HET BIJBELS WERELDBEELD
In den beginne schiep God de hemel en den aarde. Genesis 1 : 1 info
Er zijn helaas maar weinig mensen op de hoogte van het Bijbels wereldbeeld. Dit komt in de eerste plaats doordat er weinig publiciteit aan wordt gegeven. Degenen die dit wereldbeeld geloven, voelen over het algemeen weinig behoefte om er iets over te publiceren. Er bestaan slechts enkele publicaties over. Wie dit wereldbeeld gelooft, is over het algemeen erg voorzichtig om het naar voren te brengen, omdat vrijwel niemand erin geïnteresseerd is. Uiteraard is het veel belangrijker om mensen met het evangelie te bereiken, opdat zij eeuwig leven mogen ontvangen. Wanneer mensen tot geloof gekomen zijn, is het van groter belang dat ze Christus en Zijn werk met betrekking tot de nieuwe schepping leren kennen. Het Bijbelse beeld van de oude schepping is in het licht van de eeuwigheid van ondergeschikt belang. In de Schrift staat Gods heilsplan centraal, uitgevoerd door de Here Jezus Christus en verband houdend met de nieuwe schepping. Het is echter ook waar dat alle Bijbelse waarheden door het Bijbelse beeld van de schepping bevestigd en geïllustreerd worden. Het kennen van dit Bijbels wereldbeeld is derhalve zeer aan te bevelen voor een goed verstaan van de Schriften.
1. INLEIDING.
Deze studie is ànders dan andere Bijbelse onderwerpen omdat ze niet primair op de Here Jezus Christus gericht is, noch op het werk dat Hij gedaan heeft. Het is geen studie over de nieuwe schepping, maar over de oude schepping, met name over het uiterlijk van de oude schepping.
De mens heeft een hoge dunk van zichzelf en over alles dat hij tot stand heeft gebracht. Dit geld vooral voor de “wetenschap”. De wetenschap van de mens is geen werkelijke wetenschap. Het is technologie. De mens kan tegenwoordig heel wat in technisch opzicht. Naar de mens gesproken, kan men daar bewondering voor hebben. Het heeft echter niets met “kennis” te maken. Vaak doet men dingen, zonder te weten of iets werkt. Soms blijkt het inderdaad te werken en soms ook niet. Doorgaans weet men absoluut niet waarom het werkt. De mens heeft in de praktijk veel waargenomen, waardoor hij in staat bleek veel dingen te construeren. Dit heeft niets met werkelijke kennis te maken.
De westerse mens kijkt in de regel neer op volkeren die geen technologische kennis hebben. Men duidt hen aan met “achtergebleven gebied” of “ontwikkelingsland”. De westerse mens ziet het als het hoogste goed om zijn verworvenheden onder die volkeren te verbreiden. Het is echter heel goed mogelijk, dat bij hen veel meer kennis aanwezig is, dan bij de westerse mens.
De mens komt in de regel niet aan werkelijke kennis toe omdat hij niet weet waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Dit komt met name door het misbruik van de technische “kennis”. De mens houdt zich met zaken bezig die feitelijk van nul en generlei waarde zijn. Door de techniek is de mens in staat de werkelijkheid te ontvluchten. Hij houdt zich met een droomwereld bezig die niet werkelijk bestaat. In de praktijk is hij helemaal niet geïnteresseerd in de werkelijkheid.
De mens is alleen geïnteresseerd in zaken waar hij zelf béter van wordt. Of dat de waarheid is of niet, speelt daarbij geen enkele rol.
In deze studie gaat het om de waarheid. Het gaat erom hoe de werkelijkheid eruit ziet. Deze studie handelt over de oude schepping, met name om de vorm van deze oude schepping en waarom die vorm zo is geschapen. Het gaat er daarbij niet om of het in overeenstemming is met hetgeen wij in de praktijk waarnemen. Evenmin is het bedoeld om er zelf béter van worden. In deze studie staat hetgeen de Bijbel leert centraal; zónder alle moderne ”kennis”.
Het uitgangspunt is: geloof in hetgeen God in Zijn Woord heeft meegedeeld. In de Bijbel is geen hoofdstuk te vinden, waar speciaal wordt meegedeeld hoe de oude schepping in elkaar zit. Er zijn wel veel hoofdstukken te vinden die over de nieuwe schepping handelen. Met name Paulus besteedt in zijn brieven zeer veel aandacht aan de manier waarop een oude schepping een nieuwe schepping wordt. In verband met de oude schepping vinden we dergelijke hoofdstukken niet.Dit is begrijpelijk, want de Bijbel leert ons dat de oude schepping verdwijnt en dat er een nieuwe schepping tot stand komt.
Het tot stand komen van de oude schepping neemt in Genesis feitelijk slechts één vers in beslag:
Genesis 1 : 1 info
“In den beginne schiep God de hemel en den aarde.”
Hier en daar wordt in de Bijbel melding gemaakt van het tot stand komen van de oude schepping, maar verder wordt er geen aandacht aan besteed. God schiep de hemel en de aarde, maar er staat niet bij op welke wijze Hij dat gedaan heeft. Hoe het verder met die oude schepping ging, wordt wel verteld (de aarde werd woestheid, ledigheid en duisternis; (Genesis 1:2). God vertelt uitgebreid op welke wijze Hij een nieuwe schepping tot stand brengt.
Voor deze studie is het noodzakelijk de hele Bijbel door te gaan, want er bestaat geen apart hoofdstuk in de Bijbel dat over de oude schepping handelt. Het is gevaarlijk om hier en daar een tekst uit de Bijbel te plukken, want op die manier is alles te “bewijzen”. Bij deze studie is het noodzakelijk om teksten op te zoeken, die over de hemel en de aarde spreken. Uit de woordkeus kunnen conclusies getrokken worden. Voor deze studie is het de enige manier.
De Bijbel gaat niet uit van hetgeen de mens ziet! Het wezen van de Bijbel is juist dat de mens moet geloven hetgeen hij niet ziet (Johannes 20:29). De mens ziet aan wat voor ogen is (1 Samuël 16:7), maar dat is niet positief. De mens dient te geloven wat het Woord van God zegt. De mens moet niet uitgaan van hetgeen hij ziet, maar van hetgeen hij hoort (Romeinen 10:8 – 14).
Romeinen 10 : 17
“Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods.”
In deze studie gaat het er om wat het Woord van God zegt; ongeacht wat de mens met de ogen waarneemt of meent waar te nemen. De Bijbel past zich nooit aan de denkwereld van de mens aan. Dat kan ook niet, want de denkwereld van de mens wijzigt voortdurend. Ten aanzien van de schepping hebben er door de loop der eeuwen diverse modellen bestaan. De mens meende dat de aarde plat of vierkant was. De Bijbel past zich niet aan die gedachten van de mens aan. De Bijbel is het Woord van God. Dat Woord van God is aan de mens gezonden. De Bijbel is wáár en bevat geen onwaarheden. Het Woord van God leert de dingen precies in overeenstemming met de werkelijkheid. De Bijbel zegt dat de hemel ”boven” is, dus is de hemel boven en niet beneden. De wetenschap zegt, dat de hemel ook beneden is.
Wanneer men dwars door de aarde gaat, komt men ook bij de hemel. Dit kent de Bijbel niet. Wanneer in deze studie het begrip ”aarde” gehanteerd wordt, wordt het gebruikt in de Bijbelse betekenis van het woord. De Bijbel kent geen planeet die Aarde heet. De aarde is de bodem, waarop wij staan. Het wijst op het aardoppervlak. Een planeet is een ster aan de hemel die geen vaste plaats ten opzichte van de overige sterren inneemt.
Vroeger noemde men zo’n ster een dwaalster. Dergelijke sterren bewegen zich onafhankelijk van andere sterren. Wij noemen dat planeten. De wetenschap noemt de aarde ook een planeet die, evenals de andere planeten, om de zon zou draaien. Dit vinden we nergens in de Bijbel terug! De aarde is geen planeet. De aarde is evenmin een hemellichaam. Volgens de Bijbelse indeling kan de aarde nooit een hemellichaam zijn, want de aarde is het aardoppervlak.
In deze studie wordt uitgegaan van een aantal stellingen die door de Bijbel bevestigd worden. Aan de hand van die stellingen kunnen de juiste conclusies worden getrokken.
2.DE SCHEPPING ALS ZODANIG.
De schepping bestaat uit drie verdiepingen, namelijk: de hemel, de aarde en hetgeen onder de aarde is. Boven het aardoppervlak bevindt zich de hemel en onder het aardoppervlak bevindt zich o.a. het dodenrijk. (Grieks: hades; Hebreeuws: sheool). De hemel is een gebied. Hetgeen onder de aarde is, is eveneens een gebied. Van de aarde kan eigenlijk niet gezegd worden, dat het een gebied is. De aarde is de grens tussen de hemel en het dodenrijk. De hemel begint meteen waar de aarde ophoudt. Zodra iemand los is van de aarde is hij in de hemel. De vogels vliegen in de hemel; óók als ze vlak boven de aarde vliegen (Genesis 1:20).De Bijbel noemt hen daarom ”de vogelen des hemels” (o.a. Matthéüs 6:26; Handelingen 10:12).
Direct onder het aardoppervlak begint het dodenrijk. Als iemand een kuil in de grond graaft, dan graaft hij in het dodenrijk. Als een natuurlijk mens overlijdt, gaat hij naar het dodenrijk. Daarom wordt zijn lichaam hem na gezonden. Dit is de reden waarom het lichaam begraven wordt.
Er zitten uiteraard ook geestelijke waarheden achter, maar die behandelen wij in deze studie niet. Een lichaam wordt in de grond – in het dodenrijk – begraven. Een spelonk of grot maakt eveneens deel uit van het dodenrijk. Een spelonk/grot bevindt zich onder het oppervlak van de aarde en behoort bij het dodenrijk. Nu volgen we een aantal Bijbelteksten waaruit deze stelling blijkt.
Exodus 20:4
“Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is.”
In de wet werd bepaald dat de mens geen beeld mocht maken van:
- hetgeen in de hemel is.
- hetgeen op de aarde is.
- hetgeen in de wateren onder de aarde is.
Uit onder meer dit vers concluderen sommige mensen dat de aarde een ronde schijf is die op water drijft. Zij concluderen, dat het water niet alleen naast de aarde is, maar er ook onder.
Het woord “onder” heeft een veel bredere betekenis. “Onder” geeft aan dat het lager is dan de aarde. De provincie Friesland ligt een stuk beneden de zeespiegel. Die zeespiegel zelf is uiteraard niet in Friesland, want in dat geval zou Friesland niet eens bestaan. De zee is elders, maar het land van Friesland ligt lager dan dat zeeniveau. Dit principe geldt bij deze tekst ook. De wateren zijn niet letterlijk onder de aarde, maar de zee is lager dan de aarde. Dat is logisch, want als dat niet het geval zou zijn, was er helemaal geen aarde (land). In Exodus 20 :4 gaat het duidelijk om drie etages: de hemel, de aarde en hetgeen onder de aarde is.
Exodus 20:11
“Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevende dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven.”
Hier staat overigens niet dat de Heer de hemel en de aarde geschapen heeft! De Heer heeft de hemel en de aarde weliswaar geschapen, maar dat gebeurde niet in zes dagen. Dat was “in den beginne”.
Hoelang de Heer erover gedaan heeft om de hemel en de aarde te scheppen, wordt in de Bijbel niet vermeld. Er waren toen waarschijnlijk nog geen dagen. Ook hier vinden we weer drie etages: de hemel, de aarde en de zee. Dit is een verwijzing naar Exodus 20:4. Dezelfde verwijzing vinden we in:
Deuteronomium 5:8
“Gij zult u geen gesneden beeld maken, noch enige gelijkenis, van hetgeen boven in den hemel, of onder op de aarde is; of in het water onder de aarde is;”
Nehemia 9:6
“Gij zijt de HEERE alleen, Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen, en al hun heir, de aarde en al wat daarop is, de zeeën en al wat daarin is, en Gij maakt die allen levend; en het heir der hemelen aanbidt U.”
De Heer heeft de hemel en de hemel der hemelen gemaakt en al hun heir. De Heer heeft de aarde gemaakten al wat daarop is. De Heer heeft eveneens de zeeën gemaakt en al wat daarin is. De uitdrukking “de hemel der hemelen” komt later aan de orde.
Filippenzen 2:10
“Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn.”
Ieder schepsel zal zich ooit voor de Here Jezus Christus moeten buigen. Die schepselen zijn in de hemel, op de aarde en onder de aarde. Hieruit concludeert men soms, dat àlle mensen met God verzoend zullen worden, omdat iedereen voor Hem zal knielen. Dit is een onjuiste gedachte. Iedereen zal voor Hem moeten knielen, maar de meesten zullen dat niet vrijwillig doen. Men zal gedwongen worden voor Hem te knielen, maar dat wil niet zeggen, dat iedereen zich zal overgeven aan de wil van God.
Iedereen zal moeten belijden, dat Jezus Christus de Heer is, tot heerlijkheid van God de Vader. (Filippenzen 2:11)
Zelfs degenen, die onder de aarde zijn, zullen hun knieën moeten buigen. Zij bevinden zich in de gevangenis van God. Hij neemt hen gevangen en zet ze in Zijn gevangenis. Daar zijn zij aan Hem onderworpen. Dat hebben zij niet vrijwillig gekozen. Wanneer zij een keus voor de Heer zouden hebben gemaakt, zouden ze dáár niet zitten.
Openbaring 5:3
“En niemand in den hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde, kon het boek openen, noch hetzelve inzien.”
Het gaat hier over het openen van het boek met de zeven zegelen. Niemand in de hemel, op de aarde of onder de aarde, kon dat boek openen of inzien.
Openbaring 5:13
“En alle schepsel, dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles, wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem, Die op den troon zit, en het Lam, zij de dankzegging, en de eer, en de heerlijkheid, en de kracht in alle eeuwigheid.”
Ieder schepsel in de hemel, op de aarde en onder de aarde, zal de Heer eren.
Van de hemel en de aarde wordt vermeld dat zij geschapen zijn. Van hetgeen onder de aarde is, wordt dat niet vermeld. Het dodenrijk en alles wat zich verder onder de aarde bevindt, is niet geschapen. Toen de aarde werd geschapen, was het gevolg daarvan dat hetgeen onder de aarde is, ontstond.
DE HEMEL IS ONDERVERDEELD.
De hemel begint waar de aarde ophoudt.
De Bijbel kent drie hemelen:
- de dampkring, de atmosfeer. In deze hemel vliegen de vogelen des hemels;
- de ruimte, zoals dat algemeen genoemd wordt. In deze hemel bevinden zich de sterren des hemels;
- de hemel der hemelen.
De eerste twee hemelen worden in Genesis 1 : 1 genoemd:
In den beginne schiep God de hemel (de twee hemelen) en den aarde.
In de Statenvertaling staat “de hemel”. In het Hebreeuws staat “hasjaamajiem” (), hetgeen een tweevoud aangeeft. De uitgang “ajiem” geeft aan, dat het een dualis (tweevoud) is. Dit tweevoud wordt in het Nederlands meestal niet vertaald. Het dient vertaald te worden met “de twee hemelen” of “de beide hemelen”. Soms staat er “hemel” en soms “hemelen”. In beide gevallen dient er “hemelen” te staan, want het woord komt in het Hebreeuws niet in het enkelvoud voor.
De eerste twee hemelen zijn in Genesis 1 : 1 geschapen. Ze maken deel uit van de schepping. De aarde werd toen uiteraard eveneens geschapen, want de aarde is de grens van de twee hemelen.
In den beginne schiep God de twee hemelen en de aarde. Er is nog een derde hemel, maar die hoort niet bij de schepping. De derde hemel is de hemel der hemelen (Nehemia 9:6; Hebreeuws: = shemeej hashamajim).
Feitelijk staat hier: de hemel der twee hemelen. De hemel is het gebied dat boven ons is. De sterrenhemel is de hemel van de dampkring, want de sterrenhemel (de ”tweede” hemel) bevindt zich boven de dampkring (de ”eerste” hemel). Daarom wordt de derde hemel ”de hemel der twee hemelen” genoemd, want hij bevindt zich boven de twee hemelen. Het is tevens de hemel die zich boven de schepping bevindt.
De derde hemel bevindt zich in alle opzichten boven de schepping, want het is de woonplaats van God. De troon van God staat in de hemel der hemelen. De Bijbel leert dat er drie hemelen zijn. Er wordt wel eens gezegd dat er zeven hemelen zijn, maar die uitdrukking is uit de koran afkomstig. De Bijbel kent drie hemelen.
Paulus schrijft dat hij opgetrokken is geweest tot in de derde hemel.
2 Korinthe 12:2-4
“2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied zij in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel;
3 En ik ken een zodanig mens (of het in het lichaam, of buiten het lichaam geschied zij, weet ik niet, God weet het),
4 Dat hij opgetrokken is geweest in het paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mens niet geoorloofd is te spreken.”
De apostel Paulus was uit de schepping verdwenen en hij was bij de Schepper Zelf terechtgekomen. Hij is opgetrokken geweest tot in de derde hemel; het paradijs van God. Op welke manier wist Paulus zelf niet. Dat maakt bovendien geen enkel verschil. Het paradijs Gods is in de derde hemel.
Op de dag van de kruisiging ging de Here Jezus Christus ook naar het paradijs (Lukas 23:43), maar dat was het paradijs dat onder de aarde is (= de schoot van Abraham; Lukas 16:22,23).
De Heer heeft aangekondigd dat Hij nieuwe hemelen en een nieuwe aarde zal scheppen.
Jesaja 65:17
“Want ziet, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden, en zullen in het hart niet opkomen.”
Jesaja 66:22
“Want gelijk als die nieuwe hemel en die nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen staan, spreekt de HEERE, alzo zal ook ulieder zaad en ulieder naam staan.”
In beide teksten staat “twee hemelen”. De woonplaats van God, de derde hemel, wordt niet vervangen. De derde hemel is niet gevallen en bevindt zich niet in de macht van de satan. De satan verschijnt wel eens in de derde hemel (Job 2:1,2), maar de derde hemel is niet in zijn macht.
Er komt een nieuwe schepping. De twee hemelen en de aarde zullen vervangen worden, maar de troon van God wordt niet vervangen. Dat is ook niet nodig, want de derde hemel is aan God onderworpen. De huidige hemelen en aarde zullen vergaan (2 Petrus 3:10-12). Er komen twee nieuwe hemelen en een nieuwe aarde voor in de plaats, waarin gerechtigheid woont (2 Petrus 3:13). De derde hemel, de woonplaats van God, is het vaststaande punt dat bestaat. Die derde hemel wordt niet vervangen.
In deze studie wordt deze nummering van de hemelen aangehouden, omdat de Bijbel deze nummering hanteert. Wij zouden wellicht geneigd zijn om de woonplaats van God “de eerste hemel” te noemen, maar God noemt Zijn woonplaats de derde hemel. Wij doen er goed aan om Gods telling te hanteren.
Deuteronomium 10:14
“Ziet, des HEEREN, uws Gods, is de hemel, en de hemel der hemelen, de aarde, en al wat daarin is.”
“De hemel” dient ook hier met “de beide hemelen” vertaald te worden. Het gaat om de twee hemelen, die in Genesis 1:1 geschapen werden. Boven de twee hemelen bestaat de hemel der twee hemelen. Hier worden drie hemelen genoemd.
2 Kronieken 2:6
“Doch wie zou de kracht hebben, om voor Hem een huis te bouwen, dewijl de hemelen, ja, de hemel der hemelen, Hem niet bevatten zouden? En wie ben ik, dat ik voor Hem een huis zou bouwen, ten ware om reukwerk voor Zijn aangezicht aan te steken?”
Het gaat hier over de woonplaats van God, namelijk over de bouw van de tempel ten tijde van Salomo. De Heer woont in de hemelen en meer speciaal: in de hemel der hemelen. Salomo achtte zich niet capabel om voor die Heer een tempel in Jeruzalem te bouwen. Hij woont immers in de hemel der hemelen. Als Hij dáár niet kan wonen, dan kan Hij zeker niet wonen in een tempel die door mensen is gebouwd. Salomo wist dat God in de derde hemel woont, namelijk in de hemel der hemelen.
Nehemia 9:6
“Gij zijt de HEERE alleen, Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen, en al hun heir, de aarde en al wat daarop is, de zeeën en al wat daarin is, en Gij maakt die allen levend; en het heir der hemelen aanbidt U.”
Dit vers hebben we in verband met de vorige stelling, dat de schepping uit drie verdiepingen bestaat, reeds genoemd. Nu gaat het om de stelling, dat de hemel onderverdeeld is. In verband met dié stelling wordt deze tekst nu aangehaald.
Hier vinden we opnieuw de twee hemelen en de hemel der twee hemelen. Hier wordt gezegd dat zelfs de derde hemel door God gemaakt is. Daarvan vinden wij in de Bijbel geen nader verslag van. In Genesis 1 :1 wordt er evenmin melding van gemaakt. De derde hemel is vóór Genesis 1:1 gemaakt.
Psalm 68:34
“Dien, Die daar rijdt in den hemel der hemelen, Die van ouds is; ziet, Hij geeft Zijn stem, een stem der sterkte.”
“Die van ouds is” slaat op de hemel der hemelen. Het wijst op de hemel der hemelen, die er al was vóór de schepping (= hemelen en aarde) tot stand kwam. In deze vertaling wordt gesuggereerd, dat “die van ouds is” op God slaat. Men heeft het ten onrechte meteen hoofdletter geschreven, want het slaat niet op God, maar op de hemel der hemelen.
