DEEL 4: DE HEERE JEZUS CHRISTUS; DE ZOON VAN DAVID
De geslachtsrekening in Mattheüs 1 geeft aan dat Jezus van Nazareth uit de lijn van erfgenamen van o.a. Koning David afkomstig was, en Hij dus in principe rechten kon laten gelden op deze troon. De lijn van afstamming loopt via Zijn vader Jozef, die in Mattheüs 1:20 door de engel des Heeren wordt aangesproken als ‘zone Davids’. Ondanks dat Jozef de Heere Jezus niet had verwekt, was hij wel de wettige vader van de Heere Jezus, omdat hij de echtgenoot van Maria was. Op deze wijze kwam de titel ‘Zoon van David’ terecht bij de Heere Jezus.
Ondanks dat de Heere Jezus dus rechten had op de troon, was het echter onmogelijk die op te eisen, want er was sinds de ballingschap van zowel de tien als de twee stammen geen koning meer aangesteld over het huis van Jakob. Er waren dus nog wel erfgenamen van de koninklijke familie, maar zij regeerden niet over de twee stammen, en helemaal niet over de twaalf stammen als geheel! Als we nu de Schriftplaatsen opzoeken waar deze titel voorkomt, dan blijkt dat er wordt gesproken over het beloofde Koninkrijk over het huis van Jakob (twaalf stammen) als over een Koninkrijk dat géén einde zou hebben.
“En de engel zeide tot haar : Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden. En zie, gij zult bevrucht worden, en een Zoon baren, en zult Zijn naam heten Jezus. Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God, de Heere, zal Hem den troon van Zijn vader David geven. En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijn Koninkrijks zal geen einde zijn.” Lukas 1:30-33 info
Als dit beloofde Koninkrijk géén einde zou hebben, dan moet dat betekenen dat de Koning ook géén einde zou hebben, en dus moest beschikken over het eeuwige leven. Vanuit dit oogpunt gezien kon de Heere Jezus pas de werkelijke ‘Zoon van David’ worden als Hij uit de dood zou zijn opgestaan en Hij over het eeuwige leven zou beschikken.
In Zijn ‘dagen des vleses’ was Jezus van Nazareth dus wel een zoon van David, net zoals Zijn vader Jozef ook een zoon van David was. Zij waren afstammelingen uit de Koninklijke familie. Maar pas na Zijn opstanding werd Hij de Zoon van David (de Messias) die vanuit het Oude Testament was beloofd.
Heere Jezus Christus: de Zoon van David
In deze positie als de Zoon van David zal de Heere Jezus Christus als Koning regeren over het ‘huis van Jakob’ of, zoals het op andere plaatsen genoemd wordt: ‘de twaalf stammen van het huis Israëls’. Dit zoals vele Schriftplaatsen in het Oude Testament het hebben beloofd en voorzegd..
Hoewel de Heere Jezus Christus bij Zijn opstanding deze troonsrechten over het huis Israëls ontving, eiste hij deze niet direct op. De vestiging van dit aardse Koninkrijk laats namelijk nog op zich wachten, hoewel Hij dit Koninkrijk terstond zou kunnen opeisen.
“Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter; Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat. Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen, gij rechters der aarde! Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving”. Psalm 2 : 6-11
De Zoon werd bij Zijn opstanding door God gegenereerd als Eersteling van een nieuwe schepping. De vestiging van het Koninkrijk over Israël is hier een onderdeel van Gods plan, waarin echter Zijn plan met de heidenen eerst zou worden ten uitvoer gebracht. Dit wordt o.a. aangehaald in Handelingen 15 door de apostel Jakobus:
“En nadat deze zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij. Simeon heeft verhaald hoe God eerst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen door Zijn Naam. En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is: Na dezen zal Ik wederkeren, en weder opbouwen de tabernakel van David, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen, en Ik zal denzelven weder oprichten”. Handelingen 15 : 13-16
Het blijkt dat ‘de roeping van de Gemeente’ oftewel het ‘aannemen van een volk door en voor Zijn Naam’ eerst zal plaatsvinden. Pas daarna zal de Zoon zich ontfermen over het vervallen huis van David. Dit herstel en terugverzamelen van het volk Israël kan in vele Schriftplaatsen worden teruggevonden.
