleed, dat met bloed geverfd was; en Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods.
14 En de heirlegers in den hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein fijn lijnwaad.
15 En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede; en Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods.
16 En Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij dezen Naam geschreven: Koning der koningen, en Heere der heren. Openbaring 19 : 11-16
De Here Jezus Christus is de Getrouwe en de Waarachtige (vergelijk Openbaring 1 : 5). Hij zal oordelen in gerechtigheid. Uit Zijn mond komt een scherp zwaar waarmee Hij de heidenen zal slaan. Dit geeft aan dat Zijn oordeel primair bestaat uit oordelend spreken. Hij is de Koning der koningen en de Heer der heren. In de zevende bedeling zal Israël het volk van God zijn en het zal het hoogste volk op aarde zijn.
Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan. Daniël 2: 44
Het koninkrijk zal aan geen ander volk dan Israël worden gegeven.
Dit was reeds in Deuteronomium 28 voorzegd:
1 En het zal geschieden, indien gij der stem des HEEREN, uws Gods, vlijtiglijk zult gehoorzamen, waarnemende te doen al Zijn geboden, die ik u heden gebiede, zo zal de HEERE, uw God, u hoog zetten boven alle volken der aarde.
2 En al deze zegeningen zullen over u komen, en u aantreffen, wanneer gij der stem des HEEREN uws Gods, zult gehoorzaam zijn.9 De HEERE zal u Zichzelven tot een heilig volk bevestigen, gelijk als Hij u gezworen heeft, wanneer gij de geboden des HEEREN, uws Gods, zult houden, en in Zijn wegen wandelen.
10 En alle volken der aarde zullen zien, dat de Naam des HEEREN over u genoemd is, en zij zullen voor u vrezen.13 En de HEERE zal u tot een hoofd maken, en niet tot een staart, en gij zult alleenlijk boven zijn, en niet onder zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, uws Gods, die ik u heden gebiede te houden en te doen; Deuteronomium 28 : 1, 2, 9, 10, 13,
De enige voorwaarde die eraan verbonden werd door de Heer,was geloof. Het volk – als geheel – heeft daaraan nooit beantwoord. In de toekomst zal het gehele volk echter tot geloof komen. Dan zullen deze profetieën in vervulling gaan en zal Israël het hoofd boven alle andere volkeren zijn. Israël zal gedurende de duizend jaar het hoogste volk zijn en Jeruzalem zal de hoofdstad van dat koninkrijk zijn.
1 Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft over Juda en Jeruzalem.
2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien.
3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en dat wij wandelen in Zijn paden; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem.
4 En Hij zal rechten onder de heidenen, en bestraffen vele volken; en zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, en hun spiesen tot sikkelen; het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen geen oorlog meer leren.
5 Komt, gij huis van Jakob, en laat ons wandelen in het licht des HEEREN. Jesaja 2 : 1-5
Een berg is in de Bijbel een beeld van een koninkrijk. Hier wordt gesproken over de berg des HEEREN. Dit wijst op het koninkrijk van Christus. De volkeren die tot geloof gekomen zijn zullen optrekken naar Jeruzalem om van daaruit onderwezen te worden.
3 Want de HEERE, de Allerhoogste, is vreselijk, een groot Koning over de ganse aarde.
4 Hij brengt de volken onder ons, en de natiën onder onze voeten.
5 Hij verkiest voor ons onze erfenis, de heerlijkheid van Jakob, dien Hij heeft liefgehad. Sela.
6 God vaart op met gejuich, de HEERE met geklank der bazuin.
7 Psalmzingt Gode, psalmzingt! Psalmzingt onzen Koning, psalmzingt!
8 Want God is een Koning der ganse aarde; psalmzingt met een onderwijzing!
9 God regeert over de heidenen; God zit op den troon Zijner heiligheid.
10 De edelen der volken zijn verzameld tot het volk van den God van Abraham; want de schilden der aarde zijn Godes. Hij is zeer verheven! Psalmen 47: 3-10
De Here Jezus Christus is God. Hij zal over de gehele aarde regeren. Dan zullen de volkeren optrekken en zich verzamelen rondom het volk van de God van Abraham. Dat is uiteraard het volk Israël. De troon van de Here Jezus Christus zal te Jeruzalem staan en daarheen zullen de volkeren optrekken om Hem alle eer te brengen. De Here Jezus Christus zal Koning zijn over de gehele aarde. In het Oude Testament wordt reeds aangegeven hoe Hij zal regeren.