Van God wordt gezegd, dat Hij de Oude van dagen is (Daniël 7:9,13,22). Hij is van ouds, want Hij maakt geen deel uit van de schepping. Hier wordt de uitdrukking echter niet op God van toepassing gebracht, maar op de hemel der hemelen. Letterlijk staat er in het Hebreeuws: de hemelen, de hemel die van ouds is (bishemeej shemeej-qèdèm = ).
De hemel is onderverdeeld. Wanneer over de troon van God gesproken wordt, gaat het over de derde hemel. Uit het verband blijkt doorgaans over welke hemel(en) het gaat.
IN DE HEMEL (DER HEMELEN) STAAT GODS TROON.
Dit punt is al aan de orde geweest, maar het is zeer essentieel voor het totale beeld.
Enkele Schriftplaatsen:
1 Koningen 8:27
“Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen (in zich opnemen), hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb!”
God zal in de toekomst inderdaad op de aarde wonen. Aangezien de hemel der hemelen kan God niet opnemen (bevatten), kan een huis door mensen gebouwd dat zeker niet.
2 Kronieken 6:18, 30
“18 Maar waarlijk, zou God bij de mensen op de aarde wonen? Ziet de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb?
30 Hoor Gij dan uit den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef, en geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van de kinderen der mensen.”
Hier wordt feitelijk hetzelfde gezegd. Hier is de dualis netjes met “hemelen” vertaald. De hemel is de vaste plaats Zijner woning. Het is een vaste plaats, waar niets wankelt of beweegt. Het is een onwankelbare troon. In de denkbeelden van de astronomen is het onmogelijk om ergens een onwankelbare troon neer te zetten.
Jesaja 66:1
“Alzo zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon, en de aarde is de voetbank Mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen, en waar is de plaats Mijner rust?”
De hemel is de troon van God. De aarde is de voetbank van Zijn voeten, hetgeen inhoudt dat de aarde lager is dan de hemel. Het woord “hemel” staat hier in de dualisvorm. Dit vers wordt in Handelingen 7:49 aangehaald.
Handelingen 7:47-50
“47 En Sálomo bouwde Hem een huis.
48 Maar de Allerhoogste woont niet in tempelen met handen gemaakt; gelijk de profeet zegt:
49 De hemel is Mij een troon, en de aarde een voetbank Mijner voeten. Hoedanig huis zult gij Mij bouwen, zegt de Heere, of welke is de plaats Mijner ruste?
50 Heeft niet Mijn hand al deze dingen gemaakt?”
Het woord “hemel” (Grieks: ) staat hier in het enkelvoud.
DE ZON BEWEEGT.
Dit is in de wetenschap een omstreden zaak. Vroeger beweerde men dat de zon beweegt, omdat hij opkomt en ondergaat. Vervolgens beweerde men dat de zon stil staat en de aarde beweegt. Toen dat niet te handhaven bleek, beweerde men dat zowel de aarde als de hemel bewegen. Tegenwoordig beweert men dat alles beweegt. Er is sprake van relativiteit.
Men meent tegenwoordig dat ons zonnestelsel uiteen aantal planeten bestaat, waarvan de Aarde er één is. Vanaf de zon gerekend zouden dat zijn: Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus en Pluto. Men meent dat deze planeten alle om de zon draaien, terwijl de zon zelf zich ook door het heelal verplaatst. Ten opzichte van die planeten staat de zon stil. De Aarde is volgens de wetenschap één van die planeten.
De Bijbel leert iets heel anders. De Bijbel leert dat de zon beweegt. Men verklaart dit door te zeggen dat God Zich in Zijn Woord aanpast bij het spraakgebruik van de mens. De mens meent dat hij het vaste punt in de ruimte is.
Dit is een grote vorm van hoogmoed. De mens is nooit het middelpunt van de schepping. De Bijbel zegt dat de zon beweegt en dus is dat wáár.
Jozua 10:12,13
“12 Toen sprak Jozua tot den HEERE, ten dage als de HEERE de Amorieten voor het aangezicht de kinderen Israëls overgaf, en zeide voor de ogen der Israëlieten: Zon, sta stil te Gíbeon, en gij, maan, in het dal van Ajálon!
13 En de zon stond stil, en de maan bleef staan, totdat zich het volk aan zijn vijanden gewroken had. Is dit niet geschreven in het boek des oprechten? De zon nu stond stil in het midden des hemels, en haastte niet onder te gaan omtrent een volkomen dag.”
Normaal bewegen de zon en de maan. Hier wordt een uitzonderlijke situatie beschreven, waarbij de zon en de maan stilstonden. Bij deze bijzondere gelegenheid stonden beide stil. Later is er zelfs sprake van, dat de schaduw van de zon op de zonnewijzer terugging (Jesaja 38:8).
Dit betekent dat de zon niet alleen stilstond, maar zelfs de verkeerde kant op ging.
De schaduw op de zonnewijzer geeft de tijd aan. Het is een soort klok. In de Bijbel wordt tot tweemaal toe gemeld, dat de zon stilstond en zelfs achteruit ging. Dit is zeer vermakelijk, want er is astronomisch gezien geen enkele stelling, die daardoor overeind blijft staan. Als de zon om de aarde zou bewegen en plotseling stil zou staan, dan zouden alle planeten van ons zonnestelsel door elkaar gegooid worden. Het zou een enorme chaos worden.
Als de zon inderdaad zo groot zou zijn als men beweert (met een diameter van 1.400.000 km), dan is het onmogelijk dat die zon ineens stil zou komen te staan. Wie wel eens een noodstop heeft moeten maken met zijn auto weet hoeveel krachten daarbij een rol spelen. Als de zon zo groot zou zijn als men beweert, zou hij volledig uit elkaar klappen wanneer hij zou worden stilgezet.
In de tijd van Hizkia stond de zon niet alleen stil, maar ging zelfs een stuk de andere kant op. Bij alle berekeningen van de banen van planeten en dergelijke mist men precies 24 uur en men weet precies in welke tijd van de geschiedenis men die 24 uren mist. In de tijd van Jozua blijkt men bijna een etmaal kwijt te zijn en in de tijd van Hizkia is men de overige tijd kwijt. Men kan zelfs data opgeven, waarop men die tijd kwijt is. Gelovigen hebben dergelijke bewijzen echter niet nodig, want God zegt het in Zijn Woord en dat is de Waarheid.
De zon stond stil en de maan stond stil. Dit betekent dat het heelal er ànders uitziet dan de astronomen beweren. Het zonnestelsel zit ànders in elkaar, want zo’n zonnestelsel is niet stil te zetten. Zo’n zonnestelsel kan alleen bestaan als alles in beweging blijft. Zodra de zon komt stil te staan, klapt de hele zaak in elkaar, omdat op dat moment de middelpuntvliedende kracht wegvalt.
Sommigen denken dat de aarde in de tijd van Jozua en Hizkia heeft stilgestaan. Als de aarde inderdaad een roterende planeet zou zijn, is dat onmogelijk. Als er een soort “noodrem” op de aarde zou zitten, zou het nog onmogelijk zijn om zo’n gevaarte stil te zetten en weer aan het draaien te krijgen, zonder dat er gigantische aardbevingen en dergelijke zouden ontstaan.
De Bijbel gaat ervan uit dat de zon draait. Ten tijde van Jozua en Hizkia stond de zon stil. Normaal draait de zon, zoals ook uit Psalm 19 :6 blijkt.
Psalm 19:5-7
“4 Geen spraak, en geen woorden zijn er, waar hun stem niet wordt gehoord.
5 Hun richtsnoer gaat uit over de ganse aarde, en hun redenen aan het einde der wereld; Hij heeft in dezelve een tent gesteld voor de zon.
6 En die is als een bruidegom, uitgaande uit zijn slaapkamer; zij (hij) is vrolijk als een held, om het pad te lopen.
7 Haar (Zijn) uitgang is van het einde des hemels, en haar (zijn) omloop tot aan de einden deszelven; en niets is verborgen voor haar (zijn) hitte.”
De zon komt uit zijn slaapkamer als een bruidegom. Hij is vrolijk om zijn pad te lopen. Ditzelfde vinden we ook in:
Psalm 104:19-22
“19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang.
20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt:
21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken.
22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen.”
De zon komt op en gaat onder.
Prediker 1:5
“Ook rijst de zon op, en de zon gaat onder, en zij hijgt naar haar plaats, waar zij oprees.”
Prediker wordt tot de dichterlijke boeken gerekend. Dit vers wordt doorgaans als een dichterlijke vrijheid afgedaan. Dit vers leert dat de zon oprijst en weer onder gaat. Deze cyclus herhaalt zich.
De zon is een beeld van God. God verschijnt en God verdwijnt. Dit doet Hij niet dagelijks, maar wel gedurende de tijd van deze oude schepping. God openbaart Zich gedurende een bepaalde tijd en Hij verdwijnt weer. In het Oude Testament lezen we weliswaar dat God Zich openbaarde, maar dit gebeurde slechts zo nu en dan. Slechts in enkele perioden van de oudtestamentische geschiedenis openbaarde God Zich. In die zin is de zon een beeld van God.
DE AARDE IS GEFUNDEERD EN BEWEEGT NIET.
De aarde staat vast. De Heer heeft de aarde gefundeerd, opdat zij vast zou staan en niet zou wankelen.
1 Samuël 2:8
“Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet.”
De Heer heeft de aarde op grondvesten gezet. Het wordt hier zelfs uitdrukkelijk vermeld, zodat er geen misverstanden over kunnen bestaan. Het gaat om echte grondvesten. Het is hier niet in abstracte zin gebruikt. Het gaat hier niet om de grondprincipes van de aarde, maar om echte, concrete grondvesten van de aarde. De aarde is daarop gezet.
Hier wordt het begrip met “aardrijk” (Hebreeuws: ”èretz”;) vertaald om aan te geven dat het om de gehele aarde gaat. Vervolgens spreekt dit vers over “de wereld” (Hebreeuws: “theebeel”; ). De wereld is méér dan de aarde. De aarde maakt deel uit van de wereld. De Bijbel verstaat onder “wereld” niet alleen de aarde, maar ook de hemelen. Hierover later méér.
Wanneer we van een platte aarde zouden uitgaan, dan staat de aarde op die grondvesten. Niet alleen de aarde, maar zelfs de gehele wereld (= hemelen en aarde) heeft hij daarop gezet. De hemelen staan op dezelfde grondvesten. De hemelen rusten op de aarde. De aarde draagt de hemel. De aarde staat vast op grondvesten. Op diezelfde grondvesten rust ook de hemel. De hemel rust op de aarde en oefent een druk uit op de aarde. Daarom valt alles naar de aarde. De hele wereld staat op dezelfde fundamenten die zich uiteraard onder de aarde bevinden.
Job 26:7
“Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet.”
God hangt de aarde aan niet(s). De mens doet alsof de aarde hangt, maar zij hangt ergens aan. De aarde hangt namelijk helemaal niet. De aarde staat! Dit vers betekent dat Hij de aarde helemaal niet gehangen heeft. De aarde is namelijk gefundeerd en staat dus.
Job 38:4-6
“4 Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde? Geeft het te kennen, indien gij kloek van verstand zijt.
5 Wie heeft haar maten gezet, want gij weet het; of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken?
6 Waarop zijn haar grondvesten nedergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd?”
“Gronden” is een ander woord voor “funderen”. De aarde heeft een vaste grond (= een vastfundament). God vraagt aan Job waarop de grondvesten van de aarde zijn gezonken. Hij stelt niet de vraag of de aarde fundamenten heeft, want dat is een vaststaand feit.
Psalm 102:26
“Gij hebt voormaals de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen;”
Dit vers wordt in het Nieuwe Testament aangehaald.
Hebreeën 1:10
“En: Gij, Heere! hebt in den beginne de aarde gegrond, en de hemelen zijn werken Uwer handen;”
Psalm 104:5
“Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen.”
De aarde is gegrond op haar grondvesten. Ze zal niet wankelen,want ze staat vast.
Psalm 119:90
“Uw getrouwheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan;”
De Heer heeft de aarde vast gemaakt en daarom blijft zij staan. Ze hangt niet. Ze tolt noch zweeft, maar ze staat vast.
Spreuken 8:29
“Toen Hij der zee haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden; toen Hij de grondvesten der aarde stelde;”
De Heer heeft de grondvesten van de aarde gesteld.
De axioma’s (onbewezen stellingen) van de wetenschap zijn de steunpilaren van die wetenschap. Zonder die axioma’s is de wetenschap niets. Die wetenschap wordt door de Bijbel als “dwaasheid” aangemerkt (vergelijk 1 Korinthe 1:18-21).
Er zijn overigens vele Bijbel getrouwe wetenschappers die ervan uitgaan dat de aarde vaststaat en niet beweegt, omdat de Bijbel dat zegt. Hoewel zij het beeld van een holle aarde niet kennen, gaan zij ervan uit dat alles in het heelal om de aarde draait die zelf niet beweegt.
Er zijn natuurkundige proeven gedaan, die aantonen, dat de aarde inderdaad niet beweegt. Zelfs al zouden die proeven niet zijn gedaan en zelfs al zouden die proeven hebben “bewezen” dat de aarde wel beweegt, dan is dat nog niet de norm voor de gelovige. Een gelovige dient van het Woord van God uit te gaan en dergelijke beweringen naast zich neer te leggen, omdat de Bijbel de dingen ànders voorstelt.
3.DE SCHEPPING IN RELATIE TOT DE SCHEPPER.
Het gaat hierbij om de relatie tussen God en de oude schepping. Ook bij dit deel van de studie gaan we uit van bepaalde stellingen die van uit de Bijbel zullen worden bestudeerd.
DE HEMEL BREIDT ZICH UIT VANUIT EEN CENTRUM.
De hemel is gevormd rondom een middelpunt.
De hemel is zelfs gemaakt vanuit een middelpunt.
Job 9:8
“Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee;”
God breidt de hemelen uit. “Uitbreiden” geeft aan dat het vanuit een middelpunt gebeurt. De Heer breidt de hemelen uit vanuit Zichzelf.
Dit ziet er als volgt uit:
De Heer breidt de hemelen uit vanuit Zichzelf. Dit betekent meteen dat Hij centraal staat in de hemelen. God staat centraal in de schepping die zich om Hem heen bevindt.
Dit principe is in de wereld bekend, maar de wereld plaatst God niet in het centrum. Men gaat er in de wereld vanuit dat het heelal is ontstaan door een enorme ontploffing. Alles wat de mens kent, komt vanuit dat centrum. Deze gedachte is onjuist, omdat het wezen van die redenering onjuist is. Het centrale punt is namelijk geen ontploffing. Het centrum is God Zelf en alle dingen gaan van Hem uit!
Alle initiatief is van God afkomstig! God is de Schepper en Hij staat centraal in deze wereld; zeker in moreel opzicht. Hij staat ook fysiek centraal in deze wereld; dat is daar een logisch gevolg van. Vanuit de Bijbel wordt dit bevestigd, zoals we uit het vervolg van deze studie nog zullen zien.
Job 37:18
“Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast zijn, als een gegoten spiegel?”
Deze vraag wordt aan Job gesteld. De hemelen zijn vast. Dit komt later in deze studie aan de orde. Het gaat er in deze stelling om, dat God de hemelen heeft uitgespannen. Dit uitspannen gebeurt van God uit naar buiten toe. God spant ze uit om Zich heen. Als de hemelen uitgespannen zijn, staat God in het centrum van de hemelen.
In het voorgaande hebben we reeds gezien dat God boven is; boven de twee hemelen en in de derde hemel. Hier zijn we een stap verder gekomen. God is niet alleen boven, maar Hij staat ook centraal in de hemelen.
Psalm 104:2
“Hij bedekt Zich met het licht, als met een kleed; Hij rekt den hemel uit als een gordijn.”
God rekt de hemelen uit als een gordijn; vanuit Zichzelf.
Jesaja 40:22
“Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen; Hij is het, Die de hemelen uitspant als een dunnen doek, en breidt ze uit als een tent, om te bewonen;”
God spant de hemelen uit als een dunne doek. Hij breidt ze uit als een tent.
In beide gevallen geeft het aan dat God Zich in het centrum bevindt. God bevindt Zich niet ergens aan de buitenkant van de schepping, maar Hij staat centraal in Zijn schepping. Dat God de hemelen heeft uitgebreid, blijkt ook uit de volgende Bijbelverzen.
Jesaja 51:13
“En vergeet den HEERE, Die u gemaakt heeft, Die de hemelen heeft uitgebreid, en de aarde gegrond heeft, en vreest geduriglijk den gansen dag, vanwege de grimmigheid des benauwers, wanneer hij zich bereidt om te verderven? Waar is dan de grimmigheid des benauwers?”
Jeremia 10:12
“Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand.”
Jeremia 51:15
“Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand;”
Zacharia 12:1
“De last van het woord des HEEREN over Israël. De HEERE spreekt, Die den hemel uitbreidt, en de aarde grondvest, en des mensen geest in zijn binnenste formeert.”
ZOWEL DE AARDE ALS DE HEMEL ZIJN ROND.
De aarde is niet plat, maar rond. De Bijbel zegt niet alleen dat de aarde rond is, maar zegt meteen ook dat de hemel rond is. De Bijbel leert dat de wereld (= hemelen en aarde) rond is (zijn). Het Hebreeuwse woord, waar het hier om gaat is “choeg” = 8-6-3 = 17). Dit woord komt viermaal in het Oude Testament voor. Het woord betekent letterlijk “cirkel”.
Job 22:14
“De wolken zijn Hem een verberging, dat Hij niet ziet; en Hij bewandelt den omgang der hemelen.”
God bewandelt de omgang der hemelen. Het gaat om de cirkel van de hemelen. Wanneer de hemelen vanuit het centrum naar alle kanten worden uitgebreid, dan ontstaat een cirkel. Een cirkel is tweedimensionaal. Hier gaat het uiteraard om een driedimensionale cirkel. In werkelijkheid is het geen cirkel, maar een bol.
Wanneer we dat tekenen,krijgen we het volgende beeld:
Job 26:10
“Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis.”
Hier is het woord “choeg” met “een perk… rondom” vertaald. Hier wordt het niet in verband met de hemelen gezegd, maar in verband met de wateren. Dit betekent dat de grens van de hemelen gevormd wordt door wateren.
Wanneer wij beide verzen uit Job combineren, krijgen we de volgende tekening:
Dit komt overeen met de tekst uit Job 37:18, die we in het voorgaande reeds hebben behandeld:
“Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast zijn, als een gegoten spiegel?”
De hemelen zijn vast als een gegoten spiegel.
Uit Job 26:10 blijkt dat het om een waterspiegel gaat. In dat vers staat bovendien dat het is “totaan de voleinding toe des lichts met de duisternis”. Dit betekent dat de wateren tevens een einde vormen. De wateren zijn in ieder geval het einde van de hemelen, maar daarmee ook van hetgeen de Bijbel “het heelal” noemt. Het is tevens de grens tussen licht en duisternis. In de hemelen is licht. De grens van de hemelen wordt gevormd door de wateren. Vanaf die wateren is er slechts duisternis.
Schematisch getekend, ziet het er als volgt uit:
De grens tussen licht en duisternis wordt gevormd door wateren. Die grens is cirkelvormig volgens Job 26 :10. Aangezien die cirkel zich naar alle zijden uitstrekt, is het feitelijk een bol-vorm. Die cirkelvormige bol bevindt zich uiteraard rondom God, want Híj staat centraal!
Spreuken 8:27
“Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef;”
Hier is het woord “choeg” met “cirkel” vertaald. Hier wordt een beeld geschetst van Iemand Die meteen passer een cirkel om Zich heen trekt. De Heer bereidde op die manier de hemelen. Hij bereidde de hemelen door een cirkel over het vlakke van de afgrond te beschrijven. Daarmee stelde hij de grens van de hemelen.
”Afgrond” is in de Bijbel een synoniem voor ”wateren”. Ten tijde van Noach werden de fonteinen van de afgrond geopend (Genesis 7:11) en er kwam water uit. In het boek Openbaring wordt een beest beschreven, dat uit de zee opkomt (Openbaring 13:1), maar er wordt tevens gezegd dat hij uit de afgrond komt (Openbaring 17:8). Het gaat om een afgrond die vol met water staat.
“Het vlakke” wil niet zeggen dat iets vlak/plat is. Het wijst op het vlak, namelijk het oppervlak van iets, zoals wij over “het oppervlak van de zeeën” spreken. Wij gaan er daarbij gemakshalve vanuit dat het vlak is, maar de mens gaat er in het algemeen van uit dat het een bol is (de aardbol).
Iets is vlak, wanneer het waterpas is. Het moet zo vlak zijn als het wateroppervlak. Op korte afstand geeft het een afwijking, die wij niet kunnen meten, maar over enkele kilometers is die afwijking heel goed meetbaar. Toch blijven we het “vlak” noemen.
Als wij over “een vlakke zee” spreken, dan bedoelen wij daarmee dat er weinig/geen golven zijn. “Een vlak stuk land” wil zeggen dat er geen hellingen aanwezig zijn. Het hoeft echter niet waterpas te zijn. In het woordenboek van Van Dale komt zelfs de uitdrukking “een vlakke kromme” voor.
Jesaja 40:22
“Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen; Hij is het, Die de hemelen uitspant als een dunnen doek, en breidt ze uit als een tent, om te bewonen;”
Hier is het woord “choeg” met “kloot” vertaald en wordt in verband met de aarde gebruikt. “Kloot” is een inmiddels verouderd woord voor iets dat rond is (bijvoorbeeld een bol, bal of kogel).
