SPREKEN IN TONGEN
1. Waar komt in de Bijbel het spreken in tongen voor?
In Markus 16:17 verwijst de Heer Zelf naar het spreken in tongen. Drie andere plaatsen vinden we in Handelingen 2:4 en 11; 10:46 en 19:6. In de brieven van Paulus is het 1 Korinthe 12 tot 14 waar we lezen over het spreken in tongen. Buiten deze schriftplaatsen vinden we nergens iets over dit onderwerp in het Nieuwe Testament.
De eerste maal dat in tongen wordt gesproken, lezen we hoe de apostel Petrus het pinkstergebeuren verklaarde. Hij zegt:
“Dit is het wat gesproken is door de profeet Joël. “Hand. 2:16 aangehaald uit Joël 3:1-5 info
Een zorgvuldige bestudering van deze profetie toont ons echter, dat Joël met geen woord geprofeteerd heeft dat er in ’tongen’ gesproken zou worden. Hij profeteerde, dat de Heilige Geest gegeven zou worden; en dat is waar Petrus naar verwijst.
Nu kan eenvoudig uit Joël gezien worden dat deze profetie in zijn volle omvang pas in een latere tijd vervuld zal worden. Wij verwachten dit aan het begin van de 1000 jaren. Bij deze volledige vervulling van Joël 3 wordt de Heilige Geest uitgestort op alle vlees; hetgeen noch op de pinksterdag, noch daarna, gebeurde (Jésaja 44:3).
De verzen 28 en 29 van het tweede hoofdstuk van Joël zullen pas vervuld worden als de zon verandert in duisternis en de maan in bloed, als de grote en vreselijke Dag des Heeren komt, in de periode van grote verdrukking en in de daaropvolgende 1000 jaren (vgl. Openbaring 6:12 etc.).
In die tijd zal echter niet in tongen gesproken worden. De Heer belooft in Zefanja 3 dat Hij de volken andere reine lippen zal geven opdat zij allen de naam des Heren aanroepen; opdat zij Hem dienen met eenparige schouder. Wanneer de volken in de 1000 jaren één taal zullen spreken zullen de heidenen ook werkelijk kunnen vragen laat ons met u optrekken naar Jeruzalem, want wij hebben gezien dat de Heer met u is.
“Gewisselijk, dan zal Ik tot de volken een reine spraak wenden; opdat zij allen den Naam des HEEREN aanroepen, opdat zij Hem dienen met een eenparigen schouder. Van de zijden der rivieren der Moren zullen Mijn ernstige aanbidders, met de dochter Mijner verstrooiden, Mijn offeranden brengen” Zefanja 3:9,10
Wat op de pinksterdag gebeurde was een voor-vervulling van wat straks in de 1000 jaren een algemene ervaring zal zijn: de uitstorting van de Heilige Geest op de dan levende mensheid. Bij de uitstorting van de Geest op de pinksterdag werd als extra teken, die de profetie niet genoemd had, het spreken in tongen openbaar. De eerste verwijzing naar dit teken had de Heer zelf gegeven in Markus 16:17. Zoals met veel teksten in de Bijbel is deze eerste verwijzing een sleutel om later voorkomende teksten te begrijpen. De Heer zegt in Markus 16:17-18:
“En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken. Slangen zullen zij opnemen; en al is het, dat zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden.” Markus 16:17-18
“Deze tekenen zullen de gelovigen volgen”:
- In Mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven.
- In nieuwe tongen zullen zij spreken.
- Slangen zullen ze opnemen.
- Indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen.
- Op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden.
Uit vers 17 wordt duidelijk dat het om door God als tekenen gegeven openbaringen gaat. Als tekenen die de gelovigen zouden volgen. Inderdaad zien we in de dagen die na Pinksteren volgen, dat de genoemde tekenen ook werkelijk hen volgden die geloofden. Dat het in het geval van tongenspreken inderdaad alleen om een teken ging, bevestigt Paulus, als hij in 1 Korinthe 14:22 nadrukkelijk zegt:
“Zo dan, de vreemde talen zijn tot een teken niet dengenen, die geloven, maar den ongelovigen; en de profetie niet den ongelovigen, maar dengenen, die geloven.” 1 Korinthe 14:22
“Daarom zijn de tongen een teken niet voor hen die geloven, maar voor de ongelovigen.”