23 En de heidenen zullen weten, dat die van het huis Israels gevankelijk zijn weggevoerd om hun ongerechtigheid, omdat zij tegen Mij hadden overtreden, en dat Ik Mijn aangezicht voor hen verborgen heb, en heb ze overgegeven in de hand hunner wederpartijders, zodat zij altemaal door het zwaard gevallen zijn;
24 Naar hun onreinigheid en naar hun overtredingen heb Ik met hen gehandeld, en Ik heb Mijn aangezicht voor hen verborgen.
25 Daarom zo zegt de Heere HEERE: Nu zal Ik Jakobs gevangenen wederbrengen, en zal Mij ontfermen over het ganse huis Israels, en Ik zal ijveren over Mijn heiligen Naam;
26 Als zij hun schande zullen gedragen hebben, en al hun overtreding, met dewelke zij tegen Mij hebben overtreden, toen zij in hun land zeker woonden, en er niemand was, die hen verschrikte.
27 Als Ik hen zal hebben wedergebracht uit de volken, en hen vergaderd zal hebben uit de landen hunner vijanden, en Ik aan hen geheiligd zal zijn voor de ogen van vele heidenen;
28 Dan zullen zij weten, dat Ik, de HEERE, hunlieder God ben, dewijl Ik ze gevankelijk heb doen wegvoeren onder de heidenen, maar heb ze weder verzameld in hun land, en heb aldaar niemand van hen meer overgelaten.
29 En Ik zal Mijn aangezicht voor hen niet meer verbergen, wanneer Ik Mijn Geest over het huis Israels zal hebben uitgegoten, spreekt de Heere HEERE. Ezechiël 39 : 23-29
In dit gedeelte uit Ezechiël wordt uiteengezet waarom de Heere zich van het volk Israël had afgewend en Zijn aangezicht voor hen had verborgen, dit was vanwege hun ongerechtigheid, hun ongeloof. In het stukje wat er op volgt wordt de terugverzameling over het ganse huis (tien en twee stammen) beschreven. De Heere zal Zich niet meer voor hen verbergen en zal Zijn Geest over hen uitstorten. De terugverzamelde gelovige Israëlieten zullen dus worden wedergeboren en de Heilige Geest, de Geest van de Heere Jezus Christus, ontvangen. Ook in de onderstaande Schriftplaatsen wordt dit bevestigd:
“22 Daarom zeg tot het huis Israels: Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israels! maar om Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de heidenen, waarhenen gij gekomen zijt.
23 Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten, dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik aan u voor hun ogen zal geheiligd zijn.
24 Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen; en Ik zal u in uw land brengen.
25 Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen.
26 En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven.
27 En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen.
28 En gij zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn”. Ezechiël 36 : 22-28
“1 Voorts zal het geschieden, wanneer al deze dingen over u zullen gekomen zijn, deze zegen of deze vloek, die ik u voorgesteld heb; zo zult gij het weder ter harte nemen, onder alle volken, waarheen u de HEERE, uw God, gedreven heeft;
2 En gij zult u bekeren tot den HEERE, uw God, en Zijner stem gehoorzaam zijn, naar alles, wat ik u heden gebiede, gij en uw kinderen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel.
3 En de HEERE, uw God, zal uw gevangenis wenden, en Zich uwer ontfermen; en Hij zal u weder vergaderen uit al de volken, waarheen u de HEERE, uw God, verstrooid had.
4 Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, van daar zal u de HEERE, uw God, vergaderen, en van daar zal Hij u nemen.