Uit bovenstaande vier verzen dient geconcludeerd te worden dat zowel de hemel als de aarde rond zijn. Hemel en aarde hebben dezelfde vorm. De hemelen worden vanuit het centrum uitgebreid. De grens van die hemelen wordt gevormd door wateren, de afgrond, of de aarde. Het is bovendien de grens tussen licht en duisternis. Het gaat om een cirkelvorm die zich om God heen bevindt. Alles draait om Hem (en niet om de zon).
ZOWEL DE AARDE ALS DE HEMEL ZIJN ALS EEN KLEED DAT OPGEROLD WORDT.
Van zowel de aarde als de hemel wordt gezegd dat het een kledingstuk van God is. God hult Zich in zowel de hemel als de aarde. Dit is een logisch gevolg van het eerste punt van dit onderdeel. God breidt de hemel en de aarde om Zich heen uit. De hemel en de aarde bevinden zich om Hem heen en kunnen daarom opgevat worden als een kleed. De Bijbel noemt dat ook zo.
Hiermee is tevens de relatie tussen de schepping en de Schepper aangegeven. De schepping is het kledingstuk van de Schepper, Die dat kledingstuk draagt. Hemelen en aarde worden in dit verband als één geheel gezien. Van beide wordt hetzelfde gezegd.
Job 38:13,14
“13 Opdat hij de einden der aarde vatten zou; en de goddelozen uit haar uitgeschud zouden worden?
14 Dat zij veranderd zou worden gelijk zegelleem, en zij gesteld worden als een kleed?”
De einden van de aarde worden gesteld als een kleed. Wat dit inhoudt, zullen we in de volgende Bijbelverzen zien. De uitdrukking “einden der aarde” betekent “het einde, namelijk de aarde”. Wie uit de hemel komt, komt op de aarde. De aarde is daarom het eind van de hemel. De aarde is het einde van de schepping, want wat onder de aarde is, hoort er niet bij.
Psalm 102:26,27
“26 Gij hebt voormaals de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen;
27 Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven; en zij alle zullen als een kleed verouden; Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn.”
De aarde en de hemelen zullen vergaan, maar de Heer zal staande blijven. De aarde en de hemelen zullen als een kleed verouderen. Zij zullen als een gewaad veranderd worden. Hier wordt zowel van de aarde en de hemelen gezegd dat zij een kleed zijn van God. Zij vormen de omhulling van God.
Hier worden aarde en hemelen met een kleed vergeleken, omdat zij afgelegd zullen worden. Klederen verouderen (= vergaan) en zullen vervangen (veranderd) worden.
In Openbaring 21:1 lezen we dat deze oude hemelen en aarde zullen verdwijnen en plaats zullen maken voor nieuwe hemelen en een nieuwe aarde (= een nieuw kleed).
De huidige schepping is in zonde gevallen. Dit houdt in dat er een smet rust op het kleed van God. Het heeft direct met Zijn Persoon te maken. De Bijbel besteedt veel aandacht aan de kleding van de mens. Vaak wordt bepaalde kleding voorgeschreven. Dit geldt ook voor de kleding die God draagt. Nu rust er een smet op het kleed van God. Daarom trekt Hij het uiten doet Hij een nieuw kleed aan.
De schepping heeft slechts een functie zolang God die schepping draagt (als een kleed). Als God Zich er niet in bevindt, is die schepping Zijn kleed niet. In dat geval is de schepping zinloos.
Psalm 104 :2
“Hij bedekt Zich met het licht, als met een kleed; Hij rekt den hemel uit als een gordijn.”
De Heer bedekt Zich met het licht. Hij rekt de hemel uit als een gordijn. Wij zien een gordijn als de bekleding van een huis. Toch is het een kledingstuk, waarachter men zich kan verschuilen.
Jesaja 34:4
“En al het heir der hemelen zal uitteren, en de hemelen zullen toegerold worden, gelijk een boek, en al hun heir zal afvallen, gelijk een blad van den wijnstok afvalt, en gelijk een vijg afvalt van den vijgeboom.”
Hier worden de hemelen voorgesteld als een boek dat toegerold wordt. Er wordt weliswaar niet over kleding gesproken, maar hier staat wel dat de hemelen toegerold zullen worden. In de volgende verzen zal dit toe rollen worden toegepast in verband met kleding. Het boek waarover deze tekst spreekt is niet een boek zoals wij tegenwoordig kennen, maar een boekrol. Een boekrol wordt soms van dezelfde materie gemaakt als een kleed (van lompen wordt vaak papier gemaakt).
De hemel is een kleed, maar het is bovendien beschreven (zoals een boek). Deze wereld is namelijk beschreven met de woorden van God. De schepping spreekt van Christus en kan derhalve als een soort “Bijbel” worden opgevat.
God drukt Zich uit in de schepping (in de sterren, de natuur; elk detail spreekt van Hem en van Zijn heilsplan; vergelijk Romeinen 1 :18 – 20). Deze wereld is door het Woord van God tot stand gekomen.In die wereld wordt het Woord van God geschreven. Het Woord is Christus en de schepping spreekt dus van Hem.
Jesaja 40:22
“Hij is het, Die daar zit boven den kloot (ronding, cirkel) der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen; Hij is het, Die de hemelen uitspant als een dunnen doek, en breidt ze uit als een tent, om te bewonen;”
De hemelen zijn een dunne doek die God uitbreidt om erin te wonen. Een dunne doek geeft aan dat men er doorheen kan kijken. Het is Zijn kleed; Zijn omhulling. De kleding is tot eer van degene die de kleding draagt. Zo dient de schepping tot eer van de Schepper.
Jesaja 51:6
“Heft ulieder ogen op naar den hemel, en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouden, en haar inwoners zullen van gelijken sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn, Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden.”
De aarde zal als een kleed verouderen. Dit stond ook in Psalm 102:27. Hemel en aarde worden hier opnieuw samen genoemd in verband met één gebeurtenis. Beiden zijn verouderd en zullen verdwijnen.
Jesaja 64 :1
“Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt, dat de bergen van Uw aangezicht vervloten;”
De hemelen kunnen worden gescheurd. In de Bijbel komt vele malen voor dat iemand zijn klederen scheurt. Het kleed van God wordt eveneens gescheurd. De Heer zal in de nabije toekomst nederkomen, maar dat heeft wel als consequentie dat het kleed verder wordt afgeworpen.
De gehele oude schepping zal vergaan. Die is verouderd en Hij legt die af. In de nieuwe schepping zal God zijn alles en in allen (1 Korinthe 15:28). Hij is dan niet langer verborgen in Zijn schepping, want de nieuwe schepping zal “doorzichtig zijn” (vergelijk Openbaring 21). Het goud zal doorzichtig zijn. Wij kennen nu doorzichtige stenen (edelstenen). Het is gewoon steen, maar ze hebben een merkwaardige structuur. In de nieuwe schepping zal alles geordend zijn, wat meteen inhoudt dat alles doorzichtig/doorschijnend wordt. De begrenzingen zijn weg. Het kenmerk van de nieuwe schepping is, dat alles tot een eenheid is gebracht.
In de nieuwe schepping zal er geen onderverdeling in drie hemelen zijn. God zal alles en in allen zijn. God is Eén. God zal alles zijn. Dit betekent dat alles God is. Buiten God is er niets. Bovendien is God in allen. Dat is een volkomen eenheid.
Gelovigen van de huidige (vijfde) bedeling zijn reeds een nieuwe schepping geworden in Christus (2 Korinthe 5:17). Gelovigen van de huidige bedeling zijn bovendien eerstelingen van de nieuwe schepping, omdat zij bij de Eersteling horen. Christus is het Hoofd van de nieuwe schepping.
De aard van de nieuwe schepping is te omschrijven als “eenheid”. Gelovigen zijn één met Christus. Christus is in de gelovigen en de gelovigen zijn in Christus. Zij zijn één. In de nieuwe schepping is alles één. Paulus legt dit uit in de brief aan de Kolossenzen. Dat is ook de reden dat de Heilige Geest in die brief niet genoemd wordt. Alles binnen de nieuwe schepping is namelijk één. Het onderscheid tussen Vader, Zoon en Heilige Geest is daar verdwenen.
Gelovigen,die deel uitmaken van die nieuwe schepping, zijn in Christus volmaakt (Kolossenzen 2:10).
Hebreeën 1:10-12 10
“10 En: Gij, Heere! hebt in den beginne de aarde gegrond, en de hemelen zijn werken Uwer handen;
11 Dezelve zullen vergaan, maar Gij blijft altijd, en zij zullen alle als een kleed verouden;
12 En als een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen veranderd worden; maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet ophouden.”
Dit is een citaat uit Psalm 102. De aarde en de hemelen zullen als een kleed verouderen. Als een dekkleed zullen zij ineengerold worden.
Het woord “veranderen” heeft hier de betekenis van “verwisselen”. Er komt een ander kleed: een nieuwe aarde en nieuwe hemelen (Openbaring 21:1).
Van zowel de aarde als de hemelen wordt gezegd dat zij een kleed zijn dat verouderd. Zowel de aarde als de hemelen zullen als een dekkleed ineen gerold worden. Het wordt van beide gezegd!
Openbaring 6:14
“En de hemel is weggeweken, als een boek, dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen.”
Deze tekst spreekt opnieuw over het oprollen van de hemel. Het wordt weer vergeleken met het oprollen van een boek. Het gaat om hetzelfde idee omdat er in principe geen verschil tussen een kleed en een boek bestaat. Het tijdstip waarop dit vers in vervulling zal gaan, is het einde van de zeventigste week uit Daniël 9 :24-27. Op dat moment is het overblijfsel van Israël tot geloof gekomen.
De Heer zal op de Olijfberg verschijnen (Zacharia 14:4), terstond na de verdrukking van die dagen (Matthéüs 24:29). Dit tijdstip blijkt uit de context van dit vers.
Openbaring 6:12-17
“12 En ik zag, toen Het (Lam) het zesde zegel geopend had, en ziet, er werd een grote aardbeving; en de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed.
13 En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij van een groten wind geschud wordt.
14 En de hemel is weggeweken, als een boek, dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen.
15 En de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienstknechten, en alle vrijen, verborgen zichzelven in de spelonken, en in de steenrotsen der bergen;
16 En zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen, Die op den troon zit, en van den toorn des Lams.
17 Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan?”
Wanneer wij deze verzen met andere delen van de Bijbel vergelijken, dan zal blijken dat het hier om het aanbreken van de “Dag des Heren” gaat. Bij die gelegenheid zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar schijnsel niet geven. Vergelijk hiervoor met name Matthéüs 24. De sterren zullen op de aarde vallen, zoals een vijgeboom zijn onrijpe vijgen afwerpt.
In de Bijbel is de vijgeboom een beeld van de staat Israël. De onrijpe vijgen zijn een beeld van ongelovige Israëlieten. Zij zullen gedood worden. Op dat moment wijkt de hemel weg als een boekrol. Op dat moment zal de Heer op de Olijfberg verschijnen en begint de grote dag van Zijn toorn (Openbaring 6:17).
God legt Zijn oude kleed af, opdat Hij een nieuw kleed aan kan doen. In verband met de gemeente legt Paulus dit principe uit. Wij dienen eerst ontkleed te worden, opdat wij overkleed kunnen worden (2 Korinthe 5:1-10). Dit principe is universeel en geldt ook voor God. Hij legt de oude schepping af, opdat Hij een nieuw/beter kleed aan kan doen.
In Openbaring 6 zijn we nog niet aangekomen op het moment dat God Zijn oude kleed (= de oude schepping) aflegt, maar Hij geeft er een soort demonstratie van door de hemelen op te rollen als een kleed/boekrol. Wanneer de hemel als een boek is weggerold, weten de machtigen der aarde ineens Wie er op de troon zit. Die troon staat in de hemel en men weet dat het Lam op de troon zit. Men leest niet ineens de Bijbel, maar men kan het gewoon zien! Dat komt omdat de hemelen worden toegerold. Daardoor bewegen de eilanden van hun plaats. Het gevolg van het toerollen van de hemelen is dat men rechtstreeks in de derde hemel kan kijken.
DE HEMEL IS BINNEN.
We hebben reeds gezien dat de aarde gefundeerd is. Boven de aarde bevinden zich de hemelen en onder de aarde bevindt zich het dodenrijk en alles wat daarbij hoort. Vanaf de aarde kan men naar boven en naar beneden. De Bijbel gebruikt echter ook een andere terminologie. In de Bijbel is naar boven hetzelfde als “naar binnen”. In plaats van de term “beneden” wordt ook wel de term “buiten” gebruikt. Dat de hemel binnen is, is in verband met de tijd dat de Here Jezus Christus is ingegaan in het hemels heiligdom. Dat wordt ook “het binnenste” genoemd.
Hebreeën 6:18-20
“18 Opdat wij, door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop vast te houden;
19 Welke wij hebben als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, en ingaat in het binnenste van het voorhangsel;
20 Daar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizédek, een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid.”
Het gaat hier weliswaar om typologie, maar desondanks is het toch wel duidelijk. Het gaat hier om het beeld van de tabernakel. Het voorhangsel is het gordijn, dat vóór de ark des verbonds/der getuigenis hangt (Exodus 26:33; 27:21;30:6). Het hangt vóór de troon der genade. Het is het binnenste van het heiligdom. Het heiligdom bestond uit drie delen:de voorhof, het heilige en het heilige der heilige. Het heilige der heilige was het binnenste gedeelte.
Plattegrond van de tabernakel:
- A = Voorhof. B = Het heilige. C = Het heilige der heilige.
- 0 = Deur. 1 = Brandofferaltaar. 2 = Koperen wasvat. 3 = Gouden kandelaar. 4 = Tafel der toonbroden. 5 = Reukofferaltaar. 6 = Ark des verbonds.
Om in het heilige der heilige te komen, moest men eerst door de voorhof en vervolgens door het heilige om daarna via de voorhang in het binnenste heiligdom binnen te kunnen gaan. In het heilige der heilige kwam de hogepriester eenmaal per jaar op de grote verzoendag (Leviticus 16).
Deze drie delen zijn een beeld van de drie hemelen:
- de voorhof = “eerste” hemel
- het heilige = “tweede” hemel
- het heilige der heilige = derde hemel
Bij het sterven de Here Jezus Christus scheurde het voorhangsel dat de scheiding vormde tussen het heilige en het heilige der heilige (Matthéüs 27:51). Daardoor kwam de toegang tot de troon van God vrij. Er was een weg gebaand tot God; tot de troon der genade (Hebreeën 4:16). Die weg ging dwars door de hemelen (Hebreeën 4:14). Het voorhangsel is primair een beeld van het Lichaam van de Here Jezus (Zijn vlees; Hebreeën 10 :20). Israël was rondom de tabernakel ingedeeld; in alle vier de windrichtingen.
De tabernakel was weliswaar niet rond, maar het gaat hier om het principe. God woonde in het centrum van de tabernakel en de tabernakel stond in het centrum van het volk Israël. Christus is ingegaan in de derde hemel. Dat wordt in Hebreeën 6:19 “het binnenste van het voorhangsel” genoemd. Hij is ingegaan/binnengegaan. Hij ging naar boven (naar de hemel). “Boven” wordt hier gelijk gesteld met “binnen”. Toen Hij naar boven ging, ging Hij naar binnen.
Hebreeën 9:24
“Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons;
Hier wordt gezegd, dat het heiligdom een tegenbeeld (= type; Grieks: ) is van het ware. Het heilige der heilige wordt hier vergeleken met de hemel, waarin Hij voor het aangezicht van God verschijnt. Dat is uiteraard de derde hemel, want daar staat de troon van God. Dit betekent, dat met “het ware” de gehele schepping wordt aangeduid.
De tabernakel leert ons allerlei dingen in verband met de verhoudingen binnen de schepping. Hier wordt weer “ingaan in” gebruikt. Dit geeft weer aan dat de hemel “binnen” is. Dit “binnen” wijst uiteraard op het binnenste van de schepping/wereld.
“ONDER DE AARDE” IS BUITEN.
De hemel is binnen. De logische consequentie hiervan is dat alles wat onder de aarde is, “buiten” is. De Bijbel noemt vele malen dat het dodenrijk “buiten” is. Dit “buiten” wijst op “buiten de wereld/schepping”. Hetgeen onder de aarde is, hoort niet bij “het heelal” en daarom is het “buiten”.
Matthéüs 8:12
“En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn, en knersing der tanden.”
Het gaat in dit vers in ieder geval over wat onder de aarde is. Het kan op het dodenrijk slaan of op een nog lager niveau. Men wordt buiten geworpen. Men wordt buiten het koninkrijk geworpen. Hier wordt een overtreffende trap gebruikt. In de Griekse grondtekst staat echter een vergrotende trap: meer naar buiten (gelegen).
In het voorgaande hebben we reeds gezien dat de aarde de scheiding vormt tussen lichten duisternis. Dit blijkt ook uit dit vers. Hetgeen onder de aarde is, wordt “duisternis” genoemd (vergelijk Psalm 88:6,7).Hetgeen “buiten” is, wordt met “duisternis” gecombineerd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat “binnen” met “licht” te maken heeft.
Matthéüs 22:13
“Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden.”
“Uitwerpen” geeft aan dat iemand naar buiten gegooid wordt. Er staat speciaal bij dat hij in de buitenste duisternis geworpen wordt.In de buitenste duisternis is wening en knersing der tanden.Ditzelfde staat ook in:
Matthéüs 25:30
“En werpt de onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis; daar zal wening zijn en knersing der tanden.”
Vergelijk tevens:
Matthéüs 13:37-43
“27 En Hij antwoordende, zeide tot hen: Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen;
38 En de akker is de wereld; en het goede zaad zijn de kinderen des Koninkrijks; en het onkruid zijn de kinderen des bozen;
39 En de vijand, die hetzelve gezaaid heeft, is de duivel; en de oogst is de voleinding der wereld; en de maaiers zijn de engelen.
40 Gelijkerwijs dan het onkruid vergaderd, en met vuur verbrand wordt, alzo zal het ook zijn in de voleinding dezer wereld.
41 De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al de ergernissen, en degenen, die de ongerechtigheid doen;
42 En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden.
43 Dan zullen de rechtvaardigen blinken, gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders. Die oren heeft om te horen, die hore.”
De uitdrukking “wening en knersing der tanden” wordt aangehaald (vers 42). Op deze plaats wordt het in verband gebracht met “de vurige oven”. Conclusie: “de buitenste duisternis” is gelijk aan “de vurige oven”. Van beide plekken wordt gezegd dat er “wening en knersing der tanden” is. Dat vuur wijst op het buitenste gedeelte, de eeuwige pijn.
Dit zelfde staat ook in:
Matthéüs 13:49,50
“49 Alzo zal het in de voleinding der eeuwen wezen; de engelen zullen uitgaan, en de bozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden;
50 En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal zijn wening en knersing der tanden.”
De termen “binnen” en “buiten” vinden we ook in het boek Ezechiël.
Ezechiël 40:17
“Voorts bracht hij mij in het buitenste voorhof, en ziet, er waren kameren, en een plaveisel, dat gemaakt was in het voorhof rondom henen, dertig kameren waren er op het plaveisel.”
Dit vers handelt over de nieuwe tempel die gedurende de duizend jaren zal worden gebouwd. Binnen Ezechiël 40 wordt de uitdrukking “buitenste/binnenste voorhof” meer dan eenmaal genoemd (Ezechiël 40:23,27,32,34,37,44).
Ezechiël 41:17
“Tot hetgeen boven de deur was, en tot het binnenste en buitenste huis toe, en aan den gansen wand rondom henen in het binnenste en buitenste, al bij maten.”
Er is sprake van het binnenste en het buitenste huis, alsof ze om elkaar heen gebouwd worden. Het is een beeld van de schepping.
Conclusie:
Naar boven
- = in het licht
- = naar binnen
- = de hemelen doorgaan
Naar beneden
- = in (buitenste) duisternis
- = naar buiten
- = buiten de schepping
Binnen dit verband behandelen we Efeze 1 :9,10
” 9 Ons bekend gemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven.
10 Om in de bedeling van de volheid der tijden, wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide dat in den hemel is, en dat op de aarde is;”
Het woordje “alles” is de vertaling van het Griekse “ta panta” (), dat “het al” betekent. Deze uitdrukking wijst niet op alles, als een grote hoop. Het geeft aan dat het over alles gaat wat bij elkaar hoort. Het wijst op een eenheid die bestaat. Het is in het Nieuwe Testament dé uitdrukking voor het heelal.
In de vertaling komt de uitdrukking “het heelal” niet voor, omdat de vertalers “ta panta” hebben vertaald met “alles” of met “alle dingen”. Het gaat om alle dingen die bij elkaar horen. Hier blijkt wat “ta panta” inhoudt en blijkt het heelal niet uit drie, maar uit twee verdiepingen te bestaan. Die twee verdiepingen zijn “de hemel” en “de aarde”. Dit betekent dat de aarde en de hemel samen “het heelal” vormen. Het is een eenheid. Wat buiten dat heelal valt, hoort er niet bij. God verzoent het heelal (= de wereld) met Zichzelf.
2 Korinthe 5:19
“Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd”.
Dit betekent dat de aarde en de hemelen met God verzoend worden. Hetgeen onder de aarde is, hoort niet bij de wereld/het heelal en wordt ook niet met God verzoend. Alleen de hemel en de aarde worden onder één Hoofd samengebracht. Wat onder de aarde is, zal zijn knieën voor Christus moeten buigen (Filippenzen 2:10), maar zij horen er niet bij, want dan waren ze binnen.
Bij de aanvang van de duizend jaren zullen mensen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis. Ze worden uitgesloten van het Koninkrijk. Christus heeft wel de macht over het gebied onder de aarde, maar het wordt niet tot Zijn Koninkrijk gerekend. Het is Zijn gevangenis.