De eigenlijke bedoeling van een teken wordt ons in Johannes 20:31 en 32 uitgelegd met de woorden:
“Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen gedaan, die niet zijn geschreven in dit boek; Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam.” Johannes 20:31, 32
Zo moeten we de goddelijke tekenen zien. Een teken is er niet om het teken zelf. Het heeft de bedoeling, een waarheid te leren en te bewijzen, te laten zien. Deze Goddelijke tekenen hadden in de eerste plaats hun betekenis voor de Joden, meer dan voor iemand anders. De Joden werden geacht tekenen te onderkennen. In geval van het teken der tongen is het opvallend, dat dit, bij alle drie gelegenheden in Handelingen, gegeven wordt aan Joden. Ook in Korinthe waren veel Joden, zoals uit Handelingen 18:5 blijkt, Hij betuigde de Joden dat Jezus de Christus is.
Paulus zegt aan de Korinthiërs, dat:
“de Joden een teken begeren, en de Grieken wijsheid zoeken;..”(1 Korinthe 1:22)
We kunnen dus vaststellen dat de boodschap aan de Joden in verband staat met het teken der tongen, zoals bij alle in de schrift voorkomende gebeurtenissen te herkennen is:
A. Met pinksteren in Handelingen:
“Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israels, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt.” Handelingen 2:36
B. In Cesarea, waar we in de geschiedenis van hoofdman Cornelius lezen:
“En de gelovigen, die uit de besnijdenis waren, zovelen als met Petrus gekomen waren, ontzetten zich (stonden verbaasd), dat de gave des Heiligen Geestes ook op de heidenen (naties) uitgestort werd.” Handelingen 10:45
C. In Eféze zei Paulus tot de twaalf mannen die daar de Heilige Geest ontvingen:
“Johannes heeft wel gedoopt den doop der bekering, zeggende tot het volk, dat zij geloven zouden in Dengene, Die na hem kwam, dat is, in Christus Jezus.” Handelingen 19:4
Johannes’ opdracht was om de Christus te openbaren aan Israël (Johannes 1 :31). In de Korinthebrief schrijft Paulus aan de Korinthiërs dat de ’tongen’ gegeven zijn als een teken voor hen die niet geloven (1 Korinthe 14:22). Dat hij daarmee de Joden bedoelt bewijst het voorafgaande vers waar hij de wet aanhaalt en spreekt over dit volk, als hij zegt:
“In de wet is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen, en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heere.” Handelingen 14:21
Het is duidelijk, dat Paulus hier de profeet Jesaja citeert (Jesaja 28:11-12), om te tonen voor wie de tongen als teken gegeven zijn. De door de profeten geschoolde mensen in Israël zouden deze taal der tekenen zonder meer moeten begrijpen.
Zoals ook in het Oude Testament geschieden alle tekenen en wonderen in overeenstemming met een goddelijke planmatigheid.
Alle wonderen zijn er voor een bepaald tijdsbestek. De wonderen b.v. die de uittocht uit Egypte voorafgingen waren niet meer nodig toen Israël in de woestijn kwam en vielen daar weg. De wonderen in de woestijn, bijvoorbeeld de wolkkolom, hielden op toen men de Jordaan overging.
Wanneer we deze regel toepassen op het teken der tongen vinden we dat ook dit teken een in fasen verlopende openbaring van God was, en wel in drievoud.
Het teken van tongen spreken werd op de pinksterdag gegeven. Toen de Heilige Geest werd uitgestort begonnen allen met andere tongen te spreken, zoals de Geest hen gaf uit te spreken.
Bij de volgende gelegenheid, toen de Heilige Geest in het huis van Cornelius over de gelovige heidenen kwam, wordt gezegd: “De Heilige Geest viel op allen die het woord hoorden, en ze hoorden hen spreken in tongen en God verheerlijken. De derde gelegenheid was toen Paulus twaalf mannen in Efeze vond die alleen de doop van Johannes kenden. Ook hier lezen we: “De Heilige Geest kwam over hen en zij spraken in tongen en profeteerden.”