5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst;
6 Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver des HEEREN der heirscharen zal zulks doen. Jesaja 9 : 5, 6
Dit gedeelte werd door Jesaja geprofeteerd. In de toekomst zal Israël deze woorden daadwerkelijk uitspreken. “Een Kind is ons geboren” is een verwijzing naar de geboorte van de Here Jezus Christus in Bethlehem. “Een Zoon is ons gegeven” zal door Israël worden erkend op het moment dat zij tot geloof in haar Messias, de Here Jezus Christus, is gekomen. Dat is dus op zijn vroegst aan het einde van de 70-ste week van Daniël 9. De Heer werd na Zijn opstanding weliswaar aan Israël gepredikt als de opgestane Heiland, maar Hij werd door het volk niet geaccepteerd. Aan het einde van de 70-ste week zal Israël Hem aanroepen (in geloof!) en zal Hij verschijnen. Jesaja 9 : 6 wijst op de oprichting van het koninkrijk van de Messias over de gehele aarde. Hij zal dan regeren met gericht en met gerechtigheid. Als iemand niet trouw is aan de Koning van dat koninkrijk, heeft dat gevolgen.
16 En het zal geschieden, dat al de overgeblevenen van alle heidenen, die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn, die zullen van jaar tot jaar optrekken om aan te bidden den Koning, den HEERE der heirscharen, en om te vieren het feest der loofhutten.
17 En het zal geschieden, zo wie van de geslachten der aarde niet zal optrekken naar Jeruzalem, om den Koning, den HEERE der heirscharen, te aanbidden, zo zal er over henlieden geen regen wezen.
18 En indien het geslacht der Egyptenaren, over dewelke de regen niet is, niet zal optrekken noch komen, zo zal die plage over hen zijn, met dewelke de HEERE die heidenen plagen zal, die niet optrekken zullen, om te vieren het feest der loofhutten.
19 Dit zal de zonde der Egyptenaren zijn, mitsgaders de zonde aller heidenen, die niet optrekken zullen, om te vieren het feest der loofhutten. Zacharia 14 : 16-19
Het overblijfsel van de volkeren zal ieder jaar op moeten trekken naar Jeruzalem om daar het loofhuttenfeest te vieren. Het loofhuttenfeest onder het oude verbond was overigens een type van het Messiaanse koninkrijk. Wie niet zal optrekken zal door de Heer gestraft worden. Hij zal geen regen geven. Men zal de gevolgen van het ongehoorzaam zijn aan de Koning dus onmiddellijk ondergaan.
18 Maar weest gijlieden vrolijk, en verheugt u tot in der eeuwigheid in hetgeen Ik schep; want ziet, Ik schep Jeruzalem een verheuging, en haar volk een vrolijkheid.
19 En Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem, en vrolijk zijn over Mijn volk; en in haar zal niet meer gehoord worden de stem der wening, noch de stem des geschreeuws.
20 Van daar zal niet meer wezen een zuigeling van weinig dagen, noch een oud man, die zijn dagen niet zal vervullen; want een jongeling zal sterven, honderd jaren oud zijnde, maar een zondaar, honderd jaren oud zijnde, zal vervloekt worden. Jesaja 65: 18-20
De oude man zal zijn dagen vervullen, want hij zal – aan het eind van de zevende bedeling – “overgaan” naar de nieuwe aarde. Uit vers 20 moet geconcludeerd worden dat iemand die zondigt op honderdjarige leeftijd zal worden gedood. In het koninkrijk zal men blijkbaar tot het honderdste jaar de tijd krijgen om tot geloof te komen. Het gaat hier om mensen die tijdens de duizend jaar worden geboren en niet tot geloof komen. Zulke mensen krijgen honderd jaar de tijd om tot geloof te komen en de Heer, de Koning, te dienen. Naarmate de duizend jaren verstrijken zal het aantal ongelovigen toenemen. De Heer is Koning en men zal Hem moeten gehoorzamen, maar niet iedereen zal dat van harte, en dus uit geloof, doen. Wanneer de satan aan het einde van de duizend jaar wordt losgelaten, zullen velen zich achter hem scharen en tegen de Heer in opstand komen. God zal hen doden (Openbaring 20).