1 Petrus 3:18-20
“18 Want Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest;
19 In Denwelken Hij ook, henengegaan zijnde, den geesten, die in de gevangenis zijn, gepredikt heeft,
20 Die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte, in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water.”
Het gaat hier om geesten die zich nu in de gevangenis (= het dodenrijk) bevinden. Het zijn de geesten van de mensen die in de tijd van Noach leefden. Zij hebben de boodschap toén (tijdens hun leven), via de Geest Die door/in Noach werkte, gehoord. Die boodschap hebben zij afgewezen (= zij waren ongehoorzaam), waarna zij in het water van de vloed zijn omgekomen. Sindsdien zitten zij (als geesten) in de gevangenis. Slechts acht mensen werden in de ark behouden, namelijk Noach en de zijnen.
De uitdrukking “ta panta” wordt niet alleen voor het heelal gebruikt. Het wordt soms ook op de Gemeente van toepassing gebracht. Dit komt omdat de Gemeente een eenheid is, namelijk het Lichaam van Christus. In dat geval wordt het in een kleiner verband gebruikt. In het algemeen gebruikt, slaat het op het heelal.
Voorbeeld:
Romeinen 8:32
“Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?”
In het Grieks staat:”…hoe zal Hij ons ook met Hem niet het heelal schenken”. Er is geen verschil tussen “alle dingen” en “het heelal”. Toch heeft “het heelal” vaak een andere gevoelswaarde. De uitdrukking “ta panta” komt in het Nieuwe Testament nog veel vaker voor.
Voorbeelden:
Romeinen 11:36
“Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen.
Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.”
1 Korinthe 8:6
“Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn, en wij door Hem.”
1 Korinthe 15:27
“Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt, dat Hem alle dingen (panta) onderworpen zijn, zo is het openbaar, dat Hij uitgenomen wordt, Die Hem alle dingen onderworpen heeft.”
1 Korinthe 15:28
“En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien, Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.
Kolossenzen 1:16
“Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen;”
Kolossenzen 1:17
“En Hij is vóór alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door Hem;”
Kolossenzen 1:20
“En dat Hij, door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen, die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn.”
Hebreeën 1:3
“Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven te weeg gebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen;”
Hebreeën 2:8
“Alle dingen hebt Gij onder Zijn voeten onderworpen. Want daarin, dat Hij Hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij niets uitgelaten, dat Hem niet onderworpen zij; doch nu zien wij nog niet, dat Hem alle dingen onderworpen zijn;”
Openbaring 4:11
“Gij Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, en de eer, en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil zijn zij, en zijn zij geschapen.”
Een ander Bijbelgedeelte waar ”ta panta” gebruikt wordt, is:
ÉFeze 4:8-10
“8 Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen, en heeft den mensen gaven gegeven.
9 Nu dit: Hij is opgevaren; wat is het, dan dat Hij ook eerst is nedergedaald in de nederste delen der aarde?
10 Die nedergedaald is, is Dezelfde ook, Die opgevaren is verre boven al de hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou.”
Het gaat in Éfeze 4 om de praktische uitwerking van het leerstellige gedeelte dat de apostel Paulus in Éfeze 1-3 naar voren heeft gebracht. In Éfeze 4 :1 zegt Paulus dat hij in een gevangenis zit. Hij is namelijk gevangen in Christus, de Heer. De gelovigen van de huidige (vijfde) bedeling zijn een eenheid in Christus en vormen daarom één lichaam, het Lichaam van Christus (Éfeze 4:3-6).
Binnen die eenheid is er toch een verscheidenheid. Niet iedere gelovige ontvangt namelijk dezelfde gave (Éfeze 4:7,11). Die gave wordt gegeven tot volmaking (want ze zijn hol!) der heiligen, namelijk tot opbouw van het Lichaam van Christus (Éfeze 4:12). Dit zal leiden tot de eenheid des geloofs en tot kennis van de Zoon van God (Éfeze 4:13).
Binnen dit betoog van Paulus staan de verzen 8 – 10. Sommigen beweren dat deze verzen in dit betoog van Paulus helemaal niet thuis horen, omdat ze zouden spreken over het dodenrijk dat door de Here Jezus Christus verplaatst zou zijn van onder de aarde naar de hemel. Na Éfeze 4:7 zou hij ineens op een ander onderwerp overstappen en in Éfeze 4:11 zou hij dan de draad van zijn betoog weer oppakken.
Dit is niet het geval. Éfeze 4:8-10 heeft wel degelijk te maken met het onderwerp dat Paulus hier behandelt. Het gaat niet over het dodenrijk. “Daarom zegt Hij” slaat op de Psalmist David. Paulus citeert hier namelijk Psalm 68 :19. Het woordje “Hij” hoort hier niet met een hoofdletter te worden geschreven.
Psalm 68:19
“Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen om bij U te wonen, o HEERE God!”
Het geven van gaven aan de gemeente is reeds door David voorzegd. In verborgen termen spreekt David hier over de gemeente. Het onderwerp van Paulus is het geven van gaven. In dit verband haalt Paulus Psalm 68:19 aan. Psalm 68 spreekt over de dingen die zullen gebeuren in verband met de bekering van Israël; aan het eind van de zeventigste week van Daniël 9 (Daniël 9:24-27). Het staat in verband met de terugverzameling van Israël uit alle volkeren. We lezen Psalm 68:19 primair vanuit deze achtergrond. ”Gij zijt opgevaren naar de hoogte” slaat op Hemelvaartsdag; de dag, waarop de Here Jezus Christus naar de hemel ging.
”Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd” slaat op Israël. Dé gevangenis van Israël is de ballingschap, de verstrooiing onder alle volkeren. Het woord ”gevangenis” slaat uiteraard niet op de volkeren, want die zijn niet in ballingschap. Het slaat op Israël. Die gevangenis heeft God gevangen genomen. Degenen, die in die gevangenis (ballingschap) zaten, zijn door God gevangen genomen. Vervolgens geeft Hij hun gaven (Joël 2). Israël zal dán de wederhorige van de Heer zijn en Hij gaat bij hen wonen (via Zijn Heilige Geest). Dit is de letterlijke verklaring van Psalm 68:19.
Paulus neemt Psalm 68:19 en past het op de gemeente toe. Hij verklaart dit vers geestelijk met betrekking tot het geestelijke volk van God (de gemeente). Die geestelijke verklaring dient uit de letterlijke tekst van Psalm 68 :19 gehaald te worden. Uit de tekst wordt de letterlijke betekenis gehaald en uit die letterlijke betekenis dient de geestelijke betekenis bepaald te worden. De gevangenis is in geestelijke zin niet Israël, maar de gemeente. Dat wisten we reeds uit Éfeze 4:1.
De leden van de gemeente zijn gevangenen in Christus. De gelovigen van de gemeente zaten eerst gevangen in de wereld. Daaruit zijn zij door Christus verlost. Zij zijn niet langer de gevangenen van de wereld; zij zijn gevangenen van Christus geworden. Christus heeft de gevangenis gevangen genomen. Dit heeft alles te maken met hetgeen Paulus in Éfeze 2 naar voren bracht: met Christus gezet in de hemel (Éfeze 2:6). Op die wijze zijn de gelovigen namelijk Zijn gevangenen geworden. In de hemel heeft Hij die gelovigen gaven gegeven. Hij heeft hen gezegend met elke geestelijke zegening in Christus in de hemel (Éfeze 1:3). Dit gedeelte heeft helemaal niets met het dodenrijk te maken.
Paulus neemt wel vaker letterlijke profetieën uit het Oude Testamenten past ze toe op de gemeente. Hij hanteert daarbij uiteraard niet de letterlijke, maar een geestelijke betekenis. Het vergeestelijken van profetieën is Bijbels! Dit betekent uiteraard niet dat de letterlijke betekenis komt te vervallen. Dit blijft evenzeer van toepassing. Het dodenrijk is niet naar de hemel verplaatst. Men bedoelt daar overigens mee dat alle gelovigen uit voorgaande bedelingen naar de hemel zouden zijn overgeplaatst.
Dit is niet gebeurd, want de gelovigen uit voorgaande bedelingen horen niet in de hemel thuis. Gelovigen zijn bestemd voor de aarde. Er is slechts één uitzondering: de gelovigen van de gemeente. De gelovigen van de gemeente hebben een hemelse roeping/positie in Christus, maar zij vormen de grote uitzondering. De mens is geschapen voor de aarde. Gelovigen zijn daarom ook bestemd voor de (nieuwe) aarde.
DE WERELD IS VOL EN DAAROM HOL.
Vanuit het voorgaande kan slechts één ding geconcludeerd worden. Als de wereld (hemel en aarde) zich rondom God bevindt (bevinden), dan kan de aarde geen bol zijn. De aarde als bol is gebaseerd op wat de mens via de ogen waarneemt. Daarbij worden alle andere zintuigen gemakshalve buiten beschouwing gelaten. De mens ziet aan wat voor ogen is (1 Samuël 16:7).
Spreuken 27:20
“De hel en het verderf worden niet verzadigd; alzo worden de ogen des mensen niet verzadigd.”
De mens zal nooit genoeg hebben. Hij zal altijd blijven kijken, want hij heeft nooit voldoende gezien. Hij heeft nog steeds de antwoorden op zijn vragen niet gevonden. Dat komt omdat hij zijn ogen gebruikt in plaats van zijn oren. Hij blijft maar dingen tot zich nemen, hoewel het tot niets leidt.
De mens wil eerst iets zien voordat hij bereid is iets te geloven. De mens kan beter afgaan op wat zijn oren horen. Het geloof is namelijk door het gehoor (Romeinen 10:17). Dat kan best door het lezen van het Woord van God. Dat is ook een vorm van “horen”, want het is het opnemen van het Woord van God.
Wanneer men naar boven gaat, komt men in de hemel. Dit geldt voor elke plek op aarde. Wanneer men onder de aarde komt, komt men in de duisternis. In onder meer het dodenrijk. Dit geldt eveneens voor elke plek op aarde. Bovendien hebben we vanuit de Bijbel vastgesteld dat God Zich in het centrum van de schepping bevindt. Wanneer we de voorgaande zaken combineren, komen we tot de volgende tekening:
Vanuit het voorgaande kan de troon van God slechts op één plaats staan: boven, in de hemel (vergelijk Jozua 2:11; Johannes 3:31; Kolossenzen 3:1-3). Dit geldt eveneens voor iedere plek op aarde. Het is bovendien “binnen”. Gelovigen heffen hun handen op naar de hemel, waar de troon van God is. Die hemel is boven ons. Dit geldt voor iedere gelovige; ongeacht de plaats op aarde waar hij zich bevindt.
Als de aarde een planeet zou zijn, die om zijn as draait en door de ruimte beweegt, is dat een onmogelijkheid. In dat wereldbeeld kan God nooit in alle gevallen “boven” zijn. Daarin is God weg-verklaard, wat aangeeft dat het algemeen bekende/aanvaarde wereldbeeld satanisch is.
In de dagen van Mozes streed Israël tegen de Amalekieten (Exodus 17:8-16). Gedurende de gehele dag had Mozes zijn armen omhoog geheven, omdat hij de hulp van de Heer verwachtte. Gedurende al die uren hield Mozes zijn armen omhoog naar de troon van God. Die troon van God draaide echt niet met de aarde mee! De troon van God staat vast en is onwankelbaar.
Vaak zegt men dat men het figuurlijk moet zien, hoewel niemand uitlegt hoe dat is. In de praktijk betekent de uitdrukking “figuurlijk zien” dat men zich er helemaal geen voorstelling van maakten er verder niet over nadenkt.
De grens van de hemelen wordt gevormd door de aarde. Die grens bevindt zich rondom God heen. Wanneer we God in het centrum plaatsen en een cirkel (grens) rondom God trekken, dan ontstaat er geen bol! Van elke plaats op de aarde kan men naar boven wijzen en in alle gevallen wijst men dan naar de troon van God.
Schematisch:
Men vindt deze gedachte onzinnig, omdat men meent dat de mens dan naar beneden valt of iets dergelijks. Als dat bij dit beeld geldt, geldt dat zéker voor het algemeen erkende wereldbeeld. Als de aarde een bol zou zijn, zou men er juist veel eerder vanaf vallen, hoewel iedereen beweert dat dàt niet mogelijk is. In nevenstaande schematische tekening bevindt iedere persoon zich “beneden” (op de aarde). In alle gevallen is God “boven”, namelijk “binnen”. Wie bij God vandaan vertrekt, gaat altijd naar beneden en dus naar buiten. Wie uit de hemel geworpen wordt (Openbaring 12:9), gaat altijd naar beneden. Het is altijd een val (Jesaja 14:12). Het gaat altijd bij God vandaan.
Schematisch:
De aarde is rond (een cirkel) en is de grens van de hemel(en). Wie uit de hemel geworpen wordt, komt altijd op de aarde terecht. Aarde en hemel hebben beide dezelfde vorm, want de aarde vormt de grens van de hemelen. De grens is meteen de vorm van datgene wat het begrenst. Daarom worden “de einden der aarde” gelijk gesteld met “de einden des hemels”.
Israël zou verstrooid worden totaan “de einden der aarde”, maar vanuit die plek zullen zij door de Heer worden terug verzameld. In dat verband wordt echter over “het einde des hemels” gesproken. De Bijbel spreekt over “de vier hoeken des hemels” (Jeremia 49:36), maar ook over “de vier hoeken der aarde” (Openbaring 7:1; 20:8). Daartussen bestaat geen wezenlijk verschil.
Deuteronomium 28:64
“En de HEERE zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde; en aldaar zult gij andere goden dienen, die gij niet gekend hebt, noch uw vaders, hout en steen.”
Deuteronomium 30:4
“Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, van daar zal u de HEERE, uw God, vergaderen, en van daar zal Hij u nemen.”
De Bijbel kan beide uitdrukkingen gebruiken, omdat het einde van de aarde gelijk is aan het einde van de hemel(en). Als er iets met de hemel(en) gebeurt, gebeurt er tevens iets met de aarde en andersom (vergelijk 2 Samuël 22:8; Jesaja 13:13; Joël 2:10; 2 Petrus 3:10). Alle stellingen die tot nu toe behandeld zijn, komen hierin tot uitdrukking. Ze komen met elkaar overeen.
De hemel wordt begrensd door de aarde. Binnen de wereld staat God centraal. God bevindt Zich boven een ieder van ons. Welke kant God ook opkijkt, Hij kijkt altijd naar de aarde. Uit het bovenstaande kan slechts één ding geconcludeerd worden: de aarde is geen bol. Ze is hol! Wij wonen aan de binnenzijde van die holte. Dit is het uitgangspunt van de Bijbel.
Genesis 9:1
“En God zegende Noach en zijn zonen, en Hij zeide tot hen: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde!”
Iets kan alleen gevuld worden als het hol is. Slechts een naar buiten begrensde ruimte kan gevuld worden. De mens dient gevuld te worden met Heilige Geest, hetgeen inhoudt dat de mens in principe hol is. Men is een vat (vergelijk Handelingen 9:15; Romeinen 9:20-23;2 Timótheüs 2:20,21) dat gevuld moet worden (2 Korinthe 4:7).
Dit geldt niet alleen voor de mens,die een onderdeel is van de oude schepping. Het geldt voor de gehele oude schepping.De oude schepping moet eveneens gevuld worden. Dat is ook de bedoeling van een kledingstuk.God woont in de schepping;in Zijn kledingstuk.
Deuteronomium 10:14
“Ziet, des HEEREN, uws Gods, is de hemel, en de hemel der hemelen, de aarde, en al wat daarin is.”
De twee hemelen en de hemel der hemelen zijn van de HEERE, uw God. Dit geldt tevens voor de aarde en al wat daarin is. Iets kan inde aarde zijn. Sommigen zeggen, dat de aarde gevuld kan worden, zoals men een tafel vult. Men ziet de aarde in dat geval als een plat vlak. Het is echter onmogelijk om iets in een tafel te zetten. Het gaat hier om iets dat in de aarde is. Het gaat hier niét om iets dat zich in het dodenrijk bevindt! Wanneer de mens in het algemeen spreekt over iets dat in de aarde is, dan bedoelt hij iets dat onder de aarde is. Daar gaat het hier niet om. Wat onder de aarde is, hoort niet bij de schepping, want het is “buiten”.
Er is hier niet duidelijk vast te stellen of het gaat om iets dat in de hemel(en) is of om iets dat in de aarde is. Dat hoeft ook niet duidelijk vermeld te worden, want het maakt geen verschil. Wat in de aarde is, is automatisch ook in de hemel(en). Het is in de wereld. Dit kan alleen als de wereld hol is.
Psalm 24:1
“Een psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld, en die daarin wonen.”
De Psalm spreekt over de volheid van de aarde. Het gaat hier uiteraard niet over hetgeen zich in de aardbodem bevindt. Dit blijkt ook uit het vervolg van dit vers. Het gaat om degenen die in de wereld wonen. De aarde is de grens van de wereld. Wie binnen de grens van de wereld wonen, wonen in de wereld. Dit vers geeft een parallellisme weer:
- de aarde haar volheid
- de wereld die daarin wonen.
Het gaat hier om de wereld (= hemelen en aarde) als eenheid. Het gaat hier niet alleen over de mensheid op aarde, maar tevens over het leven dat er in de hemelen is.
Psalm 72:19
“En geloofd zij de Naam Zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid; en de ganse aarde worde met Zijn heerlijkheid vervuld. Amen, ja, amen.”
Hier wordt de opperste heerlijkheid geschilderd. Deze heerlijkheid heeft niet alleen betrekking op de aarde, maar ook op de hemelen. Als de gehele aarde met Zijn heerlijkheid wordt vervuld (gevuld), dan houdt dit in dat tevens het hele heelal met Zijn heerlijkheid wordt gevuld. Die heerlijkheid komt overigens tot stand vanuit de troon van God, vanuit het centrum van de schepping.
Dit geldt ook voor het Koninkrijk. Het Koninkrijk begint bij de troon, waarop de Koning zit; zelfs als er geen enkele onderdaan is. Vanuit die troon wordt het Koninkrijk uitgebreid (naar alle kanten!). Vanuit dat centrum wordt alles onder één Hoofd vergaderd; eerst hetgeen in de hemelen is en vervolgens hetgeen op de aarde is (Éfeze 1:10).Dat is “het al”.
Psalm 89:12
“De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond.”
De hemel kan aan God onderworpen zijn zonder dat de aarde aan Hem onderworpen is. Aan het einde van de huidige (vijfde) bedeling zal dat ook het geval zijn. Daarom wordt het apart genoemd. Als ook de aarde aan Hem is onderworpen, dan is “het al”(= de wereld) aan Hem onderworpen. Dan is de wereld vol, want zij is hol. Ze zal met God en Zijn heerlijkheid worden gevuld.
Daniël 2:35
“Toen werden te zamen vermaald het ijzer, leem, koper, zilver en goud, en zij werden gelijk kaf van de dorsvloeren des zomers, en de wind nam ze weg, en er werd geen plaats voor dezelve gevonden; maar de steen, die het beeld geslagen heeft, werd tot een groten berg, alzo dat hij de gehele aarde vervulde.”
Dit handelt over het beeld van Nebukadnézar dat vermalen wordt doordat er een steen op de tenen van het beeld viel. Voor het beeld werd geen plaats meer gevonden, hetgeen ook van de gehele oude schepping wordt gezegd (Openbaring 20:11). De steen, die het beeld geslagen heeft, werd tot een grote berg die de gehele aarde vervulde. Wat hier beschreven wordt, heeft uiteraard een typologische betekenis.
Wanneer we dit verhaal letterlijk nemen en van het algemeen erkende wereldbeeld uitgaan dan hoeft die berg helemaal niet groot te worden om de gehele aarde te bedekken. Die berg moet in dat geval veranderen in een vlakte. De berg is dan echter wel verdwenen. Zodra een berg de gehele aardbodem vult (beslaat), dan is er geen berg meer.
Binnen het wereldbeeld dat de Bijbel ons voorhoudt, is deze omschrijving geen enkel probleem. De steen wordt steeds groter en groter en vult uiteindelijk de gehele aarde. Deze steen is uiteraard een beeld van Christus (1 Korinthe 10:4). Dit “Koninkrijk van de Steen” is het Koninkrijk van Christus. Dat Koninkrijk vult de aarde, maar ook de hemelen. Het wordt zelfs “het Koninkrijk der Hemelen” genoemd. Wanneer het Koninkrijk over de gehele aarde is opgericht (= wanneer het de gehele aarde heeft vervuld), dan is het tevens in de hemelen opgericht. Het Koninkrijk is dan over de gehele schepping (wereld) gevestigd. Het vult een holle aarde.
Habakuk 2:14
“Want de aarde zal vervuld worden, dat zij de heerlijkheid des HEEREN bekennen, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken.”
De wateren bedekken de bodem der zee, want de wateren bedekken een holte. Als de heerlijkheid van de Heer de aarde vult, gebeurt dat op dezelfde manier.
Schematisch:
Wanneer we uitgaan van de aarde als bol (planeet), dan is het onmogelijk om de aarde te vullen. De aarde kan dan hooguit omgeven worden door de heerlijkheid van de Heer. Er is dan geen sprake van “vullen”. De aarde is echter hol en de heerlijkheid van de Heer zal die holte vervullen, zoals de wolk indertijd de ruimte van het heilige der heilige vulde.
Handelingen 17:24
“De God, Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is; Deze, zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt;”
God heeft de wereld gemaakten alles wat daarin is. “Wereld” is hier de vertaling van het Griekse woord “kosmos” (),hetgeen op aarde en hemelen betrekking heeft. Dat staat er ook achter: Hij is de Heer van de hemel en de aarde. Aarde en hemel horen bij elkaar. Als de aarde gevuld wordt, is meteen de hemel gevuld.
