Geleerden zien nog iets in de duivel
Een Duitse theoloog en een Amerikaanse hoogleraar humanistiek betreuren de teloorgang van het geloof in de duivel. Het is een truc van satan ons te laten denken dat hij niet zou bestaan.
Demonen, door Yoram Stein
Ooit was de duivel overal. In de Middeleeuwen werd de aarde zo dichtbevolkt door demonen dat geen naald uit de hemel kon vallen zonder er eentje te raken. Maar de fatale aanvallen van de duivel werden nooit gezien. ,,Op een bijzondere manier is hij vaag, niet te vatten, hij kan niet worden gefixeerd”, schrijft de Duitse theoloog Klaus Berger. Deze onzichtbaarheid is kenmerkend voor de vorst der duisternis. Beaudelaire zei het al: ,,Satans machtigste troef is het geloof dat hij niet bestaat.”
De christelijke duivel wordt vaak redelijk onschuldig voorgesteld. Ooit was hij angstaanjagend – een semi-menselijk wezen met de trekken van een hond, een half-aap, met bokkenpoten en hoorntjes.
Vandaag de dag maken deze prentjes geen kind meer aan het schrikken. Zij staan in geen vergelijking tot de beelden van de slachtpartijen in Rwanda, Sierra Leone of Cambodja, die we eerder zijn gaan beschouwen als het absolute kwaad.
Ook in het Oude Testament lijkt de duivel zo slecht nog niet. Als slang verleidt hij Eva tot het eten van de appel. Een democratische daad, zo zou je denken. De duivel verzet zich tegen de dictatuur die God de mens heeft opgelegd. Wat kan daar nou mis mee zijn?
Satans boosaardigheid in het boek van Job is echter nog moeilijker te begrijpen. De duivel blijkt regelmatig in de hemel op bezoek te komen, praat met God alsof die op goede voet met hem staat en gaat zelfs een weddenschap met Hem aan. Met Gods goedkeuring op zak, gaat satan aan de slag. Hij doodt Jobs kinderen, neemt hem zijn bezittingen af en slaat hem van top tot teen met etterende zweren. Om ‘arme Job’ extra te kwellen, blijft alleen zijn tierende vrouw in leven. ,,Toen zeide zijn vrouw tot hem: Volhardt gij nog in uw vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf! Maar hij zeide tot haar: Zoals een zottin spreekt, spreekt ook gij; zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?”
De Bijbel zit vol met beelden van het kwaad – de Lucifer van Isaiah, Beëlzebub in het Lucasevangelie, de duivel die tot Christus spreekt – maar deze komen sporadisch en gefragmenteerd voor. Het duurde eeuwen voordat al deze brokjes slechtigheid werden samengebald tot één concept. Dit historische proces creëerde de mythische figuur, die onder zoveel namen bekend is komen te staan.
Hét symbool van het kwaad is een bont samenraapsel en daarom zo moeilijk te benoemen, legt Berger uit. De duivel is een aanklager en een verzoeker, de vader van de leugen en de heer van de hel; zowel de gebieder van de wereld, als de koning van de boze geesten.
Volgens Berger wordt de verschrikking van satan pas duidelijk als al deze uiteenlopende ervaringen tot één enkel wezen worden herleid. Dan, zo zegt hij in zijn boek ‘Zit de duivel achter alle kwaad?’ besef je dat de christelijke duivel zo onschuldig nog niet is: ,,Wat de kerkvaders ‘het geheim van het kwaad’ noemden, duidt niet op een simpele bekoring of een simpel defect, maar juist op de dodelijke haat tegen mensen, de schepping en God Zelf.”
‘The Death of Satan’ van de Amerikaanse hoogleraar humanistiek Andrew Delbanco volgt de duivel door de geschiedenis. Het beschrijft zijn alomtegenwoordigheid in de Middeleeuwen en hoe de puriteinse monniken, eenmaal aangekomen in Amerika, hem in de wildernis herontdekten. Heel kort samengevat vertelt het boek van satans historische succes: langzaam werd hij door de moderne tijd steeds onzichtbaarder gemaakt tot hij uiteindelijk in het rijk der fabelen belandde, de plek waarvandaan hij volgens het volksgeloof het best kan opereren.
De duivel – eens een gevreesd tegenstander van de Amerikanen die samenzweringen ontketende en heksen verleidde – werd een verouderd concept. Delbanco stelt dat zijn landgenoten samen met de duivel ook hun sense of evil hebben verloren. Niet dat het aan boosaardigheid is gaan ontbreken in de wereld, maar dat kunnen kinderen van de Verlichting niet langer ‘het kwaad’ noemen. Die term hoort bij een tijd die ‘we’ door het aankweken van een wetenschappelijke en rationele manier van denken achter ‘ons’ hebben gelaten.
Een enorm gemis, zo meent de soms nostalgische Delbanco, die eerder door het humanisme dan door een religie lijkt te worden gedreven.