Het getal “zeven” wordt weergegeven door de Hebreeuwse letter “zajien” () die de betekenis heeft van werktuig/gereedschap. Zeven is in de Bijbel de uitdrukking voor “rust” (= sabbat). De zeven is de afsluiting/voltooiing van een reeks in deze oude schepping. Het getal “acht” duidt de nieuwe schepping aan. “Zajien” betekent “werktuig” en is daarmee een omschrijving van Israël, hét werktuig Gods in deze wereld. Israël is in onze bedeling terzijde gezet. Daarom doet God niets, want Hij werkt in de wereld alleen via Israël (een gelovig Israël). Het woord voor Juda is verwant aan het woord voor “hand”. Israël is Gods hand in deze wereld.
In de Bijbel vinden we vaak de term “een (uitgestrekte) hand” (bijvoorbeeld Jesaja 14 : 26; Jeremia 31 : 32) . In Markus 3 : 1-6 wordt verteld over de genezing van een verdorde hand (in de synagoge en op de sabbat!). “Verdord” wil zeggen “zonder leven”. De genezing van de verdorde hand is een type van de wedergeboorte van Israël.
Het getal “zeven” wordt in de Bijbel in verband met diverse zaken genoemd.
Enkele teksten:
- Genesis 50 : 10 – zeven dagen rouw
- Exodus 12 : 15 – zeven dagen ongezuurde broden eten
- Leviticus 23 : 34 – zeven dagen loofhuttenfeest (Deuteronomium 16 : 13, 15)
- 1 Samuël 31 : 13 – zeven dagen vasten (1 Kronieken 10 : 12)
49 En al Zijn bekenden stonden van verre, ook de vrouwen, die Hem te zamen gevolgd waren van Galiléa, en zagen dit aan.
50 En zie, een man, met name Jozef, zijnde een raadsheer, een goed en rechtvaardig man,
51 (Deze had niet mede bewilligd in hun raad en handel) van Arimathea, een stad der Joden, en die ook zelf het koninkrijk Gods verwachtte;
52 Deze ging tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus.
53 En als hij hetzelve afgenomen had, wond hij dat in een fijn lijnwaad, en legde het in een graf, in een rots gehouwen, waarin nog nooit iemand gelegd was.
54 En het was de dag der voorbereiding, en de sabbat kwam aan.
55 En ook de vrouwen, die met Hem gekomen waren uit Galiléa, volgden na en aanschouwden het graf, en hoe Zijn lichaam gelegd werd.
56 En wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven; en op den sabbat rustten zij naar het gebod. Lukas 23 : 49-56
Hoewel het nergens ronduit in de Bijbel staat, begint de zevende dag, de sabbat, vrijdagavond bij zonsondergang. Uit dit gedeelte uit Lukas blijkt dit eveneens. De Heer werd op vrijdag gekruisigd. Overdag, vanaf het zesde tot het negende uur, werd het duister. In onze dagindeling is dit van ‘s middags twaalf uur tot ‘s middags drie uur. Daarna gaf de Heer de geest en stierf. Vóór het begin van de sabbat werd de Heer begraven. De sabbat begint dus op vrijdagavond; bij zonsondergang (= zes uur in de avond). De vrijdagavond wordt daardoor geen zaterdagmorgen. Op de kalender blijft het vrijdagavond. De datum verspringt op vrijdagavond evenmin. Bij Israël begint de dag ‘s morgens vroeg, bij zonsopgang.
De enige uitzondering daarop vormt de sabbat. De zevende dag begint voor Israël halverwege de zesde dag. Dit is een type van het Messiaanse rijk dat voor Israël eerder begint dan voor de volkeren. Wat in de Bijbel vertaald is met “morgen”, is in werkelijkheid de “na-nacht”. De morgen is het donkerste deel van de nacht. De morgen is in de Bijbel de tijd vóór zonsopgang; daarna begint de middag, namelijk “midden op de dag”. De middag is de tijd waarin de zon schijnt; onderverdeeld in voormiddag en namiddag. De “avond” is tot middernacht; daarna begint de morgen. De morgen duurt ongeveer 6 uur.
