Achter Christus aan gingen gelovigen de hemel binnen, waarvan zij burgers werden. Zij hebben de roeping zich overeenkomstig die positie te gedragen. Dat heeft te maken met hun wandel, die – waarschuwt de Bijbel – niet aan die van de wereld gelijk behoort te zijn. Gelovigen zijn alloch-tonen op aarde. Het is ook niet hun taak daar de problemen op te lossen. Zij leven, onder het nieuwe verbond en met een hemels paspoort, in de verwachting van de komst van hun Heer en de nieuwe schepping. Nog gebonden aan een aards, sterfelijk lichaam, zien zij uit naar het tot de beloofde erfenis behorende nieuwe. Intussen stellen zij hun nu nog gebrekki-ge aarden vat – en alles wat zich daarin bevindt – als levend offer op het altaar der genade beschikbaar aan hun Koning. Om Hem te kunnen kennen kregen zij de Heilige Geest der wijsheid en openbaring en deel aan alle geestelijke zegenin-gen. Die zijn, zoals de Heer Zelf, voor de wereld (nog) ver-borgen. Zoals het nieuwe leven dat gelovigen, als leden van Zijn éne lichaam, in Hem verkregen. Alleen dáármee rekent God.
“En (…) heeft Hem der Gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen.”
Bijbelstudie lezing Ab Klein Haneveld – mp3 audio
https://www.bijbelspanorama.nl/audio/ https://www.bijbelstudie.nl/