LEVEN IS AFKOMSTIG UIT HET CENTRUM EN WORDT VAN DAARUIT GEREGEERD.
Leven is afkomstig vanuit een centrum. Hier wordt de uitdrukking ”een centrum” gebruikt, omdat het afhankelijk is van het soort leven waarover wij spreken. Men beweert dat alle materie een afleiding is van de meest eenvoudige stof die er is: waterstof. Dat is de meest eenvoudige stof, omdat een waterstof atoom slechts bestaat uit een kern en één elektron. Samen vormen zij een eenheid.
De kern is het hoofdbestanddeel. De materie ontstaat door het cirkelen van de ene elektron om de kern heen. Het wezen van de stof wordt door de kern bepaald, maar de stof wordt pas die bepaalde stof wanneer de elektron aanwezig is. Het is het meest fundamentele beginsel van onze schepping.
Schematisch:
Deze tekening kan voor vele andere zaken worden gebruikt. Samenvattend kan gezegd worden dat de kern mannelijk is en het elektron vrouwelijk. De gehele schepping wordt namelijk gekenmerkt door het principe van de tegenstelling/overeenkomst tussen mannelijk en vrouwelijk. Mannelijk en vrouwelijk zijn samen één. In de praktijk valt die eenheid niet te realiseren. Dat is goed, want als die tweeheid tot eenheid wordt, zou de wereld in haar huidige vorm niet langer kunnen bestaan.
Mannelijk en vrouwelijk horen weliswaar bij elkaar, maar zodra het onderscheid wegvalt en er eenheid tot stand komt, bestaan zij niet meer. Bij het waterstofatoom is dat makkelijk te begrijpen.Wanneer de kern en het elektron van het atoom in elkaar overgaan, dan bestaat er geen waterstof meer. Het wezen van deze wereld is juist de tegenstelling tussen mannelijk en vrouwelijk. Daarmee is meteen hun afhankelijkheid van elkaar bepaald. Het mannelijke verwijst in hoogste instantie naar God Zelf. Het vrouwelijke heeft in hoogste instantie betrekking op de schepping.
Dit geeft weer dezelfde schematische tekening:
- a = God / mannelijk.
- b = Schepping / vrouwelijk.
De vrouw (het vrouwelijke) hoort de man te omvangen (Jeremia 31:22). De man is niet om de vrouw geschapen, maar de vrouw om de man (1 Korinthe 11:9). “Om” kan in dit verband weliswaar met “ten behoeve van” worden vertaald, maar beide begrippen zijn onderling uitwisselbaar. Het vrouwelijke omvangt het mannelijke. Dit betekent dat het mannelijk inhoud geeft aan het vrouwelijke. Samen is het een eenheid.
Omdat deze verhouding in hoogste instantie op God en de schepping wijst, komt dit principe in alles en over de gehele wereld naar voren. Waar men niet (meer) weet wat man/mannelijk en vrouw/vrouwelijk is, daar is men ook bezig om het elektron van de kern te verwijderen. Men is bezig om de materie zelf te vernietigen. Men tast daarmee de grondbeginselen van deze wereld aan; niet alleen scheikundig, maar ook in moreel opzicht. Dat verschil is er namelijk niet wezenlijk.
Romeinen 1:18-28
“18 Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid, en ongerechtigheid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden.
19 Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard.
20 Want Zijn onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn.
21 Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden;
22 Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden;
23 En hebben de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk mens, en van gevogelte, en van viervoetige en kruipende gedierten.
24 Daarom heeft God hen ook overgegeven in de begeerlijkheden hunner harten tot onreinigheid, om hun lichamen onder elkander te onteren.
25 Als die de waarheid Gods veranderd hebben in de leugen, en het schepsel geëerd en gediend hebben boven den Schepper, Die te prijzen is in der eeuwigheid, amen.
26 Daarom heeft God hen overgegeven tot oneerlijke bewegingen; want ook hun vrouwen hebben het natuurlijk gebruik veranderd in het gebruik tegen nature;
27 En insgelijks ook de mannen, nalatende het natuurlijk gebruik der vrouw, zijn verhit geworden in hun lust tegen elkander, mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende, en de vergelding van hun dwaling, die daartoe behoorde, in zichzelven ontvangende.
28 En gelijk het hun niet goed gedacht heeft God in erkentenis te houden, zo heeft God hen overgegeven in een verkeerden zin, om te doen dingen, die niet betamen;”
Waar de schepping haar Schepper niet wil erkennen, daar verdwijnt automatisch het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk. Als de schepping de Schepper niet erkent, erkent de vrouw de Man niet (meer), hetgeen tot gevolg heeft dat de schepping door God aan zichzelf is overgegeven. Het gevolg is dat mannen met mannen schandelijkheden bedrijven. Dit is slechts de uiterlijke weergave van een verkeerd denken. Men kent de relatie tussen God en de schepping niet meer.
Het schematisch overzicht op deze pagina kan bijvoorbeeld ook opgevat worden als een (bevruchte) eicel.
Als een eicel bevrucht wordt, dringt het leven van de man door tot het centrum van de cel. Waar dat gebeurt, zal nieuw leven tot stand komen. De Heer is binnengegaan in het binnenste van het heiligdom (Hebreeën 6 :19, 20;9:12,24). De strekking hiervan is dat het zaad gelegd is voor het ontstaan van de nieuwe schepping. Het ingaan van de Heer in de hemel is gelijk aan het proces van de bevruchting, waaruit een nieuwe schepping geboren zal worden.
Het mannelijke is centraal in het vrouwelijke geplaatst. Dit heeft nieuw leven tot gevolg. Dit wordt uitgebeeld in de bevruchting van een eicel. Het nieuwe leven ontstaat vanuit het centrum. Het leven is afkomstig uit het centrum en wordt ook vanuit het centrum geregeerd. Dit wordt in de Bijbel heel elementair uitgedrukt.
Genesis 2:9
“En de HEERE God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en den boom der kennis des goeds en des kwaads.”
Hier wordt nadrukkelijk gezegd dat de boom des levens in het midden van de hof stond. De boom des levens bracht vruchten voort die noodzakelijk waren om het menselijke leven te onderhouden. De boom des levens verstrekte het voedsel dat nodig was om het menselijke leven in stand te houden. Zodra de mens de toegang tot de boom des levens ontzegd werd, werd hij sterfelijk. Hij was niet langer in staat om in leven te blijven. Hij verloor namelijk het contact met de levensbron.
In de eerste plaats verloor hij het rechtstreekse contact met God, Die dé Levensbron is. Vaak meent men dat de mens in de hof onsterfelijk en volmaakt was. Dit is onjuist. De mens was feilbaar. Hij kon zondigen. De oorzaak hiervoor wordt in Genesis 3 gegeven.
Genesis 3:19
“In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren.”
Adam stierf en keerde tot de aardbodem terug, omdat hij daaruit genomen was. Hij zondigde, omdat hij uiteen gevallen aarde voortkwam. In den beginne schiep God de hemel en de aarde; volmaakt (Genesis 1:1). Die aarde werd echter woestheid, ledigheid en duisternis vanwege het verschijnen van de afgrond (Genesis 1:2). De aarde viel met de satan mee in de macht van de zonde. Adam werd op de zesde dag gemaakt uit het stof van die gevallen aardbodem. Hij werd gemaakt uit materie die in de macht van de satan lag. Dit was de oorzaak dat hij zondigde.
In Genesis 3:16-19 wordt de fase van het zondigen overgeslagen. Adam keerde tot de aardbodem terug, omdat hij daaruit genomen was. De mens kan zich niet verheffen boven zijn afkomst. Zijn afkomst is de aarde en die is vrouwelijk.
De Bijbel kent het principe van evolutie niet. Integendeel! De mens is stof en keert daarom tot stof terug. De enige mogelijkheid om daaraan te ontsnappen was aanwezig. Dat was namelijk de boom des levens. Hij had van de vruchten van de boom des levens moeten eten. Zonder die boom des levens zou Adam vanaf zijn schepping sterfelijk geweest zijn.
Elk mens is een zondaar, omdat hij door een zondaar is voortgebracht. Elk mens is een zondaar, omdat hij van Adam afstamt en die was een zondaar (vergelijk Romeinen 5:12). Adam is geen uitzondering. Hij was een zondaar, omdat hij was voortgekomen uit de aardbodem die in de macht van de zonde lag. Dit verklaart tevens waarom het verlossingsplan reeds van vóór de nederwerping der wereld vaststond. Dat was vóór de schepping van Adam. God wist dat Adam in zonde zou vallen en Hij had daarin voorzien.
De schepping van Adam was één van de eerste stappen op weg naar de nieuwe schepping, want uit Adam kwam de tweede Adam voort: de Here Jezus Christus.
De boom des levens was noodzakelijk om het aardse leven in stand te houden. Na de zondeval werd de mens nadrukkelijk uit de hof gezet, want hij moest sterven. Hij mocht niet in leven blijven en daarom werd hem de toegang tot de boom des levens ontzegd. De boom des levens zorgde voor de instandhouding van het aardse leven en stond derhalve in het centrum van de hof.
Het centrum, van waaruit leven tot stand komt, vinden we eveneens uitgebeeld in de tabernakel. Het binnenste van het heiligdom is het centrum. Daar stond de ark des verbonds, waarop eenmaal per jaar het bloed op het verzoendeksel werd gestort. Daar werd de basis gelegd voor het leven van het volk Israël. Het is een type van het offer dat de Here Jezus Christus later zou brengen. De gehele tabernakel stond te midden van het volk Israël. Dit hebben we reeds besproken bij de stelling dat de hemel “binnen” is. Ook hier is het leven dus uit het centrum afkomstig.
Ezechiël 38:11,12
“11 En zult zeggen: Ik (Rusland) zal optrekken naar dat dorpland (Israël), ik zal komen tot degenen, die in rust zijn, die zeker wonen, die altemaal wonen zonder muur, en grendel noch deuren hebben.
12 Om buit te buiten, en om roof te roven; om uw hand te wenden tegen de woeste plaatsen, die nu bewoond zijn, en tegen een volk, dat uit de heidenen verzameld is, dat vee en have verkregen heeft, wonende in het midden des lands (aarde).”
Het gaat hier over een profetie over Rusland en zijn bondgenoten. In de eindtijd zullen zij tegen Israël optrekken dat dan tot geloof zal zijn gekomen. Deze profetie handelt over de tijd ná de komst van Jezus Christus op de Olijfberg. Ezechiël 38 handelt over de tijd die ná de duizend jaren zal verlopen, terwijl Ezechiël 39 op de tijd vóór de duizend jaren slaat. Israël zal in rust wonen. Het is uit de heidenen verzameld. Israël woont in het midden van de aarde. De vertaling met “land” is niet helemaal ten onrechte, maar in de meeste gevallen dient het woord “aretz” met “aarde” vertaald te worden.
Het beloofde land ligt centraal in deze wereld. In de NBG-vertaling is het met “navel der aarde” vertaald. De “navel” wijst op de bron van het leven. Via de navel wordt de ongeboren vrucht gevoed. Alle volkeren zullen aan Christus onderworpen worden, te beginnen met Israël. Als Israël aan Christus onderworpen is, zullen ook de overige volkeren via Israël aan Christus onderworpen worden; met geweld. Gelijktijdig zullen de overige volkeren via Israël door het evangelie voor Christus gewonnen worden; zonder geweld. Het leven voor de volkeren zal uit Israël afkomstig zijn. Israël vervult de functie van de navel. Bovendien is die navel in het midden.
Exodus 8:22
“En Ik zal te dien dage het land Gosen, waarin Mijn volk woont, afzonderen, dat daar geen vermenging van ongedierte zij, opdat gij weet, dat Ik, de HEERE, in het midden dezes lands ben.”
De Heer was in het midden van het land. Hij geeft het leven aan dat land. Hij staat centraal; niet alleen moreel. Dit is zo met betrekking tot Israël, omdat het in de gehele schepping het geval is. God staat centraal en de schepping bevindt zich om Hem heen.
Numeri 14:14
“En zij zullen zeggen tot de inwoners van dit land, die gehoord hebben, dat Gij, HEERE! in het midden van dit volk zijt; dat Gij HEERE! oog aan oog gezien wordt, dat Uw wolk over hen staat, en Gij in een wolkkolom voor hun aangezicht gaat des daags, en in een vuurkolom des nachts.”
De Heer bevond Zich in het midden van het volk.
De tabernakel in de woestijn,
middelpunt van het tentenkamp.
Op de achtergrond de berg Sinaï.
HET GEBIED ONDER DE AARDE IS EVENEENS ONDERVERDEELD.
De onderverdeling van het gebied onder de aarde komt onder andere naar voren in de weg die de satan zal afleggen. De satan bevindt zich in de hemel der hemelen, maar hij heeft ook invloed in de twee lagere hemelen (hij wordt “de overste van de macht der lucht” genoemd). Hij oefent macht uit op de aarde, maar hij zal in de toekomst ook op de aarde geworpen worden (Openbaring 12:9). Vervolgens wordt hij in de afgrond geworpen (Openbaring 20:1-3) en uiteindelijk in de poel des vuurs (Openbaring 20:10).
Hieruit kan geconcludeerd worden dat er ook in het dodenrijk een verschil in niveaus bestaat. De poel des vuurs bevindt zich op een lagere plaats dan de afgrond. Onder de aarde bestaan verschillende niveaus. Het dodenrijk is onderverdeeld in verschillende gebieden.
De Bijbel gebruikt verschillende uitdrukkingen, zoals
- de put (des verderfs; Psalm 55:24),
- de afgrond (o.a.Genesis 1:2; Exodus 15:5),
- de tartarus (); (2 Petrus 2:4; vertaald met “hel”),
- de hades (Grieks: o.a. Matthéüs 11:23;16 :18; vertaald met “hel”),
- de sheool (Hebreeuws: ; o.a. Numeri 16 :30,33),
- het gehenna (Grieks:; o.a.in Matthéüs 5 : 29,30;vertaald met “hel”) en
- de poel des vuurs (Openbaring 19 :20;20 :10).
Deze begrippen gelden uitsluitend in verband met de oude schepping!! Sommige begrippen zijn synoniem, maar er worden ook verschillende gebieden aangegeven. Het graf maakt ook deel uit van het dodenrijk, omdat het zich onder de aarde bevindt. De afgrond bevindt zich op een lager niveau dan het dodenrijk en de poel des vuurs bevindt zich op een nog lager niveau. Het woord “tartarus” wordt slechts eenmaal gebruikt.
2 Petrus 2:4,5
“4 Want indien God de engelen, die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar hen in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden;
5 En de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht;”
“In de hel geworpen hebbende” is de vertaling van het Griekse werkwoord (tartaro’o). In de tartarus blijken engelen die gezondigd hebben, gevangen te worden gehouden. Zij worden in verband met de vloed ten tijde van Noach genoemd. Deze engelen worden in dat verband ook in Genesis genoemd (Genesis 6:1-4;zonen Gods). De engelen die ingingen tot de dochteren der mensen, zijn blijkbaar door God gevangen gezet en zij wachten op hun oordeel.
Dit woord wordt níet in verband met overleden mensen gebruikt. Wanneer de natuurlijke mens sterft, komt hij in het dodenrijk. Het is daar geen fijne plaats, zoals uit Lukas 16 blijkt. Het dodenrijk is echter niet de plaats van het eeuwig oordeel. Men zit in het dodenrijk in afwachting van het eeuwig oordeel voor de grote witte troon op de jongste dag (Openbaring 20:11,12).
Wie onrechtvaardig bevonden wordt, zal opnieuw sterven (de tweede dood; Openbaring 20 :6) en in de poel des vuurs terechtkomen (Openbaring 20:15). Dat is een niveau lager. Het wordt de tweede dood genoemd, omdat het nog lager is. Het is een diepere/verdere dood. Een indeling van hetgeen onder de aarde is, blijkt uit:
Lukas 16:19-31
“19 En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, levende allen dag vrolijk en prachtig.
20 En er was een zeker bedelaar, met name Lázarus, welke
lag voor zijn poort vol zweren;
21 En begeerde verzadigd te worden van de kruimkens, die van de tafel des rijken vielen; maar ook de honden kwamen en lekten zijn zweren.
22 En het geschiedde, dat de bedelaar stierf, en van de engelen gedragen werd in den schoot van Abraham.
23 En de rijke stierf ook, en werd begraven. En als hij in de hel zijn ogen ophief, zijnde in pijn, zag hij Abraham van verre, en Lázarus in zijn schoot.
24 En hij riep en zeide: Vader Abraham, ontferm u mijner, en zend Lázarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope, en verkoele mijn tong; want ik lijde smarten in deze vlam.
25 Maar Abraham zeide: Kind, gedenk, dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lázarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten.
26 En boven dit alles, tussen ons en ulieden is een grote klove gevestigd, zodat degenen, die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, van daar tot ons overkomen.
27 En hij zeide: Ik bid u dan, vader, dat gij hem zendt tot mijns vaders huis;
28 Want ik heb vijf broeders; dat hij hun dit betuige, opdat ook zij niet komen in deze plaats der pijniging.
29 Abraham zeide tot hem: Zij hebben Mozes en de profeten, dat zij die horen.
30 En hij zeide: Neen, vader Abraham, maar zo iemand van de doden tot hen heenging, zij zouden zich bekeren.
31 Doch Abraham zeide tot hem: Indien zij Mozes en de profeten niet horen, zo zullen zij ook, al ware het, dat er iemand uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen.”
Hier vinden we de plaats waar de doden in terechtkomen. Die plaats is in twee delen verdeeld door een kloof. Deze geschiedenis spreekt niét over gelovigen van onze bedeling!
Wanneer een gelovige van de huidige (vijfde) bedeling sterft, gaat hij niét naar het dodenrijk! Deze geschiedenis handelt over de situatie vóór de dood en opstanding van de Here Jezus Christus.
Aan de ene kant van de kloof bevinden zich rechtvaardigen (= gelovigen). Dat gedeelte wordt “de schoot van Abraham” genoemd. De onrechtvaardigen (= ongelovigen) bevinden zich aan de andere kant van de kloof. Die verdeling is er in afwachting van het oordeel op de jongste dag. Dan zullen allen verschijnen voor de grote witte troon om geoordeeld te worden. Degenen die niet in het boek des levens staan geschreven, zullen in de poel des vuurs geworpen worden.
Op de jongste dag zullen ook rechtvaardigen voor de troon van God verschijnen. Dat zijn de gelovigen uit de voorgaande vier bedelingen. In beide gevallen wordt bepaald hoeveel straf of hoeveel loon iemand zal ontvangen.
Wanneer er “verhuisd” wordt van een hogere naar een lagere afdeling in de schepping, wordt dat “dood” genoemd. “Dood” is een relatief begrip. “Dood” geeft aan dat er geen communicatie is. De contacten zijn permanenten definitief verbroken. Wie uit de hemel geworpen wordt en daarom op de aarde terechtkomt, is dood voor de hemel. Er is geen contact met de hemel meer mogelijk. Men is dood voor de hemel, maar levend voor de aarde.
Wie van de aarde verdwijnt naar onder de aarde, is dood voor de aarde. Uiteraard heeft zo’n persoon evenmin contact met de hemel. Dit principe geldt voor de oude schepping. Wie deel uitmaakt van de nieuwe schepping valt niet onder dit principe van de oude schepping. Door de opstanding van Christus is de dood overwonnen (1 Korinthe 15:54-57).
Wanneer iemand sterft, is dat geen definitieve verbreking van de communicatie. Er blijkt een weg terug te zijn omdat de dood is overwonnen. Het verzoeningswerk van God houdt juist het verzoenen (= het tot één brengen) in van hetgeen door de dood gescheiden was. Verzoenen is in die zin synoniem aan “opstanding uit de dood”.
Gelovigen van de huidige (vijfde) bedeling zijn lichamelijk op aarde. Toch wordt van hen gezegd dat zij in de hemel zijn, want voor hen is de nieuwe schepping in werking getreden. Zij zijn één met de hemel. Zij zijn in de hemel! Het bijzondere van de opstanding van de Here Jezus Christus is dat het een permanente overwinning is. In de Bijbel is sprake van mensen die dood waren, maar werden opgewekt. Zij werden echter in hun oude, sterfelijke, lichaam opgewekt. Zij zijn later opnieuw gestorven.
De opwekking/opstanding van Christus is definitief. De dood heeft geen enkele macht over meer Hem. Hij is door Zijn opstanding de Eersteling geworden van de nieuwe schepping. Dit geldt sinds de opstanding voor een ieder, die tot geloof komt. Wanneer een mens sterft, gaat hij naar het dodenrijk. Op de laatste dag van deze oude schepping (= de jongste dag) wordt hij geoordeeld. Dan zal bepaald worden of hij in de nieuwe schepping op de nieuwe aarde komt te wonen of dat hij naar de poel des vuurs gaat. In dit verhaal komt de hemel niet aan de orde.
Alleen in deze tegenwoordige (vijfde) bedeling gaan gelovigen naar de hemel. Dat is een uitzondering! Iemand die nu tot geloof komt, wordt wedergeboren en daardoor is hij een nieuwe schepping. Daardoor onttrekt hij zich meteen aan de gang van zaken van de oude schepping. Hij gaat niet naar het dodenrijk, maar naar de hemel. Hij gaat naar de hemel omdat hij behoort tot de gemeente van eerstelingen die in de hemel staat opgeschreven (Hebreeën 12:23). Die gemeente heeft het eerstgeboorterecht boven Israël en de overige volkeren. Israël en de overige volkeren zullen in de toekomst op de nieuwe aarde leven. De gemeente is een hemels volk en is in de hemel geplaatst.