Een juist begrip van de sabbat is van belang voor het begrijpen van de zesde en zevende bedeling. Voor Israël ligt de tijdsverdeling anders dan voor de volkeren. Alleen voor Israël werd / wordt de zevende dag, de sabbat, verschoven. Dit is een type van de zevende bedeling die voor Israël eerder begint dan voor de overige volkeren. De morgen is de grootste “verdrukking” en het is ook de tijd waarin de meeste mensen sterven en geboren worden. Bij de indeling van de bedelingen is dat de nacht van vrijdag (= de zesde bedeling) op zaterdag. Dan is voor Israël de sabbat (= de zevende bedeling; de rust) al begonnen, maar voor de wereld nog niet.
Zo’n verschuiving is er ook in verband met het jubeljaar dat alleen voor Israël geldig was. Het (= het 50-ste jaar) begint halverwege het 49-ste jaar. Israël is het enige volk waarbij het burgerlijk jaar op de eerste dag van de zevende maand (1 Tisri) begint. Op de eerste dag van de eerste maand begint een ander soort jaar, namelijk het Bijbelse jaar. Israël vertrok op de vijftiende dag van de zevende maand uit Egypte. Sindsdien is de maand (Nisan) de eerste maand.
1 De HEERE nu had tot Mozes en tot Aaron in Egypteland gesproken, zeggende:
2 Deze zelfde maand zal ulieden het hoofd der maanden zijn; zij zal u de eerste van de maanden des jaars zijn.
3 Spreekt tot de ganse vergadering van Israël, zeggende: Aan den tienden dezer maand neme een ieder een lam, naar de huizen der vaderen, een lam voor een huis.18 In de eerste maand, aan den veertienden dag der maand, in den avond, zult gij ongezuurde broden eten, tot den een en twintigsten dag der maand, in den avond. Exodus 12 : 1-3, 18
Bij de uittocht verschoof alles zes maanden. De zevende maand werd de eerste maand. Onder Israël is het jaar dus al 180 dagen oud voordat de eerste maand begint.
Schematisch:
Waarom vond die verschuiving plaats? Het heeft met de vestiging van het Messiaanse rijk te maken. Het Messiaanse rijk, het koninkrijk van de Messias, begint voor Israël éérder dan voor de wereld. Voor Israël begint het namelijk aan het eind van de 70-ste week van Daniël 9. Dat is dus zeven jaren na de opname (wegrukking) van de Gemeente. Dan is de grote verdrukking voor Israël voorbij. Voor de volkeren begint de grote verdrukking dan pas. Voor hen duurt het nog 33 jaren voordat het koninkrijk definitief aanbreekt.
Het woord “jaar” is het Hebreeuwse “shanah” ().
“Shanah” komt van “sheen” (),waarvan ook het woord “shenie” is afgeleid.
shanah = jaar / sheen = tand / shenie = twee
“Shenie” komt overeen met “in twee stukken delen”. Jaartelling en tijdrekening is bij Israël, en ook in het Hebreeuws, een gedeelde zaak. Het jaar bestaat onder Israël eveneens uit twee “delen”. Het gewone jaar dat in de zevende maand begint en het religieuze jaar dat bij de eerste maand begint. De woorden sheen, shanah en shenie drukken allemaal verdeling uit. Dit hangt samen met de verdeling van Christus Zelf: de eerste en de tweede komst van de Here Jezus Christus. De eerste komst was tijdelijk (namelijk aards) en de tweede komst is blijvend (uit de hemel).
Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. Genesis 2 : 2
“Rust” en “zeven” zijn aanduidingen voor het koninkrijk van Christus. De brief aan de Hebreeën is een commentaar op de rust zoals die onder het oude verbond werd beloofd.
7 Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem hoort,
8 Zo verhardt uw harten niet, gelijk het geschied is in de verbittering, ten dage der verzoeking, in de woestijn;
9 Alwaar Mij uw vaders verzocht hebben; zij hebben Mij beproefd, en hebben Mijn werken gezien, veertig jaren lang.
10 Daarom was Ik vertoornd over dat geslacht, en sprak: Altijd dwalen zij met het hart, en zij hebben Mijn wegen niet gekend.
11 Zo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn; Indien zij in Mijn rust zullen ingaan! Hebreeën 3: 7-11
In Hebreeën 3 : 17-19 wordt uiteengezet waarom (een deel van) de Israëlieten niet de rust in Kanaän inging.
- Zij hadden gezondigd.
- Zij waren ongehoorzaam.
- Zij waren ongelovig.