“En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen, en profeteerden.” Handelingen 19:6
Het bijzondere van deze eerste fase is dat in al deze groepen allen in tongen spreken.
Zo gauw we deze eerste helft van de apostolische tijd passeren, komen we in de tijd waarin het nieuwe testament in wording was. In deze tijd schreef Paulus zijn brieven aan de Christengemeenten. Het is in deze tijd dat Paulus zijn eerste Korinthebrief schreef, een tijd waarin zich ten aanzien van het tongen spreken een verandering had voorgedaan. Zo stelt Paulus in 1 Korinte 12:30 de vraag: “Spreken allen in tongen?” Het is een retorische vraag, die het antwoord al in zich bergt: Niet allen spreken in tongen! Tevoren had de apostel een andere vraag gesteld: “Zijn zij allen apostelen?” Ook hier lag het antwoord reeds in de vraagstelling: niet allen zijn Apostelen. Zo zegt hij in vers 30: “Spreken zij soms allen in tongen?” Niet allen! Niet allen, maar sommigen (vers 28). In het tweede gedeelte van de begintijd is het tongen spreken dus beperkt tot sommigen.
“En God heeft er sommigen in de Gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. Zijn zij allen apostelen? Zijn zij allen profeten? Zijn zij allen leraars? Zijn zij allen krachten? Hebben zij allen gaven der gezondmakingen? Spreken zij allen met menigerlei talen? Zijn zij allen uitleggers?” 1 Korinthe 12:28-30
In hetzelfde gedeelte (1 Korinthe 12 tot 14) behandelt Paulus de tongengave als de minst betekenende van de geestesgaven. Ja, hij gaat nog een stapje verder en stelt vast dat de openbaring van dit teken zou ophouden.
Hij zegt in 1 Korinthe 13:8:
- De liefde vergaat nimmermeer
- Profetieën, zij zullen afgedaan hebben (grondtekst: weggedaan worden);
- Tongen, zij zullen verstommen (grondtekst: ophouden);
- Kennis zij zal afgedaan hebben (weggedaan worden).
“De liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieen, zij zullen te niet gedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal te niet gedaan worden.” 1 Korinthe 13:8
We weten niet of Paulus zelf het gehele ophouden der tongen nog meemaakte, maar het was hem gegeven te weten, dat na de tijd waarin hij zijn deze brief schreef, de tongengave zou ophouden.
In het voorgaande hebben we reeds vast kunnen stellen dat de profetie van Joël over de uitstorting van de Heilige Geest met geen woord over tongen rept. Wanneer in verband met de l000 jaren de profetie van Joël totaal vervuld zal worden, zal het spreken in tongen geen enkele betekenis meer hebben, omdat men elkaar zal kunnen verstaan.
In welke tijd zou het spreken in tongen ophouden?
In verband met dit punt moeten we het volgende bedenken.
- Paulus komt in geen van zijn latere brieven terug op tongen. De eerste Korinthebrief was Paulus eerste brief.
- Petrus, Johannes en Jakobus schreven hun brieven pas na de 1e Korinthebrief. Hun gegevens over gemeentelijke aangelegenheden stemmen volledig overeen. Toch vinden we bij hen nergens een woord over het teken der tongen.
- In het laatste bijbelboek, de Openbaring van Johannes, is ook niets te vinden over het spreken in tongen.
- In 1 Korinthe 13 wordt ons gezegd dat 3 dingen zullen ophouden: de gaven van profetie, tongen en kennis. De genoemde profetie der eerste gemeente, zowel als de toenmalige gave van kennis, waren bovennatuurlijke openbaringsgaven, door welke de waarheid van God werd meegedeeld. Zij dienden de eerste gemeente totdat de geschriften van het Nieuwe Testament neergeschreven en aan de gelovigen ter hand waren gesteld. Van deze gaven staat er dat ze zouden worden weggedaan. Zij bleven inderdaad uit en vielen weg zodra het Nieuwe Testament gereed en voor de gelovigen beschikbaar was. We hebben grond om te geloven dat het spreken in tongen afzonderlijk gezien moet worden van de andere genoemde gaven, en dat niet alle drie tegelijkertijd zouden ophouden. We zullen daar later nog op terugkomen.