Tegen deze achtergrond is het misschien terecht dat Berger dichtbij de joods-christelijke traditie blijft in zijn beschrijving van het kwaad en de duivel.
De Bijbel biedt volgens hem een houvast, waarmee niet alleen iets over het kwaad gezegd kan worden, maar waarmee ook de mogelijkheid wordt geboden het kwaad te bestrijden.
Weliswaar geeft hij toe dat het traditionele beeld van de duivel als ‘een compositie van fabeldieren’ vandaag de dag met uitsterven wordt bedreigd. En zegt hij verder dat het plaatje van de hel als ‘een ouderwetse centrale van de stadsverwarming’ niet toereikend is voor de ‘geraffineerde kwaadaardigheid van onze tijd’.
Toch denkt hij dat de Bijbel en de oude liturgieën ‘een onuitputtelijk reservoir’ vormen voor een moderne herbewapening tegen het kwaad.
,,Men had nooit mogen vergeten”, schrijft Berger, ,,dat je op het terrein van het bidden beide werelden tegenkomt, en wel met alle gevolgen, God en de duivel, engelen en boze geesten, de zaligheid en het afgrijzen, de heiligheid en de verlorenheid. Wanneer je dat beseft, kun je plotseling veel beter begrijpen, dat kloosterlingen nog niet automatisch heilig zijn, maar zich ook als monsters kunnen ontpoppen.”
Deze constatering is iets anders dan de populaire gedachte dat ‘zowel God als de duivel in je zitten’. Machten van buitenaf, sterker dan iemands goede wil, kunnen een persoon overheersen. Berger noemt hier het voorbeeld van de verslaafde.
In de Bijbel, zo legt de Duitse theoloog uit, gaan de machten van het kwaad altijd aan die van het goede vooraf. De duivel is de heerser over deze wereld, het Rijk Gods komt later. Zij die lijden en in zonde leven kunnen met de hulp van God het kwaad overwinnen, maar je overwint het nooit voor altijd.
De duivel moet – als bijna noodzakelijke blokkade op weg naar God – steeds opnieuw overwonnen worden. Dat zelfs Jezus een gevecht met deze misleider moest leveren wijst volgens Berger op het enorme belang van de confrontatie met het kwaad.
Delbanco, die zich baseert op de historische praktijk, ziet in de Amerikaanse geschiedenis twee mogelijkheden om met de duivel om te gaan. In het eerste geval wordt de ander als drager van het boze oog beschouwd. Dat leidde in Amerika tot heksenvervolgingen en lasterpraktijken. De moeilijker oplossing is om het kwaad te zien als een symbool van onze eigen ontoereikende liefde en onze potentiële haat tegen de medemens en de schepping in zijn geheel.
Als wij deze vorm van het kwaad niet meer kunnen bevatten, profeteert Delbanco, dan heeft ‘de duivel’ ons reeds in zijn macht.
,,Maar een overdosis aan kwaad en ellende valt zo slecht op de maag”, luidt de klacht van de zappende televisiekijker. Deze kan zijn keuze voor licht amusement enig gewicht aanmeten door Friedrich Nietzsche te citeren: ,,wie tegen monsters vecht, moet uitkijken om zelf geen monster te worden en als je in de afgrond kijkt, dan kijkt die afgrond ook in jou.”
Toch menen zowel Delbanco als Berger dat het zinloze lijden en de verlokkingen van het kwaad niet uit het oog verloren mogen worden, want zonder het kwaad is er ook niets goeds. Berger: ,,De duivel is er om de heerlijkheid van God te laten triomferen over alle haat en afgunst in de wereld waar de duivel het centrum van is.”
Maar is dat niet een al te optimistische visie? Hoe kan Job nog in de goedheid Gods geloven, nadat Hij al zijn kinderen heeft laten sterven – zelfs al krijgt hij daarna een schare nieuwe? En welke heerlijkheid zou zijn weggelegd voor de overlevenden van systematische slachtpartijen, die de rest van hun leven met een trauma rondlopen?
De vraag waarom als God bestaat er toch al dat kwaad in de wereld is, komt dan automatisch weer boven. Maar volgens Berger zou je deze vraag eigenlijk eens moeten omdraaien. ,,Wanneer er zoveel kwaad bestaat, waar komt dan eigenlijk het goede en mooie vandaan? Of: Wanneer er een heelal bestaat dat ieder bevattingsvermogen te boven gaat, maar dat dodelijk en eenzaam is – hoe kan het dan dat er een eiland is, waarop leven en liefde iets waard zijn?”
Klaus Berger, Zit de duivel achter alle kwaad? Uitgeverij Kok-Kampen, 2000. Andrew Delbanco, The death of Satan, how Americans have lost their sense of evil, the Noonday Press, New York, 1996.
bron: 5 september 2000, © dagblad Trouw