Er is geen verschil tussen deze drie! De rust voor de zevende dag stond vast. Degene die gelooft, is degene die niet werkt (Romeinen 4 : 5). Voor die persoon is het sabbat. De rust houdt verband met de zevende dag, maar de rust is tevens voor elke gelovige, wanneer dan ook. De rust is altijd verbonden met geloof. (vergelijk Hebreeën 4 :6; ongehoorzaamheid = ongeloof).
7 Zo bepaalt Hij wederom een zekeren dag, namelijk heden, door David zeggende, zo langen tijd daarna (gelijkerwijs gezegd is): Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet.
8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht heeft, zo had Hij daarna niet gesproken van een anderen dag.
9 Er blijft dan een rust over voor het volk Gods.Hebreeën 4 : 7-9
Er wordt gesproken over een rust voor Israël, het volk van God.
De rust zou niet voor iedereen zijn.
Want die ingegaan is in zijn rust, heeft zelf ook van zijn werken gerust, gelijk God van de Zijne. Hebreeën 4 : 10
God deed op de zevende dag niets.
In de zevende bedeling zal er voor het gehele volk van God rust zijn.
23 Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijf en zestig jaren.
24 Henoch dan wandelde met God; en hij was niet meer; want God nam hem weg. Genesis 5: 23, 24
37 Den zoon van Mathusala, den zoon van Enoch, den zoon van Jared, den zoon van Malaleel, den zoon van Kainan,
38 Den zoon van Enos, den zoon van Seth, den zoon van Adam, den zoon van God. Lukas 3: 37, 38
Henoch wordt ook genoemd in Hebreeën 11: 5:
Door het geloof is Enoch weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou zien; en hij werd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had; want voor zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad, dat hij Gode behaagde. Hebreeën 11: 5
Ten slotte wordt Henoch “de zevende van Adam” genoemd.
14 En van dezen heeft ook Enoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Ziet, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen;
15 Om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege al de harde woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben. Judas: 14, 15
Henoch was de zevende vanaf Adam. Hij staat hierdoor model voor de zevende bedeling. Henoch had geprofeteerd dat God zou komen om de volkeren te oordelen. Henoch is een beeld van hetgeen met de schepping gebeurt na de zevende bedeling. Het wegnemen van Henoch gebeurde aan het eind van zijn aardse leven. Aan het eind van de zevende bedeling wordt deze wereld door God weggenomen.
En ik zag een groten witten troon, en Dengene, Die daarop zat, van Wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvloden, en geen plaats is voor die gevonden. Openbaring 20 : 11
Henoch (letterlijk: Chanoch) betekent “vernieuwing”. Van Chanoch is ook het woord “chanoeka” afgeleid. Dit kennen wij als het feest van de herinwijding/vernieuwing van de tempel. Henoch betekent dus vernieuwing/inwijding of heel ruim:wedergeboorte. Het gaat er niet alleen om dat Henoch werd weggenomen. Er kwam namelijk ook iets voor in de plaats. Na Henoch kwam Methüsalach. Methüsalach leefde het langst van allemaal. Dat klopt ook wel, want na de zevende bedeling volgt de eeuwigheid. Methüsalach is een type van die eeuwigheid. Henoch is een beeld van het overgaan van de oude naar de nieuwe schepping. Henoch kan daardoor ook op de Gemeente van toepassing gebracht worden, maar dit is een afgeleide toepassing.
Het beeld is van toepassing op onze wedergeboorte, want God neemt onze oude schepping/mens weg. Hij heeft ons uit deze tegenwoordige boze eeuw getrokken en ons geplaatst in het koninkrijk van de Zoon Zijner liefde. Veel gelovigen zien in Henoch alleen een beeld van de Gemeente. Aangezien de Gemeente naar de hemel gaat, meent men dat Henoch eveneens naar de hemel is gegaan. Dit is onjuist. In de Bijbel is geen enkele grond voor deze redenatie te vinden. Bovendien is het een omgekeerde redenatie. Henoch is de zevende van Adam en daarmee primair een beeld van de zevende bedeling. Het wegnemen van Henoch aan het einde van zijn leven is primair een beeld van het wegnemen van de oude schepping aan het einde van de zevende bedeling. Henoch is hooguit als beeld van de Gemeente te zien voor wat betreft het afleggen van de oude schepping en het aandoen van de nieuwe schepping. Hij is géén type van de Gemeente voor wat betreft de opname (wegrukking).
Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen, en van honig; Deuteronomium 8 : 8
De zevende vrucht in de reeks van Deuteronomium 8 : 8 is de honing. Het is een beeld van alles wat het Woord voortbrengt. De honing producerende bij is een beeld van het Woord Zelf. Dit blijkt uit vergelijking van de Hebreeuwse woorden voor:
NEDERLANDS | HEBREEUWS | |
Woord | Dabar | |
Bij | Deborah | |
Honing | Dabash |
In het Nederlands is er nog iets van overgebleven in het woord “dar”, een mannelijke bij. Uit de bij komt honing voort en uit het Woord van God komt geloof/wijsheid voort.
Enkele teksten waar “honing” genoemd wordt:
Eet honig, mijn zoon! want hij is goed, en honigzeem is zoet voor uw gehemelte. Spreuken 24 : 13
Honingzeem is het meest zoete deel van de honing. Het is met name zoet voor het gehemelte. Daarmee is het een beeld van de geestelijke, de hemelse dingen.
Hebt gij honig gevonden, eet dat u genoeg is; opdat gij misschien daarvan niet zat wordt, en dien uitspuwt. Spreuken 25: 16
Teveel honing is niet goed voor de oude mens, want die protesteert tegen de zaken van de nieuwe mens (de geestelijke dingen). We dienen de geestelijke zaken in de juiste proporties tot ons te nemen. In dat geval kunnen wij de zaken goed in ons opnemen en verwerken. Dan gaan ze ons niet tegenstaan.
Veel honigs te eten is niet goed; maar de onderzoeking van de heerlijkheid van zulke dingen is eer. Spreuken 25: 27
Honing wijst op de heerlijkheid van het Woord van God (vergelijk Psalmen 19 : 10, 11).
De onderzoeking van de betekenis van deze dingen is eer.
9 En ik ging henen tot den engel, zeggende tot hem: Geef mij dat boeksken. En hij zeide tot mij: Neem dat en eet het op; en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honig.
10 En ik nam dat boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het was in mijn mond zoet als honig, en als ik het gegeten had, werd mijn buik bitter. Openbaring 10 : 9, 10
Johannes moest een boekje opeten. In zijn mond was het zoet als honing, maar later bleek het bitter voor de buik te zijn. De buik is een beeld van aardse dingen (vergelijk Filippenzen 3 : 19) en staat daarmee model voor de oude natuur. Honing is zoet voor het gehemelte (= de nieuwe natuur), maar bitter voor de buik (= de oude natuur). Honing wordt in het Oude Testament vele malen genoemd in combinatie met “melk”.
Aan Israël was een land beloofd, vloeiende van melk en honing.
Hoor dan, Israël! en neem waar, dat gij ze doet, opdat het u welga, en opdat gij zeer vermenigvuldigdet (gelijk als u de HEERE, uwer vaderen God, gesproken heeft) in het land, dat van melk en honig is vloeiende. Deuteronomium 6 : 3
Melk is afkomstig van koeien of schapen. Deze dieren zijn aan de aarde gebonden. Het wijst op de eerste dingen van het Woord van God (vergelijk 1 Petrus 2 : 2) . Honing wordt geleverd door bijen die in de lucht vliegen. Het wijst op de diepere dingen van het Woord van God. Wanneer een mens als baby geboren wordt, heeft hij aanvankelijk aan melk voldoende. Dit geldt ook voor iemand die pas wedergeboren is. Hij voedt zich met “de melk” (de begin-boodschap). Een opgroeiend baby gaat langzaam, maar zeker, over op vast voedsel. Dit proces dient ook bij een gelovige plaats te vinden. Hij behoort over te gaan naar de honing (= vaste spijs).
1 En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot jonge kinderen in Christus.
2 Ik heb u met melk gevoed, en niet met vaste spijs; want gij vermocht toen nog niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet. 1 Korinthe 3 : 1, 2
Paulus had kritiek op de gelovigen te Korinthe omdat zij nog steeds alleen melk verdroegen. Paulus wilde graag de diepere dingen van het Woord van God aan hen doorgeven (= vaste spijs, waarvan honing een beeld is), maar dat verdroegen zij niet.
Honing wordt onder andere in rotsen gevonden.
In de Bijbel wordt dergelijke honing aangeduid met “wilde honing”.