De gelovigen van de gemeente komen niet in het oordeel op de jongste dag. Zij moeten voor de rechterstoel van Christus verschijnen (2 Korinthe 5:10). Voor die troon wordt de positie van de individuele gelovige bepaald. Het dodenrijk was het logische gevolg van het scheppen van de aarde. Toch wordt het dodenrijk niet tot de schepping gerekend. Het heelal (= hemel en aarde) zullen met God verzoend worden (Éfeze 1:10).
Wat onder de aarde is, hoort niet bij het heelal. In het centrum bevindt zich de hemel der hemelen. Daar omheen bevindt zich de sterrenhemel en daar omheen bevindt zich de hemel, waarin de vogelen des hemels vliegen. De begrenzing van die hemelen wordt gevormd door de aarde.
Schematisch:
Onder de aarde bevindt zich ook van alles. Hetgeen zich onder de aarde bevindt, wordt in Bijbel ook in verband gebracht met de zeeën. In veel gevallen wordt daarbij het begrip “afgrond” gebruikt. Een zee en alles wat daarin is, wordt tot het dodenrijk gerekend. Het oppervlak van de zee wordt als de grens van de aarde gezien.
In de Bijbel wordt gezegd, dat de afgrond zich in de zeeën bevindt. Soms gaat die afgrond open. Uit die afgrond kunnen twee zaken verschijnen: water (Genesis 7:11) of demonen (Openbaring 9:2-12; uitgebeeld door sprinkhanen). De demonen weten overigens ook dat zij in de toekomst in de afgrond zullen worden geworpen.
Matthéüs 8:29,31,32
“29 En ziet, zij riepen, zeggende: Jezus, Gij Zone Gods! wat hebben wij met U van doen? Zijt gij hier gekomen om ons te pijnigen voor den tijd?
31 En de duivelen baden Hem, zeggende: Indien Gij ons uitwerpt, laat ons toe, dat wij in die kudde zwijnen varen.
32 En Hij zeide tot hen: Gaat heen. En zij uitgaande, voeren heen in de kudde zwijnen; en ziet, de gehele kudde zwijnen stortte van de steilte af in de zee, en zij stierven in het water.”
Lukas 8:31
“En zij baden Hem, dat Hij hun niet gebieden zou in den afgrond heen te varen.”
De demonen weten blijkbaar ook dat zij in de toekomst gepijnigd zullen worden. Zij willen graag in de zwijnen varen in plaats van in de afgrond te moeten verdwijnen. Zodra de demonen in de zwijnen waren gevaren, stortten die zwijnen zich in de zee. Daarmee gingen die demonen toch naar de afgrond. Dat is de toekomstbestemming van alle demonen. Op de bodem van de zee – en met name in de diepste zeeën die er zijn bestaan fysieke toegangen tot alle gebieden die zich onder de aarde bevinden (de afgrond, de hades, het dodenrijk). Deze “poorten” zijn afgesloten door middel van water (de zee).
Eén van de diepste zeeën is de Sargasso Zee (in de Bermuda-driehoek), waar soms schepen en vliegtuigen op vreemde en onverklaarbare wijze verdwijnen. Er worden de vreemdste verschijnselen waargenomen. Deze verschijnselen hebben met name met lichten magnetisme te maken. In die omgeving worden regelmatig UFO’s (niet geïdentificeerde vliegende objecten) waargenomen. Op die plaatsen bestaan blijkbaar “voertuigen” van en naar die onderwereld. Men gebruikt technische middelen om vanuit de afgrond naar de aarde te komen en omgekeerd.
De mens op aarde is in staat om met technische middelen van de aarde naar de beide hemelen te gaan. Het is daarom niet zo vreemd dat met technische middelen van de aarde naar onder de aarde kan worden gegaan. Men heeft technische middelen nodig om van de ene etage naar de andere te kunnen komen. Feitelijk is het “het overwinnen van de dood”, want men gaat van onder de aarde naar de aarde of van de aarde naar de hemel. Dit is overigens de enige verklaring voor het verschijnsel UFO’s.
Men zegt dat UFO’s voertuigen zijn die van buiten de aarde komen. Dat is juist, want hetgeen onder de aarde ligt hoort buiten de aarde (de buitenste duisternis). De Sargasso Zee is één van de twaalf zeeën waarin zich soortgelijke verschijnselen voordoen. Die zeeën liggen op regelmatige afstand van elkaar verspreid over de gehele aarde. Eén van die andere plaatsen is de Filipijnen Zee (de zogenaamde Duivels Zee) voor de kust van China. Deze twaalf “poorten” liggen als een gordel over de aarde. Daarmee wordt uiteraard meteen verband gelegd met de twaalf poorten van het nieuwe Jeruzalem (Openbaring 21 :12,13).
Lukas 16:19-26 maakt duidelijk dat het gebied onder de aarde onderverdeeld is. Er wordt ons een indeling voorgehouden waarbij de schoot van Abraham door een kloof gescheiden wordt van de rest van het dodenrijk. De schoot van Abraham wordt ook wel “paradijs” genoemd, de plaats waar ook de Here Jezus na Zijn kruisiging kwam (Lukas 23:43).
Schematisch:
De rechterkant van het dodenrijk is het paradijs of de schoot van Abraham. De linkerkant is het dodenrijk, waar alle niet-gelovigen naartoe gaan. De goede kant is altijd de rechterkant. De gelovigen, die zich in de schoot van Abraham bevinden, blijven daar tot aan de jongste dag (Openbaring 20 :11 v.v.). Daar bevinden zich de rechtvaardigen (gelovigen) uit voorgaande bedelingen. De gelovigen van de tegenwoordige (de vijfde) bedeling hebben met dit verhaal niets te maken, want zij gaan níet naar het dodenrijk, maar naar de hemel!
4.HET WERELDBEELD IN DE PRAKTIJK.
De eerder behandelde stellingen roepen vaak allerlei vragen op. De eerste vraag die doorgaans gesteld wordt, is: “Als de aarde hol is, waarom zien wij daar dan niets van?” Dit is eigenlijk een vreemde vraag. Toen men u vertelde dat de aarde bol was en zich meteen enorme snelheid door een oneindig heelal beweegt, heeft u immers ook niet gevraagd waarom u daar niets van ziet! Dat zou wel eerlijk zijn geweest. Men constateert bepaalde dingen en trekt daar conclusies uit.
Dat de aarde rond is, is niet te zien. We zien dat de zon ‘s morgens opkomt en ‘s avonds weer ondergaat. Wij concluderen daaruit dat de zon een boog om ons heen beschrijft. We zien van de aarde hooguit dat zij plat is. Velen beweren dat wij – als wij in de verte kijken – alleen de top van de kerktoren zien en de rest van de toren niet. Dat is niet waar. Wij zien weliswaar alleen de top, maar dat komt omdat er bomen e.d.vóór de kerk staan.
Onze waarneming vlak boven het aardoppervlak en vlak boven het wateroppervlak is zeer moeilijk, omdat het licht daar niet gaat zoals het zou moeten gaan. Dit komt door de temperatuurschommelingen. De temperatuur van het land/water en de lucht daar vlak boven is verschillend. Door die sterke temperatuur schommelingen wordt het licht afgebogen. Wij zien dus de werkelijkheid niet zoals zij is, want het licht wordt afgebogen.
Wanneer we op een asfaltweg rijden in de zomer en we kijken recht voor ons uit, dan lijkt het net alsof die weg blank staat (nat is). Het lijkt alsof er water op de weg staat. Die weg is helemaal niet nat. Wij denken dat er water op de weg staat, omdat wij zien dat er iets weerkaatst wordt. In zo’n geval zien wij niet de asfaltweg, maar de lucht. Het is een fata morgana (= luchtspiegeling) in het klein.
Door de zon wordt het asfalt erg heet, waardoor een groot temperatuurverschil ontstaat in de luchtlaag vlak boven die weg. Dit heeft tot gevolg dat het licht afgebogen wordt. Die afgebogen lichtstraal valt in ons oog. Wij zien de lucht die weerkaatst wordt door het hete laagje lucht boven de weg. Dat laagje hete lucht fungeert als spiegel.
Een ander voorbeeld is een lepeltje dat wij in een beker vloeistof plaatsen. Als we naar het lepeltje kijken, lijkt het krom. Het lepeltje is niet krom, maar het lijkt krom omdat het licht in de vloeistof van richting wordt veranderd.
Deze voorbeelden bewijzen dat het licht niet altijd langs een rechte weg gaat. Dit principe geldt eveneens voor het wereldbeeld dat ons wordt voorgehouden. Het wereldbeeld waarbij de aarde een bol zou zijn die door het heelal zweeft en om de zon draait is gebaseerd op bepaalde axioma’s. Die axioma’s worden door de Bijbel niet onderschreven.
Alle wetenschappelijke waarneming gaat uit van bepaalde axioma’s. Een axioma is een onbewezen stelling. Die stelling wordt als grondslag aanvaard, hoewel het om een onbewezen stelling gaat. Dit komt bijna overeen meteen vóóroordeel. Wij gaan van het axioma uit dat de aarde stilstaat. Wij staan immers stil en vallen niet om. Wanneer we vervolgens naar de zon kijken dan concluderen wij dat de zon beweegt, want wij zien de zon opkomen en ondergaan. Wij staan immers stil! Wij doen de wetenschappelijke waarneming dat de zon beweegt.
Uitgaande van het door ons gestelde axioma is deze waarneming juist. Dit betekent niet dat wij daarmee de werkelijkheid hebben bewezen. Onze conclusie was wel juist, maar het is geen bewijs omdat wij dan eerst zullen moeten bewijzen dat de aarde inderdaad stilstaat. Wanneer we van het axioma uitgaan dat de zon stilstaat, dan komen we tot de conclusie dat de aarde beweegt. De conclusie is ook hier correct, maar er is nog niets bewezen. Het uitgangspunt is namelijk niet bewezen en daarom is de conclusie, die op grond van dat uitgangspunt is gemaakt, evenmin bewezen. We gingen slechts van een axioma uit.
In verband met de zon ziet men het niet meer als een axioma dat de zon stilstaat. Men acht dit bewezen. Men doet alsof. Het axioma is door iedereen geaccepteerd, hetgeen voor het trekken van conclusies bijzonder gemakkelijk is. Men kan op grond van dit axioma best conclusies trekken, maar dat wil niet zeggen dat daarmee waarheden worden vastgesteld. Daartoe dient eerst bewezen te worden dat het axioma juist is.
Vroeger ging men ervan uit dat de aarde stilstond, want men voelde niet dat de aarde draaide. Tegenwoordig vindt men zo’n gedachte naïef. Men concludeerde dat de zon beweegt. Die zag men namelijk opkomen en ondergaan. Men heeft daar duizenden jaren geen enkel probleem mee gehad. De banen van de planeten werden bepaald en de zon- en maansverduisteringen werden voorspeld door astronomen die ervan uitgingen, dat de aarde stilstond. Dit was geen enkel probleem. De berekeningen klopten precies.
In de ruimtevaart (bij de NASA) stuurt men raketten vanaf de aarde naar de maan en nog verder. Men gaat daarbij uit van de aarde. Bij de berekeningen gaat men ervan uit dat de aarde stilstaat. Daardoor heeft men namelijk een vast punt om te berekenen. Het uitgangspunt bij de NASA is dat de aarde stilstaat en dat verder alles beweegt. Men heeft daar geen enkel probleem mee. Men neemt als axioma dat de aarde stilstaat en alles wordt vervolgens op dat axioma gebaseerd. Men gelooft niet dat de aarde werkelijk stilstaat, maar men neemt het wel als axioma omdat dat het gemakkelijkste is.
WAT IS LICHT?
De mens meent dat de zon het licht van de wereld is. Voordat de zon er was,was er echter ook licht.Dat is het licht dat overeenkomt met het licht van de nieuwe schepping: het Lam zal haar kaars zijn (Openbaring 21). Wanneer onze ogen straling van een bepaalde golflengte kunnen zien, noemen we dat licht. Zodra de mens het met zijn ogen kan waarnemen, noemt hij het licht. Er is echter geen fundamenteel verschil tussen lichtstralen en radiostralen. Het enige verschil zit in het trillingsgetal van beide soorten stralen. “Licht” is dus een zeer subjectief begrip in het menselijk spraakgebruik. De norm daarvan is namelijk in de mens zelf gelegen. De Bijbel hanteert een andere definitie voor licht.
Éfeze 5:13
“Maar al deze dingen, van het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want al wat openbaar maakt, is licht.”
Al wat openbaar maakt (= ontsluiert), is licht. Daarom is God Licht, want Hij maakt openbaar. Hij maakt in de eerste plaats Zichzelf openbaar. Christus is ook Licht, want Hij is gekomen om openbaar te maken. Daarom is Hij ook de Waarheid, want beide begrippen hangen nauw met elkaar samen. Als het licht iets openbaar maakt, verschijnt de waarheid.
Hiermee zijn we aangekomen op het terrein van de geestelijke dingen. De ogen van de mens zijn gesloten voor de geestelijke dingen. De Bijbel gaat ervan uit, dat de ogen van de mens gebrekkig zijn. Eigenlijk zijn die ogen gesloten, hoewel de mens meent te zien.
Van Israël wordt bijvoorbeeld gezegd dat zij ziende niet ziet (Matthéüs 13:13; Handelingen 28:27). Dit principe geldt eigenlijk voor ieder mens. De mens kijkt wel, maar hij ziet niets. Zodra hij wel dingen ziet, wordt hij “ziener” (profeet) genoemd. Wanneer God de ogen van de mens opent, dan ziet die mens ineens andere dingen. Hij ziet geen dingen die er niet zijn. Hij ziet dingen die er wel zijn; hij zag die voorheen echter niet.
Als God iemands ogen opent, betekent dit dat die ogen eerst dicht zaten. Dat is de normale situatie van het menselijk oog. Hij ziet zeer gebrekkig. De dingen die hij zou moeten zien, ziet hij niet. Hij zou God in de hemel moeten zien, maar Hem ziet hij niet. God opende bijvoorbeeld de ogen van de knecht van Elisa (2 Koningen 6:15-17). Dit had tot gevolg dat die knecht ineens allemaal legers zag. Die legers waren er voor die tijd ook wel, maar hij kon ze niet zien. Ineens bleek dat de legers van God aanwezig waren.
Wij geloven dat die hemelse legers er zijn, hoewel we ze nog nooit gezien hebben. Wij hebben het echter vanuit het Woord van God leren ”zien” en daarom geloven wij het. Israël en de Gemeente worden vaak tegenover elkaar geplaatst. Van Israël wordt gezegd, dat zij ziende niet zien, omdat zij verblind geworden zijn. Bovendien horen zij horende evenmin. Met betrekking tot de Gemeente wordt gezegd in:
Johannes 20:29
“Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben.”
De gelovigen van de Gemeente van de huidige (vijfde) bedeling geloven zonder dat zij zien. Zij gaan slechts af op het Woord dat gepredikt is/wordt. Dat is het wezenlijke van de gemeente. Al wat openbaar maakt, is licht (Éfeze 5:13). Er staat echter nog iets achteraan.
Éfeze 5:14
“Daarom zegt Hij: Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de doden; en Christus zal over u lichten.”
Wanneer de mens tot geloof komt (= ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de dood), dan komt hij in aanraking met het licht van Christus. De mens kan niet in de hemel kijken, maar bovendien zijn de contacten met de hemel verbroken. Er bestaat scheiding tussen de hemel en de natuurlijke mens. “Scheiding” komt overeen met “dood”. De mens kijkt omhoog naar de hemel, maar ziet niets. Christus geeft Zijn licht, maar dat is met natuurlijke ogen niet waarneembaar. Het is licht dat openbaar maakt. Het is echter geen licht in natuurkundige zin. Het licht dat Christus geeft, is het Woord van God.
Psalm 119:105
“Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.”
Het Woord van God is Licht.
Johannes 1:1-4
“1 In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.
2 Dit was in den beginne bij God.
3 Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt,dat gemaakt is.
4 In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen.”
Voor Woord worden hier verschillende synoniemen genoemd: Leven en Licht. “Licht” wordt hier eigenlijk met het gehoor in verband gebracht, want men neemt het Woord tot zich via het gehoor. Het gaat hier om het Woord. Dat is het belangrijkste. Dit houdt in dat het gehoor belangrijker is dan het gezicht (Licht). Het Woord is het Licht en is het Leven. Het spreekt allemaal van Christus. Hij laat Zijn licht over de gelovigen schijnen. De gelovigen worden geacht op Hem te zien. Dat gebeurt uiteraard niet met letterlijke ogen, maar met geestelijke ogen. Daarvoor is het licht van de zon niet nodig.
Éfeze 1:17,18
“17 Opdat de God van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve den (een) Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis (kennis van Hem);
18 Namelijk verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten, welke zij de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom zij der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen;”
Gelovigen ontvangen ”verlichte ogen” wanneer zij toenemen in de kennis van Christus. Het gaat hier om geestelijke inzicht; om het zien met geestelijke ogen.
DE WEG VAN HET LICHT.
Men heeft duizenden jaren geloofd dat de aarde stilstond. Toen men ging beweren dat de aarde een planeet was, zoals alle andere planeten, deed men dat niet omdat dit (meer) overeenkwam met de verschijnselen die men waarnam. Men deed dit om filosofische redenen. Men ging uit van een heelal waarin de aarde een planeet was, zoals alle andere planeten. Men kwam tot de ontdekking dat de aarde slechts zeer klein was ten opzichte van de zon. Men vond het absurd dat zo’n grote zon om zo’n kleine aarde draaide.
Dit heeft uiteraard niets meer met astronomie te maken. Het is filosofisch om te zeggen dat iets groots niet om iets kleins kan draaien. Grote dingen horen centraal te staan, vindt men. Dit is overigens ook het principe van democratie: de minderheid moet zich aan de meerderheid onderwerpen.
De verhouding tussen de grote zon en een kleine aarde is niet bewezen. Wanneer wij naar de zon kijken, komen we tot de conclusie dat die niet veel groter is dan de maan. De maan is kleiner dan de aarde. Waarom zou de zon dan niet eveneens kleiner zijn dan de aarde?
Dit is gebaseerd op onze dagelijkse waarnemingen. Men komt tot de bewering dat de zon zeer groot is op grond van twee axioma’s. Men hanteert deze twee stellingen bij alle astronomische studie. Dit staat los van de manier, waarop men dit doet (met kijkers of radiotelescopen). Deze twee axioma’s zijn:
- Het licht gaat altijd langs een rechte weg. Wij hebben reeds gezien dat licht lang niet altijd langs een rechte weg gaat. Licht wordt soms zelfs door lucht teruggekaatst; zeker door een spiegel. Veel astronomische verschijnselen zijn gebaseerd op het feit dat het licht niet altijd via een rechte weg gaat.
- Het licht gaat altijd met dezelfde snelheid, namelijk meteen snelheid van 300.000 km per seconde (exact:299.792,458 km/s). Dit is de snelheid van het licht op aarde (binnen de dampkring).
Dit zijn axioma’s en dat betekent dat zij niet bewezen zijn. We moeten ons realiseren water gebeurt als wij ergens naar kijken. Wij gaan ervan uit dat wij onze blik ergens op richten. In werkelijkheid komt een lichtstraal van buitenaf in ons oog terecht. Als een lichtstraal in het oog komt, dan concluderen wij uit welke richting dat licht komt. Wanneer wij in die richting kijken, dan kijken wij dus naar de richting waaruit die lichtstraal in ons oog kwam.
Schematisch:
Wanneer een lichtstraal door een spiegel weerkaatst wordt en vervolgens in ons oog komt, dan kijken wij in de richting van de spiegel, want uit die richting kwam de lichtstraal in ons oog.
De lichtbron geeft lichtstralen en die lichtstralen komen via een omweg in ons oog. Daardoor zien wij de dingen op een plaats waar ze niet zijn. Die “omweg” kunnen wij niet bepalen.
Voorbeeld: Wanneer wij een auto meteen snelheid van 40 km/uur de straat in zien komen, dan kunnen wij niet zeggen: die auto komt vanuit het oosten en is een uur onderweg, dus komt hij uiteen plaats die 40 km ten oosten van onze straat ligt. Wij weten namelijk helemaal niet waar die auto een afslag heeft genomen. Wij weten evenmin of hij constant 40 km/uur heeft gereden, enzovoorts. Wij zien de auto alleen de straat in komen. Verder weten wij niets van die auto, noch van de weg die hij heeft afgelegd.
Dit principe geldt voor alle dingen die wij zien. Er komen lichtstralen in ons oog. Wij weten onder welke hoek die lichtstraal in ons oog valt. Dat is de laatste richting van die lichtstraal. De weg die deze lichtstraal heeft afgelegd, kennen wij echter niet. Wij kennen alleen het laatste kleine stukje waarbij de lichtstraal in ons oog komt. De rest van de weg kennen wij niet. Onze waarnemingen zijn derhalve zeer subjectief.
Door temperatuurverschillen in de atmosfeer kunnen lichtstralen afgebogen worden. In de woestijn zien mensen soms een oase die er op dié plaats niet is. Wanneer het zeer mooi weer is, kan men dit verschijnsel ook op Terschelling waarnemen. Wanneer men naar de zee kijkt, ziet men duinen en dergelijke; alleen het onderste deel van hetgeen men ziet, klopt niet, want de duinen zweven. Het is een fata morgana. Dit kan worden waargenomen, omdat lichtstralen in de lucht worden afgebogen. Hetgeen wij waarnemen is er wel, maar niet op de plaats waar wij het zien. Het kan wel andere afmetingen hebben, want door spiegels kunnen dingen vergroot of verkleind worden.