- In hetzelfde hoofdstuk wordt vastgesteld dat profetieën, tongen en bijzondere kennis der toenmalige tijd weliswaar zouden wegvallen, maar dat drie andere dingen voortduren, nl. geloof, hoop en liefde (vers 13). Het is het thema van dit gedeelte dat sommige dingen ophouden en andere dingen zullen blijven. Er moet dus een periode zijn waarin de drie genoemde gaven zouden verdwenen zijn, terwijl geloof hoop en liefde nog steeds voortduren. Ook van geloof wordt gezegd dat het zal ophouden, nl. wanneer het voor het aanschouwen plaats maakt. Dan zal ook de hoop ophouden, omdat de hoop vervuld wordt. Wij weten ook wanneer dit gebeuren zal. Het geloof zal ophouden bij de opname. De Heer zegt tegen Thomas: “Omdat ge gezien hebt, gelooft ge, zalig zijn zij die niet zien en nochtans geloven.” Er komt echter een dag, wanneer het geloof zal wijken voor het aanschouwen. “Wij zullen Hem zien, gelijk Hij is en we zullen Hem gelijk zijn” (1 Johannes 3:2). Zo ook is de hoop van beperkte duur, hoewel ze gedurende deze tijd der gemeente haar hoge betekenis heeft en tot het einde van deze tijd blijven zal.In Romeinen 8.24 lezen we: “Hoe kan men hopen op hetgeen men ziet?” Gedurende deze tijd waarin de hoop blijft, verwachten we de wederkomst van de Heer en alles, wat met deze hoop verbonden is. Als Hij echter wedergekomen is, dan hopen we niet langer! De hoop die voor de duur der genadetijd blijft, wordt dan zichtbaar vervuld. Wanneer echter hoop en geloof bij de wederkomst van de Heer zouden ophouden, dan moet in overeenstemming daarmee profetie, tongen en bijzondere kennis vroeger opgehouden zijn. Dat blijkt uit de samenhang van dit schriftgedeelte. We komen daar straks nog op terug.
:.
“Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? dewelke, begonnen zijnde verkondigd te worden door den Heere, aan ons bevestigd is geworden van degenen, die Hem gehoord hebben; God bovendien medegetuigende door tekenen, en wonderen, en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes, naar Zijn wil.” Hebreeën 2:3, 4
- In Hebreeën 2:3, 4 lezen we over ‘zo grote zaligheid’ dat die
- verkondigt is door de Heere;
- op betrouwbare wijze aan ons is overgeleverd, door hen die het gehoord hebben;
- dat God hen (namelijk de personen die Hem tijdens zijn leven gehoord hebben) getuigenis daarvan gegeven heeft door tekenen en wonderen en velerlei krachten en door de Heilige Geest toe te delen naar Zijn wil.
Het is duidelijk dat deze tekenen en wonderen niets anders zijn dan de tekenen die de Heere in Markus 16:17-18 beloofd had, (zie grondtekst en Statenvertaling). Deze tekenen, wonderen en velerlei krachten worden in de Hebreeënbrief en in de tijd waarin deze geschreven werd, niet meer als nog voorhanden zijnde dingen behandeld. De Hebreeënbrief vertelt dat zij geschied zijn in het begin en als bijzonder getuigenis, dat God gaf aan degenen, die de Heer tijdens Zijn bediening gehoord hadden.
- Als Paulus later de brief aan Eféze schrijft, somt hij in Eféze 4:11 de gaven op die God voor de gemeente bestemd heeft als geestelijke diensten en krachten. In deze lijst komt het spreken in tongen niet voor. Daaruit kunnen we concluderen dat deze bijzondere tekenen reeds voor het schrijven van deze brief zijn opgehouden.
.
“En Dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus;…Eféze 4:11,12“
- In de 20 boeken van het Nieuwe Testament, die later geschreven zijn dan de Ie Korinthebrief, wordt nergens meer over tongen gesproken.
- Het is frappant, dat een plotseling ophouden van een gave al in het Oude Testament gezien kan worden. In Numeri 11 lezen we dat de dienstgave van de Heilige Geest, die Mozes gekregen had, gedeeltelijk van hem genomen werd, en op 70 oudsten werd gelegd. “En toen de Geest op hen rustte, profeteerden zij, doch daarna niet meer. Deze gave van profetie hield onmiddellijk op na de eerste openbaring.