12 Zo leidde hem de HEERE alleen, en er was geen vreemd god met hem.
13 Hij deed hem rijden op de hoogten der aarde, dat hij at de inkomsten des velds; en Hij deed hem honig zuigen uit de steenrots, en olie uit den kei der rots; Deuteronomium 32 : 12, 13
Israël kreeg honing uit de steenrots (vergelijk ook Psalmen 81 : 17). De Heer voorzag hen daarvan. De steenrots is Christus (1 Korinthe 10 : 4). In de zevende bedeling is de Here Jezus Christus Koning over de gehele aarde. Hij zal een ieder dan voorzien van hetgeen nodig is. Dit wordt eveneens uitgebeeld door de honing die Simson in de dode leeuw vond (Richteren 14 : 5-9). Deze leeuw is uiteraard een beeld van de Leeuw uit de stam van Juda, de Here Jezus Christus. Zijn dood en opstanding had tot gevolg dat er voedsel – en daarmee “leven” – werd voortgebracht. Met name in de zevende bedeling,wanneer de Leeuw uit de stam van Juda op de troon in Jeruzalem zal zitten, zal er vrede op aarde zijn en zal de mensheid “leven” (voedsel) van de Heer ontvangen.
Na de duizend jaar zal de satan voor een kleine tijd worden losgelaten. Hoelang die tijd duurt wordt in de Bijbel niet vermeld. Als de satan is losgelaten zal hij voor de laatste maal de volkeren verleiden.
7 En wanneer de duizend jaren zullen geëindigd zijn, zal de satanas uit zijn gevangenis ontbonden worden.
8 En hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken der aarde zijn, den Gog en den Magog, om hen te vergaderen tot den krijg; welker getal is als het zand aan de zee.
9 En zij zijn opgekomen op de breedte der aarde, en omringden de legerplaats der heiligen, en de geliefde stad; en er kwam vuur neder van God uit den hemel, en heeft hen verslonden.
10 En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel des vuurs en sulfers, alwaar het beest en de valse profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. Openbaring 20 : 7-10
Gedurende de zevende bedeling zullen er uiteraard mensen geboren worden. Een deel van die mensen zal tot geloof komen. Een deel zal zich – noodgedwongen – aan de Here Jezus Christus onderwerpen, maar niet tot geloof komen.
Als de satan aan het einde van de duizend jaren wordt losgelaten zal hij de volkeren verleiden. Diegenen die tijdens de zevende bedeling geboren zijn en niet tot geloof gekomen zijn, zullen zich achter de satan scharen. Zij komen dus in opstand tegen de Koning, de Here Jezus Christus. God grijpt in en allen komen om. Op dat moment wordt de satan definitief in de poel des vuurs geworpen. Wanneer de satan zijn definitieve oordeel heeft ondergaan, zal het eindoordeel voor de grote witte troon plaats vinden.
11 En ik zag een groten witten troon, en Dengene, Die daarop zat, van Wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvloden, en geen plaats is voor die gevonden.
12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken.
13 En de zee gaf de doden, die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden, die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een ieder naar hun werken.
14 En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood.
15 En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs. Openbaring 20 : 11-15
Hier vindt het oordeel plaats over allen die ooit geleefd hebben. Er is echter één uitzondering: de groep van gelovigen uit de vijfde bedeling. Zij zijn één plant geworden met Christus en zijn bij de opname (wegrukking) van de Gemeente naar de hemel gegaan. Zij komen weliswaar voor de rechterstoel van Christus te staan (2 Korinthe 5 : 10), maar zullen nimmer voor deze grote witte troon komen te staan. Alle overige doden zullen worden opgewekt om te worden geoordeeld. Gelovigen uit de oudtestamentische tijd (Adam, Abraham, David) zullen bij deze gelegenheid eveneens worden opgewekt en geoordeeld. Zij zullen in het boek des levens blijken te staan en zullen dus eeuwig leven ontvangen. Alle ongelovigen staan niet in het boek des levens en zullen in de poel des vuurs worden geworpen.
Als dit oordeel heeft plaatsgevonden, is de oude schepping, de oude aarde en de oude hemelen, verdwenen. De ongelovigen zijn tot de poel des vuurs veroordeeld. De gelovigen zullen voor eeuwig op de nieuwe aarde leven. Het eeuwige koninkrijk van de Here Jezus Christus, dat bij de aanvang van de zevende bedeling begon, gaat dus verder in de nieuwe schepping waarin God zal zijn “alles in allen”.