Dit is bijvoorbeeld het principe van een sterrenkijker. Via geslepen spiegels,waardoor de dingen vergroot worden, kijkt men in de ruimte. Bovendien kijkt men via de zijkant van een sterrenkijker de ruimte in. De dingen die men ziet zijn veel groter dan men ze met het blote oog ziet. Men weet dat men bedrogen wordt en men doet dat met opzet, omdat men het met een bepaald doel doet. De Bijbel zegt nergens dat het licht via een rechte weg gaat. De Bijbel zegt juist dat het licht niet via een rechte weg gaat.
Job 38:18,19
“18 Zijt gij met uw verstand gekomen tot aan de breedte der aarde? Geef het te kennen, indien gij dit alles weet.
19 Waar is de weg, daar het licht woont? En de duisternis, waar is haar plaats?”
Hoe breed is de aarde?
Wij gaan ervan uit dat de aarde een omtrek heeft van 40.000 km. Daaruit is de diameter te berekenen. Of dit correct is, is niet bekend. In dit verband wordt over de weg van het licht gesproken. De vraag kan ook anders gesteld worden: “Wat is de weg die het licht normaal aflegt?” De normale weg van het licht is namelijk niet bekend. De wetenschap gaat ervan uit dat het licht een rechte weg aflegt. Dat is gebaseerd op de waarnemingen van de mens; via het oog. Tevens wordt gevraagd waar de plaats van de duisternis is. Uit hetgeen tot nog toe in deze studie naar voren is gekomen, weten wij dat de Bijbel leert dat de duisternis “buiten” is. Daar komt het licht nooit.
Job 38:24
“Waar is de weg, daar het licht verdeeld wordt, en de oostenwind zich verstrooit op de aarde?”
Hier wordt niet alleen naar de weg van het licht gevraagd, maar ook naar de weg waar het licht verdeeld wordt. De Bijbel gaat ervan uit dat licht verdeeld wordt en daarom geen rechte weg gaat. Iets dat zich verdeelt, gaat namelijk geen rechte weg. Op welke manier dat gebeurt en wáár dat gebeurt, wordt niet vermeld. De mens kan niet berekenen hoe dat gaat. Hij kan wel vermoedens naar voren brengen om de waarnemingen uit de natuur te verklaren. Hij kan het echter niet met wiskundige formules bewijzen. Het kan niet bepaald/gemeten worden.
De mens gaat uit van licht dat altijd met dezelfde snelheid en via een rechte lijn beweegt. Vanuit deze gedachte komt men op een enorme zon en een hele kleine aarde.
Deze conclusie is gebaseerd op licht dat zich altijd met dezelfde snelheid en via een rechte weg voortbeweegt. Als wij naar de zon kijken, dan weten wij onder welke hoek wij dat licht van de zon waarnemen. Men spreekt over het aantal graden van de zon en de maan aan de hemel. De mens kan echter niet zeggen hoe groot de zon en de maan zijn. Daarvoor is het namelijk noodzakelijk om de afstand tot de aarde te kennen.
Als wij de zon onder een bepaalde hoek zien, dan zegt dat nog niets over de grootte. In de praktijk zien we de zon en de maan allebei even groot aan de hemel staan. De mens zegt dat de maan heel dichtbij de aarde staat en dat de zon heel ver van de aarde staat. Hieruit trekt men de conclusie dat de zon ontzettend groot moet zijn.
Men kan meten hoe lang het licht van de zon erover doet om bij ons te komen. Dit is een vrij betrouwbare meting die ongeveer 8 minuten duurt. Het licht plant zich voort met een snelheid van 300.000 km per seconde. Dit is overigens de lichtsnelheid op aarde. Men gaat ervan uit dat het licht zich in de ruimte met dezelfde snelheid voortplant.
Als het 8 minuten (= 480 seconden) duurt voor het licht bij ons is, dan staat de zon dus op een afstand van 300.000 x 480 = 144.000.000 km afstand van ons af. Hieruit is dan weer de grootte van de zon te berekenen.
Deze berekening is volkomen juist, maar bij deze hele gedachtegang maakt men een grote fout. Men gaat namelijk uit van de twee hierboven genoemde axioma’s en men gaat ervan uit dat die juist zijn. Ze zijn echter nooit bewezen; integendeel! Het staat niet vast dat het zonlicht vanaf de zon in een rechte lijn naar ons toe komt. Evenmin staat vast dat het licht gedurende die 8 minuten met dezelfde snelheid gaat. Bovendien is bekend dat alles wat naar de aarde komt, in toenemende snelheid (een eenparig versnelde beweging) naar de aarde komt. Voor het licht maakt men echter een uitzondering. Wanneer wij van twee andere axioma’s uitgaan, komen wij tot hele andere conclusies.
Die twee axioma’s zijn:
- Naarmate het lichtdichter bij de aarde komt, gaat het meteen steeds grotere snelheid (eenparig versneld).
- Het licht gaat niet altijd in een rechte lijn.
Men heeft berekend, dat het licht 8 minuten nodig heeft om bij ons te komen. Het licht gaat op grote afstand van de aarde langzamer dan dichter bij de aarde. Ver van de aarde verwijderd, gaat het dus niet met een snelheid van 300.000 km per seconde, maar veel langzamer. Dit betekent dat hoe verder men van de aarde verwijderd is, des te kleiner is de afstand die wordt overbrugd. Dit betekent dat de zon veel dichter bij de aarde staat dan wij denken. De consequentie hiervan is dat de zon veel kleiner is dan men denkt.
De mens hanteert de “nulmethode”. Dit betekent dat de snelheid van het licht altijd uitkomt op 300.000 km/s, omdat licht gemeten wordt met licht. In de astronomie wordt licht namelijk gebruikt als meetinstrument.
Tot voor kort rekende men met lichtjaren (= de afstand die het licht in één jaar overbrugt: 9.460.800.000.000 km). Het hanteren van lichtjaren is correct, maar de omrekening naar kilometers is onjuist, omdat de snelheid van het licht niet altijd constant is. Het licht gaat op grotere afstand van de aarde langzamer dan dichter bij de aarde.
We gaan uit van een plat aardoppervlak en we tekenen daarboven een ster. Op aarde worden twee waarnemers geplaatst.
Schematisch:
Vanuit die ster tekenen we twee lichtstralen naar de twee waarnemers; één onder een hoek van 60ø en één onder een hoek van 30ø. Uitgaande van een plataardoppervlak is de afstand tussen die ster en het aardoppervlak te berekenen. Hiertoe dient de loodlijn berekend te worden. Dit levert geen enkel probleem op. Nu gaan we niet uit van een plataardoppervlak, maar van een bolle aarde. We tekenen weer een ster boven de aarde en wederom twee waarnemers.
Schematisch:
Beide waarnemers kijken feitelijk recht voor zich uit en zien de ster “opkomen”. Wanneer wij bepalen hoelang het licht van de ster erover doet om op aarde te komen, dan hebben we meteen de kromming van het aardoppervlak berekend. Bij een plat aardoppervlak kunnen de waarnemers, als ze recht voor zich uit kijken, nooit de ster zien. Ze moeten omhoog kijken. Als ze toch voor zich uitkijken en de ster zien, betekent dit dat het aardoppervlak gebogen moet worden. Beide waarnemers keken immers recht voor zich uit.
Men verklaart de aarde tot een bol om beide kijkrichtingen op de ster gericht te krijgen. Men gaat ervan uit dat licht zich rechtlijnig en met dezelfde snelheid voortplant. Vanuit deze twee axioma’s is men verplicht uit te gaan van een bolle aarde, want anders is het onmogelijk dat beide waarnemers de ster zien onder dezelfde hoek. Wanneer we echter uitgaan van licht dat afgebogen wordt, is het helemaal niet nodig om de aarde bol te verklaren. Wanneer we ervan uitgaan dat het licht bij de aarde afgebogen wordt, omdat de snelheid toeneemt naarmate het licht dichter bij de aarde komt, dan is er geen enkel probleem. In dat geval kan rustig uitgegaan worden van een plat aardoppervlak.
Schematisch:
Door te zeggen dat het licht via een kromme lijn gaat, kan het principe van een bolle aarde worden omzeild. We kunnen echter nog veel verder gaan. We kunnen rustig uitgaan van het beeld dat de Bijbel ons voorhoudt: de holle aarde. We tekenen opnieuw een ster en twee waarnemers. Beide waarnemers staan horizontaal/evenwijdig met het aardoppervlak naar de ster te kijken. Beide zien de ster.
Schematisch:
Staat de ster op aarde? Nee, natuurlijk niet. De ster staat in de hemel.De conclusie die wij dienen te trekken,is dat het licht van de ster krom gaat en via de kromme lijn bij de waarnemers terechtkomt.
Schematisch:
Beide waarnemers kijken recht voor zich uiten zij interpreteren het alsof de ster in het verlengde van de lijn staat waarin zij kijken (zoals schematisch weergegeven is op de eerste tekening op de vorige pagina).
Alle waarnemingen die de wetenschap doet, laten wij gewoon staan. De wetenschap meet namelijk alleen met hoeken. Vervolgens keren wij de aarde geheel binnenste buiten (in ons denken). De berekeningen van de wetenschap blijven dan gewoon van kracht. Het enige verschil is dat wij die ster zien in een holle aarde, terwijl de wetenschap die ster ziet vanaf een bolle aarde. De consequentie is wel dat het axioma van de wetenschap onjuist is, omdat het licht zich niet rechtlijnig voortplant.
De astronomie gaat van het axioma uit dat het aardoppervlak gebogen is en dat het licht via een rechte lijn gaat. Wanneer wij van het axioma uitgaan dat het aardoppervlak plat is, dan is de consequentie daarvan dat hetgeen eerst recht was (namelijk de weg van het licht), nu krom gaat. De waarnemingen blijven daardoor volstrekt gelijk. Er verandert niets aan onze waarnemingen. In beide gevallen wordt echter van een ander axioma uitgegaan.
We gaan nu nog een stap verder en zeggen dat die bol niet plat is, maar hol. De enige consequentie daarvan is dat het licht nog meer afgebogen wordt dan bij een plataardoppervlak. Hoe verder het licht van de aarde verwijderd is, des te langzamer gaat het. De richting speelt daarbij vermoedelijk geen enkele rol. Het licht gaat traag, maar gaat sneller naarmate het dichter bij de aarde komt. Vlak bij de aarde buigt het licht af. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de aarde de grens vormt voor het licht. Onder de aarde is namelijk duisternis. Het licht is niet erg geneigd om de aarde te naderen en buigt daarom vlak boven het aardoppervlak af.
In plaats van een ster kunnen we zon nemen. De consequentie van het voorgaande is dat de zon vele malen kleiner is dan de wetenschap meent. Generaliserend gesproken maakt men de hemellichamen groter naarmate ze verder van de aarde verwijderd zijn. Vergeleken bij de planeten is de zon groot, maar vergeleken met andere sterren is het slechts een “dwerg”. Dit komt, omdat men van een wereldbeeld uitgaat dat binnenste buiten is gekeerd.
De kromming van het licht verklaart tevens het verschijnsel van dag en nacht in 24 uur. In dit verband is van belang om te onthouden dat niet de aarde draait, maar de zon. De kleine zon kon rustig stilstaan in de tijd van Jozua, want vanuit het Bijbelse wereldbeeld is de zon makkelijk boven het dal van Gilead stil te zetten. Binnen het algemeen erkende wereldbeeld is dat onmogelijk. Vanuit het Bijbelse wereldbeeld heeft het geen noemenswaardige gevolgen als de zon stil wordt gezet. Het enige dat men daarvan op aarde merkte, was dat de schaduw op de zonnewijzer niet verder ging.
Het licht van de zon straalt niet alle kanten op, want dan zou de gehele aarde verlicht worden. De zon verlicht slechts de helft van de aarde. De ene deel van de aarde ligt in het duister (= het is nacht), terwijl de andere helft van de aarde verlicht wordt (= het is dag). Dit zijn onze waarnemingen. Halverwege de aarde ontstaat de overgang tussen dag en nacht, omdat de zon slechts de helft van de aarde verlicht.
We gaan weer uit van twee waarnemers. De ene waarnemer (C) ziet de zon opkomen; recht voor zich uit. Dit betekent dat het laatste stukje van het licht van de zon evenwijdig met het aardoppervlak gaat. Dat is de waarneming van waarnemer C. Het licht valt evenwijdig aan het aardoppervlak in zijn oog en dat bepaalt zijn waarneming. De overige zonnestralen vallen op de aarde, want het is daar dag.
Op de tekening staat de zon recht boven punt A. Op de plaats waar de andere waarnemer staat (B), raakt het zonlicht nog net de aardbodem. Daar gaat de zon onder. Wanneer deze waarnemingen schematisch worden weergegeven, ontstaat de volgende tekening:
Dit is een schematische tekening. Onbekend is hoe de stralen gaan en hoe sterk ze worden afgebogen. Slechts het laatste deel van de weg van het licht wordt door ons waargenomen.
Zoals algemeen bekend is, bereiken niet alle lichtstralen de aarde. Er zijn een aantal stralen die “langs” de aarde gaan. De lichtstralen buigen namelijk af, waardoor een deel van het licht van de zon de aarde niet bereikt. Daardoor ontstaat de nacht aan de andere kant van de aarde. Het grootste deel is licht, maar er is een deel van de aarde dat niet door het licht van de zon bestraald wordt. Daar is duisternis (= nacht).
In de praktijk is de helft van het aardoppervlak duister. De zon draait gedurende 24 uur en daardoor verplaatsen licht (dag) en duisternis (nacht) zich over het aardoppervlak. Dit beeld is gebaseerd op het wereldbeeld, dat de Bijbel ons voorhoudt. Het is helemaal niet in strijd met onze waarnemingen. Bepaalde specifieke vragen met betrekking tot de werkelijke aard van het licht zijn niette beantwoorden, maar de algemene wetenschap kan dergelijke vragen evenmin beantwoorden.
Er zijn verschillende theorieën in omloop over het licht, maar ze zijn met elkaar in tegenspraak. De ene theorie gaat ervan uit dat licht zich voortplant door middel van straling, terwijl de andere theorie ervan uitgaat dat licht via deeltjes wordt doorgegeven. Beide blijken “wáár” te zijn, maar beide zijn tevens met elkaar in tegenspraak. De ene theorie sluit namelijk de andere theorie uit.
De wetenschap heeft “ontdekt” dat de ruimte krom is. De grens van de ruimte is niet krom, want men kent geen grens. De ruimte zelf blijkt gebogen te zijn. De astronomie gebruikt hiertoe een krom “meetlint”, namelijk “licht”. Men meet iets (namelijk de ruimte), dat een andere vorm blijkt te hebben dan hun “meetlint”. Men gaat ervan uit dat het licht via een rechte weg gaat en dus recht is. Men meet het heelal en neemt waar dat het heelal ten opzichte van het licht krom gaat. Bovendien gaat men ervan uit dat de ruimte niets is. Men meet iets dat er eigenlijk niet is en zegt daarvan dat het krom is.
De astronomie gaat uit van de verkeerde axioma’s en daardoor kloppen de conclusies evenmin. Het enig juiste axioma is het geloof in het Woord van God. In het Woord van God liggen alle schatten der wijsheid en kennis verborgen (Kolossenzen 2 :2,3). Christus is het Begin van alle wijsheid. Vanuit dat Begin dienen wij de zaken te bestuderen. Dàt dient het uitgangspunt te zijn. Men dient het Woord van God te geloven; zonder voorbehoud!
Sommige mensen vinden dit veel te ver gaan. De wetenschap gelooft echter ook zonder voorbehoud, hoewel ze niet het Woord van God als uitgangspunt van hun geloof neemt. Men vindt dat heel normaal. Wanneer wij het Woord van God als uitgangspunt voor ons geloof nemen, blijken zelfs de dingen die binnen de wetenschap niet kloppen, wel te kloppen. Zeker in moreel/ethisch opzicht blijken de zaken te kloppen met hetgeen het Woord van God leert. Dit geldt voor alles; niet alleen voor het wereldbeeld.
De kromming van het licht veroorzaakt dat de zon en de sterren op een andere plaats staan dan wij ze zien. Door die kromming wordt slechts de helft van het aardoppervlak verlicht. Al onze waarnemingen worden bovendien door die kromming vervormd. Als voorbeeld halen we in de voorgaande tekening de zon weg en plaatsen er ons oog voor in de plaats. Wij gaan ervan uit dat wij ons op die plaats in de ruimte bevinden en naar de aarde kijken. Wij kijken door middel van licht. Dat licht kaatst van de aarde terug en valt in ons oog. Wat zien wij dan? Wij zien de zaken vanuit een bepaalde hoek. Dat is de hoek waaronder het licht in onze ogen valt. Dit betekent dat wij precies de helft van de aarde zien. Het resultaat hiervan is dat – waar men zich ook bevindt in het heelal – men slechts de helft van de aarde ziet. Het Bijbelse wereldbeeld komt dus precies overeen met de waarneming. Men verklaart dit door te zeggen dat de aarde een bol is, waardoor het niet mogelijk is om méér dan de helft van de aarde te zien.
Wanneer men naar de aarde kijkt, ziet men de aarde niet onder een hoek van 180ø (als holle aarde), maar slechts onder een hoek van bijvoorbeeld 60ø. Het is te vergelijken met een enorm sterke groothoeklens.
Schematisch:
Vanuit het heelal ziet men de halve aarde (180ø), maar het valt door de kromming van het licht slecht onder een hoek van 60ø in het oog. Wanneer men daar een camera plaatst, ziet men dezelfde halve aarde óók onder een hoek van 60ø. In werkelijk ziet ons oog natuurlijk méér dan die hoek van 60ø. Naast die hoek van 60ø is alles echter zwart! Men kijkt feitelijk gewoon terug het heelal in.
Men beweert dat de aarde een planeet is in een oneindig heelal. In dat heelal zouden zich een ontelbaar aantal lichtbronnen bevinden. Als dat waar zou zijn, zou de hemel dag en nacht door altijd licht zijn. De astronomen weten dat ook wel, maar zij verklaren dat weg. Wij nemen echter geen lichte hemel waar, maar een zwarte hemel. Dat komt doordat wij geen licht meer zien. Wij kijken langs de aarde; terug het heelal in. Het heelal is namelijk niet oneindig en er bevinden zich geen ontelbaar aantal lichtbronnen. De wereld heeft een geheel ander uiterlijk dan de wetenschap vermoedt.
Schematisch:
Dit resultaat komt overeen met het effect van een fish-eye lens. Dit is een super-groothoeklens. Wanneer men meteen dergelijke lens een foto maakt van bijvoorbeeld een bakstenen muur, dan krijgt men de volgende tekening:
Er ontstaat van de muur een ronde plaat, omgeven door een zwarte achtergrond. Het zwarte gedeelte is ontstaan doordat de lens langs de muur heen keek; terug in de lens.Op grond van het patroon van de bakstenen zien wij dat de foto vervormd is. Wij herkennen het wel als een bakstenen muur, omdat wij die eerder hebben gezien. Als wij niet zouden weten hoe een bakstenen muur er uit behoort te zien, zouden wij ervan uitgaan dat zo’n muur uit bolle stenen zou bestaan (een soort gemetselde voetbal) óf dat zo’n muur hol zou zijn = de binnenkant van een gemetselde voetbal).
In dit geval zouden we weten dat het om een bolle muur gaat, want bij een holle muur zouden we tegen de zijkanten van de stenen moeten aankijken. Dit principe geldt ook met betrekking tot de aarde. Wanneer men vanuit de ruimte naar de aarde kijkt, dan valt niet te zeggen of die aarde bol of hol is. Een foto is tweedimensionaal, terwijl bol of hol zijn, met drie dimensies te maken heeft die niet op een foto vast te leggen zijn.
Wanneer men een foto van een voetbal ziet, zegt men dat die bol is, omdat men dat kan zien. Men kan dat op de foto helemaal niet zien, maar men wéét dat een voetbal bol is. Wanneer men vanuit het heelal een foto van de aarde maakt, zegt men eveneens dat die bol is, omdat men dat kan zien. Dit is echter onjuist. Het is niet te zien. Men heeft aangenomen dat die aarde bol is! Omdat men geen argwaan heeft (of goedgelovig is) accepteert een ieder dat. Diezelfde foto kan echter gebruikt worden om te verdedigen dat de aarde hol is. Het zijn menselijke interpretaties;op grond van hetgeen men op voorhand meent te weten.
Foto, genomen meteen fish-eye lens.
Ook over ons tweede axioma, dat het licht niet altijd via een rechte weg gaat, heeft de Bijbel iets te zeggen.
Jesaja 40:4
“Alle dalen zullen verhoogd worden, en alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden; en wat krom is, dat zal recht, en wat hobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden.”
Het gaat hier niet specifiek over het licht, maar over het vervangen van de oude schepping in de nieuwe schepping.
In het algemeen geldt dat wat krom is, recht gemaakt zal worden. Dit heeft óók op het licht betrekking. Het is een algemeen principe in verband met de komst van de nieuwe schepping.Wat krom is, zal recht gemaakt worden. Wat van de rechte weg is afgebogen, zal weer naar de rechte weg teruggebracht worden. Het geldt in filosofisch opzicht, maar zeker ook in natuurkundig opzicht. Het licht zal zich in de toekomst rechtlijnig voortplanten. Dan zullen we de dingen zien,zoals ze in werkelijkheid zijn.
Prediker 7:11-13
“11 De wijsheid is goed met een erfdeel; en degenen, die de zon aanschouwen, hebben voordeel daarvan.
12 Want de wijsheid is tot een schaduw, en het geld is tot een
schaduw; maar de uitnemendheid der wetenschap is, dat
de wijsheid haar bezitters het leven geeft.