5 En de HEERE, uw God, zal u brengen in het land, dat uw vaderen erfelijk bezeten hebben, en gij zult dat erfelijk bezitten; en Hij zal u weldoen, en zal u vermenigvuldigen boven uw vaderen”. Deut. 30 : 1-5
De terugverzameling van Israël en de vestiging van het Koninkrijk liggen dus nog in de toekomst. Er staat dus nog heel wat te gebeuren in Palestina.
Voor verdere studies over de terugverzameling en de vestiging van het Messiaanse rijk verwijzen wij naar de volgende Bijbelstudies: Lezen: Efeze en het Oude Testament Of luisteren: Efeze en het Oude Testament
De Heere Jezus Christus: De Zoon van God.
Net als bij de voorafgaande titels werd ook deze bijzondere positie, namelijk ‘de Zoon van God’ pas werkelijkheid bij de opstanding van de Heere Jezus Christus. De Heere Jezus kon pas ‘de Zoon van God’ worden nadat Hij eerst de weg van vernedering, lijden en sterven was gegaan (zoals besproken in deel 2). In Zijn aardse omwandeling was Hij wel afkomstig van de Vader, zoals Hij meerdere malen te kennen gaf, o.a. in de discussie met de Joden in Johannes 8:
“Ik weet, dat gij Abrahams zaad zijt; maar gij zoekt Mij te doden; want Mijn woord heeft in u geen plaats. Ik spreek wat Ik bij Mijn Vader gezien heb; gij doet dan ook, wat gij bij uw vader gezien hebt. Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken van Abraham doen. Maar nu zoekt gij Mij te doden, een Mens, Die u de waarheid gesproken heb, welke Ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet. Gij doet de werken uws vaders. Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben een Vader, namelijk God. Jezus dan zeide tot hen: Indien God uw Vader ware, zo zoudt gij Mij liefhebben; want Ik ben van God uitgegaan; en kom van Hem. Want Ik ben ook van Mijzelven niet gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden.”Johannes 8: 37-42
Ook in Johannes 3 wordt hierover gesproken:
“Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Wij spreken, wat Wij weten, en getuigen, wat Wij gezien hebben; en gijlieden neemt Onze getuigenis niet aan. Indien Ik ulieden de aardse dingen gezegd heb, en gij niet gelooft, hoe zult gij geloven, indien Ik ulieden de hemelse zou zeggen? En niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, (*
Die in den hemel is.)” Johannes 3 : 11-13
De uitspraak *"Die in den hemel is" hoort niet in de Statenvertaling thuis.
In de NBG-vertaling staat deze dan ook niet meer.
Als het er wel zou staan hoefde het ook geen probleem op te leveren omdat het opgeschreven is na de dood, opstanding en hemelvaart van de Heere Jezus Christus.
In dit gedeelte van Johannes 3 spreekt de Heere Jezus over het feit dat de Zoon des mensen alleen naar de hemel kon gaan (na Zijn opstanding) als Hij daarvan ook afkomstig was. In Zijn positie als de dienstknecht Jezus van Nazareth, was Hij afkomstig van zowel De Heere… uit de hemel nedergedaald. als van Adam… uit de mensen genomen. Omdat op deze wijze beide lijnen bij elkaar komen is de Christus, die geworden is Zoon van God en Zoon des mensen, de Middelaar tussen God en de mensen.
Heere Jezus Christus: de Zoon van God:
In Zijn verhoogde positie als de Zoon van God is Hij gezonden in de wereld (Hier staat dat Hij in Zijn verhoogde positie is gezonden in de wereld. Klopt dat dan wel, dit was toch juist in vernedering?) om op te treden als de Middelaar van het Nieuwe Verbond. Als we het gedeelte in Johannes 3 verder lezen staat er:
“En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden; Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden. Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam des eniggeboren Zoons van God. En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos. Johannes 3 :14-19
Zoals Mozes een slang verhoogde in de woestijn, waardoor het volk Israël genezen werd van de vele slangenbeten, moest ook de Zoon des mensen worden verhoogd, opdat Hij in Zijn verhoogde positie (als de Christus, de Zoon van de Levende God) verlossing zou kunnen brengen aan de vele gelovigen. Als hier dus staat dat God Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft slaat dit niet op de Heere Jezus tijdens Zijn aardse omwandeling, maar heeft het betrekking op de positie van de Heere Jezus nu (na Zijn opstanding) bekleed als de Christus, de Hogepriester van het Nieuwe Verbond.