Terug naar 1 Korinthe 13
1 Korinthe 13 wordt algemeen het hoofdstuk der liefde genoemd. Het verklaart dat de liefde het hoogste goed is. Opvallend is daarbij dat dit hoofdstuk zijn plaats heeft tussen hoofdstuk 12 met zijn uitvoerige uitleg over de geestesgaven en hoofdstuk 14 dat vrijwel uitsluitend over tongen spreken handelt. En in het midden van hoofdstuk 13 bevinden zich de woorden: tongen zullen verstommen. Tevens wordt in hetzelfde vers het ophouden van twee andere geestesgaven aangekondigd.
Het gaat om drie geestesgaven uit de in hoofdstuk 12:7-11 genoemde reeks van negen. Hoofdstuk 13 heeft als hoofd doel de waarheid te verduidelijken, die Paulus in hoofdstuk 12 over de geestesgaven geleerd heeft. Vervolgens is hoofdstuk 13 de sleutel tot begrip van wat de apostel in hoofdstuk 14 uiteenzet aangaande het tongen spreken. Hoofdstuk 14 moet vanwege zijn bijzondere inhoud altijd in het licht van hoofdstuk 13 gelezen worden. Juist in hoofdstuk 13 wordt onder meer gesteld, dat het tongen spreken zal ophouden.
Voorts valt nog op te merken dat hoofdstuk 13 van begin tot eind bestaat uit tegenstellingen. De grootste tegenstelling is die tussen vers 8 en vers 13. Daar wordt gezegd dat, terwijl profetie, tongen en kennis zullen ophouden, geloof, hoop en liefde zullen voortduren tot aan het einde van de genadetijd. Om dit duidelijk te maken vinden we in dit hoofdstuk 2 hoofdtegenstellingen:
- De gaven staan in vers 1-7 tegenover de liefde.
- De gaven waardoor slechts een gedeeltelijke openbaring gegeven werd, staan tegenover de volkomen openbaring (vers 8-12)
We zullen nu deel b in de verzen 8-12 en vers 13 nader bestuderen. Dit gedeelte is ingedeeld in 4 onderdelen met telkens 2 tegengestelde begrippen:
- Dat wat ten dele is staat tegenover dat wat volkomen is. Tot welke tijd duurt het gedeeltelijke en wanneer komt het volkomene?
- Er is sprake van kinderlijke dingen en mannelijke dingen. Wat bedoelt Paulus met dit onderscheid?
- “Door een spiegel in een duistere rede (of raadselen)’ staat tegenover “van aangezicht tot aangezicht”. Wat heeft dat in deze samenhang te betekenen?
- Er bestaat een kennen “ten dele”, en een kennen “gelijk wij gekend zijn”. Waaruit bestaat het verschil in kennen en wanneer maakt het één plaats voor het ander?
Deze 4 tegenstellingen zullen we bespreken om een antwoord op de vraag te vinden.
1 – Dat wat ’ten dele’ is en dat wat ‘volkomen’ is.
We hadden al vastgesteld, dat Paulus in vers 8 duidelijk zegt, dat drie van de in hoofdstuk 12 vermelde bijzonder geestesgaven weggedaan zouden worden, zouden ophouden. En hij gaat verder te verklaren hoe en waarom het gebeurt. Daarbij is de vraag naar het tijdstip waarop de gaven ophouden in vers 10 al beantwoord n.l. wanneer het volkomene komt. Hoe staat het echter met dat wat ’ten dele ‘is? De verzen 9 en 10 maken onsduidelijk dat wat ten dele is betrekking heeft op de gaven van profetie en kennis. Paulus zegt daar: “Wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele.” Wij moeten bedenken, dat de genoemde gaven in de eerste gemeente van groot nut zijn geweest. Het waren deze gaven waarvoor enige tijd later de Nieuw Testamentische schriften in de plaats kwamen om de gemeente door de eeuwen heen te onderwijzen.