13 Aanmerk het werk Gods; want wie kan recht maken, dat
Hij krom gemaakt heeft?“
Het gaat hier over wijsheid en wetenschap. In Prediker 7:11 wordt bovendien over de zon gesproken. Wat God krom gemaakt heeft, kan door niemand rechtgemaakt worden en andersom. Er zijn een aantal dingen die krom zijn. Licht is één van die dingen.”Krom” is niet positief (vergelijk Filippenzen 2:15). Alles wat in deze oude schepping krom is, zal in de nieuwe schepping rechtgemaakt zijn; zowel letterlijk als overdrachtelijk.
DE BEDRIEGER (DE SATAN) BEDROGEN.
De mens wordt een beeld voorgeschoteld dat niet klopt. Aanvankelijk ziet de mens slechts een platte aarde als hij om zich heen kijkt. Vanuit de verschijnselen die de mens waarneemt, is gemakkelijk aan te tonen dat zo’n beeld onjuist is. Wij zien de dingen ànders dan ze zijn, omdat het licht niet via een rechte weg gaat en ook niet met dezelfde snelheid. Het licht gaat via een kromme weg en plant zich meteen eenparig versnelde beweging voort. Wij worden door het licht bedrogen. Dat komt door de satan, die zich voordoet als een engel des lichts (2 Korinthe 11:14). De satan is de overste van de macht der lucht (Éfeze 2:2), de leugenaar van den beginne en de vader van de leugen.
Johannes 8:44,45
“44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen; die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar, en de vader derzelve leugen.
45 Maar Mij, omdat Ik u de waarheid zeg, gelooft gij niet.”
In de satan is absoluut geen waarheid te vinden. Daarom is hij de vijand van Christus, want Christus is dé Waarheid. De satan spiegelt de mensheid een binnenstebuiten gekeerde schepping voor, waarin God naar de buitenste duisternis is verklaard en waarbij de mens centraal in het midden (in het licht van de zon) staat. Door genade mag de gelovige leren zien dat God Zelf centraal staat in Zijn schepping. Hij leidt deze wereld naar een nieuwe schepping.
Over de satan wordt gezegd in:
Jesaja 14:12-15
“12 Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads! hoe zijt gij ter aarde nedergehouwen, gij, die de heidenen krenktet!
13 En zeidet in uw hart: Ik zal ten hemel opklimmen, ik zal mijn troon boven de sterren Gods verhogen; en ik zal mij zetten op den berg der samenkomst aan de zijden van het noorden.
14 Ik zal boven de hoogten der wolken klimmen, ik zal den Allerhoogste gelijk worden.”
15 Ja, in de hel zult gij nedergestoten worden, aan de zijden van den kuil!”
De satan wilde zijn troon boven de sterren Gods plaatsen, want hij wilde zich boven God plaatsen. Jesaja 14:12 staat in de verleden tijd, maar het beschrevene is ook nu nog toekomst. De satan is nog niet uit de hemel geworpen; dat gebeurt pas bij de opname van de Gemeente (Openbaring 12:7-13). In de tijd van Jesaja (en ook vóór die tijd) stond al vast, dàt hij uit de hemel zou worden geworpen. Hij zal vernederd worden, omdat hij zichzelf heeft willen verhogen. Hier wordt de uitdrukking “morgenster” gebruikt. Deze uitdrukking wordt gebruikt in verband met het wezen van de satan (hetgeen vanaf Jesaja 14:13 wordt beschreven).
Het Hebreeuwse woord dat hier met “morgenster”is vertaald,is “heejleel” (). In het Latijn is dat “lucifer” (= “aan het licht brengend” of “hij, die het licht draagt”). In verband met zijn strijd tegen God wordt de satan “lichtdrager” genoemd. Het meest essentiële van de satan is namelijk dat hij de drager van het licht is. Dit betekent niet alleen dat hij de lichtbronnen draagt, maar het betekent tevens dat hij verantwoordelijk is voor de weg, die het licht “bewandelt”. Nadat het licht door de lichtbronnen is voortgebracht, zorgt de satan ervoor dat het licht wordt afgebogen. Dit geldt voor zowel geestelijk als fysiek licht.
Al wat openbaar maakt, is licht (Éfeze 5:13); ongeacht waar dat licht vandaan komt. Het heeft in de eerste plaats met geestelijk licht te maken. Met andere woorden: het Woord van God wordt verdraaid. Dat vinden we ook als eerste in de Bijbel vermeld (Genesis 3:1 v.v.); in de gedaante van een slang. Hij begon met: “Is het ook, dat God gezegd heeft…”.Hij trok de woorden van God in twijfel (= boog het Woord van God om, zoals hij dat ook met fysiek licht doet).
De satan wordt “lichtdrager” genoemd. Dit woord wordt gebruikt in verband met dat hij uit de hemel zal worden geworpen (Jesaja 14:12). Dit gebeurt bij de opname van de gemeente, de aanvang van de zeventigste week van Daniël 9 (Daniël 9:24-27). Bij die gelegenheid zal hij uit de hemel worden geworpen. Aan het eind van die zeventigste week zal er iets anders gebeuren.
Openbaring 6:12-17
“12 En ik zag, toen Het het zesde zegel geopend had, en ziet, er werd een grote aardbeving; en de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed.
13 En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij van een groten wind geschud wordt.
14 En de hemel is weggeweken, als een boek, dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen.
15 En de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienstknechten, en alle vrijen, verborgen zichzelven in de spelonken, en in de steenrotsen der bergen;
16 En zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen, Die op den troon zit, en van den toorn des Lams.
17 Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan?”
Met dit Schriftgedeelte zijn we aan het einde van de zeventigste week van Daniël 9. In dat verband staat dat “de hemel is weggeweken als een boek dat toegerold wordt” (vers 14). De hemel zal weg wijken, hetgeen als consequentie heeft dat alle bergen en eilanden uit hun plaatsen bewogen worden. Degenen die op aarde zijn, zullen zich verbergen en tot de bergen en steenrotsen zeggen: “Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen, Die op den troon zit, en van den toorn des Lams”. De mensen zullen aan de bergen vragen om op hen te vallen. Sinds wanneer zijn de bergen boven hen, zodat hij op hen kunnen vallen? Zij weten op dat moment Wie er op de troon zitten. Ze weten eveneens dat de grote dag van de toorn van het Lam gekomen is.
Hoe weten zij dat? Als de lichtdrager op aarde geworpen wordt, is hij niet langer de lichtdrager. Hij is niet langer de overste van de macht der lucht. Hij heeft alleen op aarde nog een bepaalde macht. Als gevolg hiervan wordt het licht niet langer afgebogen. Het licht zal weer langs een rechte baan gaan. Daardoor zal de mensheid op aarde zien hoe de dingen er in werkelijkheid uitzien. Men zal dan zien dat men in een holle aarde leeft! Bovendien wordt de hemel toegerold als een boek. Die hemel verdwijnt helemaal doordat de hemel weg wijkt. De sterren zullen hun glans intrekken (Joël 2:10; 3:15). Bovendien zullen de sterren op de aarde vallen (Matthéüs 24:29).
In Openbaring 12:4 staat dat het derde deel van de sterren op aarde zullen worden geworpen op het moment dat de satan uit de hemel wordt geworpen. Dit heeft in ieder geval betrekking op de gevallen engelen die samen met de satan op de aarde zullen worden geworpen. Het heeft ongetwijfeld ook betrekking op letterlijke sterren. Bezien vanuit het wereldbeeld van een bolle aarde in een oneindig heelal is dit een belachelijke omschrijving. In dat beeld is het onmogelijk dat er zelfs maar één ster op de aarde zou vallen. De Bijbel zegt dat alle sterren op de aarde zullen vallen en dus zál dat gebeuren. Dit kan alleen vanuit het wereldbeeld van een holle aarde. Er wordt zelfs een ster met name genoemd.
Openbaring 8:10, 11
“10 En de derde engel heeft gebazuind, en er is een grote ster, brandende als een fakkel, gevallen uit den hemel, en is gevallen op het derde deel der rivieren, en op de fonteinen der wateren.
11 En de naam der ster wordt genoemd Alsem; en het derde deel der wateren werd tot alsem; en vele mensen zijn gestorven van de wateren, want zij waren bitter geworden.”
Sterren zijn niet zo erg groot, zodat het heel goed mogelijk is om een ster zo specifiek op aarde te werpen. Wanneer het licht weer een rechte baan zal afleggen en de hemel zal zijn toegerold als een boek dan zien de mensen de wereld, zoals die er in werkelijkheid uitziet. Bergen,die nu nog achter de horizon verdwenen zijn, zullen dàn ineens boven hen oprijzen. Daarom kunnen zij aan die bergen vragen om op hen te vallen, want die bergen rijzen ineens boven hen op. Dit alles heeft ook als consequentie dat men recht in de hemel zal kunnen kijken. Men ziet Degene Die op de troon zit.
Het is heel waarschijnlijk dat deze situatie zo blijft. De zon en de maan zullen bij diezelfde gelegenheid worden verduisterd. Dit kan nooit een astronomische oorzaak hebben, want het is astronomisch onmogelijk dat de zon en de maan tegelijkertijd verduisterd worden. Bij een maansverduistering draait de zon vóór de maan, waardoor men de maan niet meer kan zien. Bij een zonsverduistering draait de maan vóór de zon, waardoor men de zon niet meer kan zien. Toch spreekt de Bijbel over de gelijktijdige verduistering van de zon en de maan. Omdat het niet om een astronomisch verschijnsel gaat, kan dat.
In verband met het einde van de zeventigste week van Daniël 9 en de verschijning van de Heer op de Olijfberg, lezen we uit Zacharia 14.
Zacharia 14:4-7
“4 En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden.
5 Dan zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen
(want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor de aardbeving in de dagen van Uzzía, den koning van Juda; dan zal de HEERE, mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE!
6. En het zal te dien dage geschieden, dat er niet zal zijn het (kostelijk) licht, de sterren zullen samentrekken (en de dikke duisternis).
7 Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen.”
Aan het eind van de zeventigste week zal de Heer op de Olijfberg verschijnen, waarbij Hij deze berg zal scheuren (vers 4). Daardoor zal voor het gelovig overblijfsel uit Jeruzalem een vluchtweg ontstaan (vers 5). De sterren zullen zich naar hun juiste plaats begeven. Dat komt doordat het licht dàn langs een rechte weg zal gaan. De sterren zullen samentrekken tot een hoop. Het zal één dag zijn die bij de Heer bekend is (vers 7). Het zal dag noch nacht zijn. Op het tijdstip, dat het avond zal zijn, zal het licht zijn.
Uit Zacharia 14:8,9 valt te concluderen dat dit gedurende langere tijd zo zal blijven. In de Bijbel wordt een dag gekenmerkt door het opkomen en ondergaan van de zon. Pas als de zon ondergegaan is en weer opgekomen is, is er sprake van een nieuwe dag. Hier gaat de zon niet onder, hetgeen inhoudt dat er geen einde aan die dag komt. De Bijbel hanteert voor het begrip dag niet “24 uur”, zoals wij westerse mensen dat doen.
Volgens onder meer Joël 2 worden de zon, maan en sterren verduisterd. Hier staat echter dat er ten tijde van de avond toch licht zal zijn. Dat licht komt ongetwijfeld van de troon van God. Men zal Hem daar zien zitten. Daarom vraagt men aan de bergen om op hen te vallen en hen voor Hem te verbergen. Men ziet dan de realiteiten men zal zich wezenloos schrikken. Men zal echter niet tot geloof komen, omdat men liever door de bergen verpletterd wil worden dan voor de Heer buigen.
Psalm 2 gaat dàn in vervulling. Men wéét, dat men tegen God en tegen Zijn Gezalfde strijdt! Ook dàn heeft men de waarheid niet lief. Gedurende de duizend jaar zal Christus regeren. Gedurende die tijd zal men ongetwijfeld de waarheid zien. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de situatie, zoals die in Zacharia 14:6 wordt beschreven, ook op de duizend jaar van toepassing is. In die bedeling zal de mens niet alleen zichzelf te zien krijgen (= een zondaar die tot geen goed in staat is), maar hij krijgt ook de schepping te zien,zoals die er in werkelijkheid uitziet.
MAGNETISME.
We hebben reeds gezien dat het licht in bogen wordt afgebogen. Dit principe kennen we reeds uit het magnetisme. We hebben geleerd dat de aarde een enorme magneet is en daarom een magnetisch veld heeft. Wanneer we uitgaan van een bolle aarde dan bevinden de krachtlijnen van het magnetische veld aan de buitenkant van de aarde.
Wanneer men dit wil demonstreren dan neemt men een magneet en wat ijzervijlsel. Het ijzervijlsel rangschikt zich volgens de krachtlijnen van het magnetische veld dat door de magneet wordt opgewekt.
Magnetische veldlijnen.
Links: magnetisch spectrum van een staafmagneet.
Rechts:magnetisch spectrum van twee ongelijknamige polen.
Op bovenstaande afbeelding is duidelijk te zien dat de ijzerdeeltjes in het midden vrijwel in een rechte baan liggen. Dit vinden we ook wanneer we uitgaan van de holle aarde.
Schematisch:
De krachtlijnen van het magnetische veld lopen mooi rechtdoor de holle aarde heen. We gaan uit van een holle aarde en maken daarom de lichtstralen krom, terwijl de wetenschap ervan uitgaat dat de lichtstralen recht zijn. De consequentie daarvan is dat wij recht noemen wat door de wetenschap krom genoemd wordt. De krachtlijnen zijn volgens de wetenschap krom, maar wij gaan ervan uit dat ze recht zijn. Dit is merkwaardig. Als wij ogen zouden hebben die een magnetisch veld konden zien, dan zouden wij op een bolle aarde helemaal naar de andere kant van de aarde kunnen kijken. Het zou niet uitmaken in welke richting we zouden kijken, want in alle gevallen zouden we naar de aarde kijken.
Schematisch:
In dit geval zouden we tot de conclusie moeten komen dat de aarde hol is, want we kijken in alle gevallen naar een deel van de aarde; voorop gesteld, dat wij over zulke grote afstanden zouden kunnen kijken. De conclusie zou getrokken moeten worden dat we aan de binnenkant van een holle aarde zitten. Wanneer wij magnetische ogen zouden hebben, zouden we – in een holle aarde – recht in de hemel der hemelen kunnen kijken en daar de troon van God kunnen zien staan.
Zodra men over “buiten zintuiglijke waarnemingen” begint te spreken, begint men al heel snel over magnetisme te spreken. Men weet niet wat het is, maar men noemt het magnetisme. Waarom men dit woord gebruikt, is mij onbekend. Het wekt in ieder geval de indruk dat mensen die méér zien dan de doorsnee mens, gebruik maken van iets dat zij magnetisme noemen. Het gaat daarbij om zaken die zich aan de normale zintuigen onttrekken. Bij de steniging van Stefanus werden zijn ogen geopend en hij keek recht de hemel in.
Handelingen 7:55,56
“Maar hij, vol zijnde des Heiligen Geestes, en de ogen houdende naar den hemel, zag de heerlijkheid Gods, en Jezus, staande ter rechterhand Gods.
56 En hij zeide: Ziet, ik zie de hemelen geopend, en den Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods.”
Ik zeg nu uiteraard niet dat Stefanus ineens magnetische ogen kreeg. Zijn ogen werden geopend en hij zag de hemel geopend en Christus staande aan de rechterhand van God. Het enige waarover wij ons kunnen verbazen, is dat hij over zo’n grote afstand dingen kon zien en dat hij de zaken ook nog duidelijk kon waarnemen.
De vloek van de mens is dat hij gedoemd is om door middel van licht te kijken. Het licht legt geen rechte weg af, waardoor de dingen altijd anders op hem afkomen dan ze in werkelijkheid zijn. Bovendien ziet hij dingen altijd op een andere plaats dan waar ze werkelijk zijn. Hij ziet alles in een andere positie en in een andere relatie tot elkaar. Dit geldt niet alleen in natuurkundige zin, maar ook in filosofisch opzicht. De mens is niet in staat de zaken op hun juiste plaats te zetten en in de juiste proporties te zien. Alles is verward.
HOOGVLIEGERS.
Er zijn een aantal zaken waarvoor totaal geen wetenschappelijke verklaring is. Eén van die zaken bekijken we aan de hand van een voorbeeld. We gaan uit van een platte aarde met twee vliegvelden die op een flinke afstand van elkaar liggen. Vanaf vliegveld A stijgt een vliegtuig op en vliegt naar vliegveld B.
Schematisch:
De piloot wil er zo snel mogelijk zijn. Daarom gaat hij zo hoog mogelijk vliegen! Uitgaande van een platte aarde is dit een vreemde manier van handelen. Uitgaande van een bolle aarde is het zelfs een absurde handelswijze. Men vliegt zo hoog mogelijk, want dan is men er eerder!
Bij de navigatieberekeningen moeten piloten – afhankelijk van de hoogte waarop zij vliegen – allerlei correcties op hun snelheid toepassen. Hoe hoger zij vliegen, des te hoger moet hun snelheid worden. Ze moeten de snelheid op de snelheidsmeter van het vliegtuig aanpassen meteen bepaalde factor, die afhankelijk is van de hoogte waarop zij vliegen. Men gaat er vanuit dat men sneller vliegt naarmate men hoger vliegt.
Vanuit een platte aarde bezien is dit een vreemde zaak. Naarmate men hoger gaat vliegen, zal men de snelheid moeten opvoeren om binnen dezelfde tijd van A naar B te vliegen. Wanneer de aarde niet plat is, maar bol, wordt het helemaal problematisch.
Wanneer men van de ene kant van de aardbol naar de andere kant vliegt, is het absurd om te zeggen dat men er eerder is als men hoger gaat vliegen. Men maakt namelijk een enorme omweg als men extra hoog gaat vliegen. Als de aarde een bol zou zijn, zou men er juist langer over moeten doen om van A naar B te vliegen. In dat geval zou men juist zo laag mogelijk moeten gaan vliegen.
Schematisch:
Ik heb deze zaken ook aan mijn broer verteld. Hij volgde een opleiding voor piloot. Aanvankelijk was hij nogal sceptisch. Na enkele weken kwam hij enthousiast bij mij. Tijdens zijn opleiding leerde hij inderdaad dat een vliegtuig ergens eerder aankomt door hoger te gaan vliegen. Hij vroeg naar de oorzaak van dit verschijnsel. Als antwoord kreeg hij te horen dat de lucht op grotere hoogte ijler is dan vlak boven het aardoppervlak. Daardoor ondervindt het vliegtuig een lagere luchtweerstand, waardoor het vliegtuig sneller door de lucht heen kan en er dus eerder is dan wanneer men lager zou vliegen; met hetzelfde motorvermogen. Als voorbeeld werd een schip genomen dat sneller door water vaart dan door “dikke stroop”.
Dit verhaal klopt echter niet. Het principe van ergens sneller zijn door hoger te vliegen geldt namelijk niet alleen voor straalvliegtuig, maar ook voor een propellervliegtuig (een helikopter). Voor een straalvliegtuig zou zo’n verhaal vrij redelijk zijn. Voor een propellervliegtuig geldt dat absoluut niet, omdat zo’n vliegtuig zich “voortschroeft” door de lucht. Zo’n vliegtuig zet zich tegen de lucht af. Een propellervliegtuig heeft juist lucht nodig om vooruit te komen. Men kan zich beter afzetten tegen dikke stroop dan tegen water!
Hoe ijler de lucht wordt, des te moeilijker kan een propellervliegtuig zich daartegen afzetten. Als de lucht te ijl wordt, kan zo’n vliegtuig helemaal niet meer vliegen. De propellers draaien wel, maar het vliegtuig gaat geen meter vooruit. Voor een propellervliegtuig gaat dit verhaal dus niet op, maar in de praktijk is zo’n vliegtuig er óók eerder!
Wanneer we van het wereldbeeld uitgaan dat de Bijbel ons voorhoudt, is er geen enkel probleem. Wanneer men per vliegtuig van de ene kant van de aarde naar de andere kant van de aarde wil vliegen, is er slechts één advies: zo hoog mogelijk vliegen. Of men harder gaat, is zeer de vraag, maar de afstand die overbrugd moet worden, wordt steeds korter naarmate men hoger gaat vliegen. De afstand scheelt zelfs aanzienlijk.
Schematisch:
5.EPILOOG.
Er zijn helaas maar weinig mensen op de hoogte van het Bijbelse wereldbeeld. Dit komt in de eerste plaats doordat er weinig publiciteit aan wordt gegeven. Degenen die dit wereldbeeld geloven, voelen over het algemeen weinig behoefte om er iets over te publiceren. Er bestaan slechts enkele publicaties over. Wie dit wereldbeeld gelooft, is over het algemeen erg voorzichtig om het naar voren te brengen, omdat vrijwel niemand erin geïnteresseerd is.
Uiteraard is het veel belangrijker om mensen met het evangelie te bereiken, opdat zij eeuwig leven mogen ontvangen. Wanneer mensen tot geloof gekomen zijn, is het van groter belang dat ze Christus en Zijn werk met betrekking tot de nieuwe schepping leren kennen. Het Bijbelse beeld van de oude schepping is in het licht van de eeuwigheid van ondergeschikt belang.
In de Schrift staat Gods heilsplan centraal, uitgevoerd door de Here Jezus Christus en verband houdend met de nieuwe schepping. Het is echter ook waar dat alle Bijbelse waarheden door het Bijbelse beeld van de schepping bevestigd en geïllustreerd worden. Het kennen van dit Bijbelse wereldbeeld is derhalve zeer aan te bevelen voor een goed verstaan van de Schriften.
https://www.bijbelspanorama.nl/ https://www.bijbelstudie.nl/