Een soortgelijk Schriftgedeelte waarin de Heere Jezus deze verbinding legt tussen de Zoon des mensen en de Zoon van God is in Johannes 6, waar Hij spreekt over het Brood des Levens, het Brood dat (na Zijn opstanding) vanuit de hemel zou ‘nederdalen’:
“47 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven.
48 Ik ben het Brood des levens.
49 Uw vaders hebben het Manna gegeten in de woestijn, en zij zijn gestorven.
50 Dit is het Brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat de mens daarvan ete, en niet sterve.
51 Ik ben dat levende Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het Brood, dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld.
52 De Joden dan streden onder elkander, zeggende: Hoe kan ons deze Zijn vlees te eten geven?
53 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Tenzij dat gij het vlees des Zoons des mensen eet, en Zijn bloed drinkt, zo hebt gij geen leven in uzelven.
54 Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.
55 Want Mijn vlees is waarlijk Spijs, en Mijn bloed is waarlijk Drank.
56 Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij, en Ik in hem.
57 Gelijkerwijs Mij de levende Vader gezonden heeft, en Ik leve door den Vader; alzo die Mij eet, dezelve zal leven door Mij.
58 Dit is het Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; niet gelijk uw vaders het Manna gegeten hebben, en zijn gestorven. Die dit Brood eet, zal in der eeuwigheid leven. Johannes 6 : 47-58
De Heere Jezus wijst hier al vooruit op Zijn verhoogde positie in de hemel, van waaruit Hij Zichzelf zou offeren als Gode welbehaaglijk offer (Zijn lijden en sterven was dit niet!). In Zijn positie als de Zoon van God, en als de Hogepriester naar de ordening van Melchizédek zou Hij verzoening doen voor Zijn volk en hen (ons gelovigen) reinigen van een kwaad geweten.
14 Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden.
15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde.
16 Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.
1 Want alle hogepriester, uit de mensen genomen, wordt gesteld voor de mensen in de zaken, die bij God te doen zijn, opdat hij offere gaven en slachtofferen voor de zonden;
2 Die behoorlijk medelijden kan hebben met de onwetenden en dwalenden, overmits hij ook zelf met zwakheid omvangen is;
3 En om derzelver zwakheid wil moet hij gelijk voor het volk, alzo ook voor zichzelven, offeren voor de zonden.
4 En niemand neemt zichzelven die eer aan, maar die van God geroepen wordt, gelijkerwijs als Aaron.
5 Alzo heeft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt, om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.
6 Gelijk Hij ook in een andere plaats zegt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek.
7 Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Dengene, Die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze.
8 Hoewel Hij de Zoon was, nochtans gehoorzaamheid geleerd heeft, uit hetgeen Hij heeft geleden.
9 En geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak der eeuwige zaligheid geworden;
10 En is van God genaamd een Hogepriester, naar de ordening van Melchizédek. Hebr 4: 14-16 en 5 : 1-10
De Heere Jezus bekleedt de functie als de Hogepriester naar de ordening van Melchizédek, een Hogepriester die met ons kan lijden en die weet wat er in ons mensen omgaat. Dit kan Hij weten omdat Hij zelf mens was!!
Voor verdere studies over Zijn werk als de Hogepriester verwijzen wij u naar de volgende Bijbelstudie: Wat zijn de werken van de Heere Jezus Christus.
Deze Bijbelse uiteenzetting over de Naam “Heere Jezus Christus” is uitgewerkt in vier delen. Heeft u deel 1, deel 2 of deel 3 gemist dan kunt u deze hier selecteren.
Wie was en is de Heere Jezus Christus?
https://www.bijbelspanorama.nl/ https://www.bijbelstudie.nl/