24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben; wanneer Hij zal te niet gedaan hebben alle heerschappij, en alle macht en kracht.
25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben.
26 De laatste vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood.
27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt, dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar, dat Hij uitgenomen wordt, Die Hem alle dingen onderworpen heeft.
28 En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien, Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. 1 Korinthe 15: 24-28
KORT OVERZICHT VAN DE BEDELINGEN
- De eerste bedeling begon bij het plaatsen van Adam buiten de hof.
- De tweede bedeling begon na de zondvloed ten tijde van Noach. Gerealiseerd na de verstrooiing na de torenbouw van Babel.
- De derde bedeling begon bij de roeping van Abram uit Ur der Chaldeeën.
- De vierde bedeling begon bij de uittocht uit Egypte en het door Israël ontvangen van de wet. Dit is de enige bedeling die al geëindigd is en wel met de dood van Jezus van Nazareth.
- De vijfde bedeling begon op de dag van de opstanding van de Here Jezus Christus. Deze bedeling eindigt – wat de Gemeente, het Lichaam van Christus betreft – met de opname (wegrukking) van de Gemeente.
- De zesde bedeling begint met de 70-ste week van Daniël 9. Na de eerste 3½ jaar van (schijn)vrede wordt in het midden van de 70-ste week “de gruwel der verwoesting” opgericht. Dat is het begin van de grote verdrukking voor Israël. Na weer 3½ jaar eindigt de 70-ste week. De Heer verschijnt op de Olijfberg ten behoeve van het gelovig overblijfsel uit Israël. De Olijfberg zal scheuren en het overblijfsel zal Jeruzalem en het land kunnen ontvluchten. Het is het begin van het koninkrijk van de Heer over Israël en het begin van de 33 jaar van verdrukking voor de volkeren. Aan het einde van de zesde bedeling, totaal 40 jaar, worden de beide beesten (Openbaring) in de poel des vuurs geworpen. Dit betekent het einde van het menselijk bestuur. De satan wordt voor duizend jaren gebonden.
- De zevende bedeling begint met het eeuwige koninkrijk van de Heer (het Messiaanse rijk) dat zich dan – vanuit Jeruzalem – over de gehele aarde heeft gevestigd. Na de duizend jaar, waarin de satan gebonden is, wordt hij voor een korte tijd losgelaten om de volkeren te verleiden. De opstandigen worden gedood. De satan wordt in de poel des vuurs geworpen.
Het einde van alle bedelingen valt samen met de “Jongste Dag” en het daarbij horende “oordeel voor de grote witte troon”. Het is God zelf die de oude aarde en de oude hemelen en al wat daarbij hoort opruimt en er nieuwe hemelen en aarde voor in de plaats stelt. Daarmee is de Nieuwe Schepping, die begon bij de opstanding van de Here Jezus Christus, voltooid.
In die volmaakte Nieuwe Schepping zal “God Alles in allen” zijn.
Het bovenstaande schema is een onderdeel van de “Bijbels Panorama” brochure. Deze Bijbelstudie is bijzonder geschikt gebleken bij de uitleg over “Gods Plan der eeuwen”. De volgende onderwerpen worden in deze Bijbelstudie schematisch en met beknopte tekst weergegeven.
- De nederwerping der wereld
- Het plan der eeuwen
- De leer der bedelingen (1)
- De leer der bedelingen (2)
- De leer der bedelingen (3)
- De leer der bedelingen (4)
- De positie van het volk Israël
- De 70 weken van jaren
- De 70 weken van Daniël
- De dag des HEEREN
- De grote verdrukking
- De Verborgenheid
- De tijden van Babel
- satan voor 1000 jaar gebonden
- De wereldrijken
Deze brochure “Bijbels Panorama” is bij ons ook gratis verkrijgbaar of is als gratis “PDF” te downloaden.
https://www.bijbelspanorama.nl/
Gerelateerde bijbelezingen o.a.: * De bedelingen * Hoezo bedelingen? * Bijbelse bedelingen * Overzicht der bedelingen * Samenvatting der bedelingen * De leer der bedelingen (College) Bijbelstudies door: Ab Klein Haneveld Dit is een bewerking van de Brochure "De bedelingen Gods"
https://www.bijbelspanorama.nl/ https://www.bijbelstudie.nl/