Het Griekse woord voor ten dele of gedeeltelijk dat hier wordt gebruikt vinden we ook in Lukas 11:36 waar gezegd wordt:
“Indien dan uw lichaam geheel verlicht is, niet hebbende enig deel, dat duister is, zo zal het geheel verlicht zijn, gelijk wanneer de kaars met het schijnsel u verlicht.” Lukas 11:36
In 1 Korinthe 13:9 is de tegenstelling hetzelfde. Het gaat om geestelijke verlichting. In Lukas 11:36 staat ‘geen deel duister’. Het licht dat de eerste christenen door de geestesgaven hadden was ’ten dele’ d.w.z. een deel was licht, een ander deel bleef nog in het duister. Dit gedeeltelijke licht zal moeten wijken voor wat volkomen is.
Toen Paulus zijn 1e Korinthebrief begon was het enige voltooide deel van het Nieuwe Testament de brieven aan de Thessalonicensen. De eerste gemeente was niet in het bezit van het Nieuwe Testament en daarmee in groot nadeel tegenover vragen en moeilijkheden in en buiten de gemeente. Daarom gaf God hen bovennatuurlijke gaven van kennis en profetie. Deze gaven stelden hen in staat iets te vernemen van het woord van God dat in volgende eeuwen door christenen werd gebruikt, overgeschreven en verspreid.
Het is duidelijk dat de gaven slecht ten dele konden zijn in vergelijking met de volkomenheid, compleetheid, van de gehele schrift. Dit maakt ons duidelijk wanneer het volkomene kwam. Zij die de gaven van kennis en profetie bezaten waren in staat gedeeltelijk de Goddelijke waarheden te ontvangen. Maar dit gedeeltelijke was niet meer nodig nadat het volkomene (complete) gekomen was.
Het woord volkomen in 1 Korinthe 13:10 is in het Grieks een onzijdig woord en kan derhalve niet op iemand – dus ook niet op Christus – duiden. De wet des Heeren is volkomen (volmaakt) zegt Psalm 19:7. Gods werken zijn volmaakt (Deuteronomium 32:4).
Het Griekse woord volkomen in 1 Korinthe 13:10 wordt voor de 1e maal in de schrift in Matthéüs 5:48 gebruikt:
“Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.” Matthéüs 5:48
Het hebreeuwse woord voor volkomen of volmaakt komt de eerste maal voor in Genesis 6:9:
“Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten….” Genesis 6:9
Paulus gebruikt in Romeinen 12:2 hetzelfde woord als hij spreekt over de goede, welgevallige en volkomen wil van God. Hetzelfde woord verschijnt ook in 1 Korinthe 2:6 waar wij lezen:
“En wij spreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid, niet dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, die te niet worden;..”1 Korinthe 2:6
In geen van deze teksten waarin het woord volkomen (of volmaakt) wordt gebruikt gaat het om de komende eeuwigheid, maar om iets dat midden in deze wereld volkomen genoemd wordt. De gaven die in Korinthe in gebruik waren en ten dele genoemd werden waren voor gebruik in de eerste gemeente op aarde. De uitspraak: “wat volkomen is” duidt op iets wat zich op aards niveau afspeelt.
Wij moeten dus voor ogen houden dat met de uitdrukking ‘als het volkomene komt’ iets materieels van God op aarde komt. Paulus zegt niet: “als wij tot dat gekomen zijn, wat volkomen is, hij zeg: “Als het volkomene komt.” God zal dat zenden wat volkomen is. En als het gekomen is nl. de volkomen, complete openbaring der waarheid, zullen de gaven, die slechts een stukje daarvan openbaarden, ophouden.
Daarbij nog een verdere opmerking:
In Matthéüs 2:2 zeggen de Wijzen uit het Oosten: “…..Wij hebben Zijn Ster gezien in het Oosten en zijn gekomen om Hem te aanbidden….” Dat komen, gekomen zijn, is in het Grieks hetzelfde woord en duid op een ‘beweging’ van het Oosten naar Jeruzalem. Hetzelfde woord in 1 Korinthe 13:10 duidt hetzelfde aan nl. een beweging die zich van de hemel naar deze aarde voltrokken heeft. Er is niets in deze tekst, dat op de eeuwigheid wijst!
c. Het gedeeltelijke zal ophouden.
Het Griekse woord ‘katargéo’ dat hier gebruikt wordt komt in vers 8 ook tweemaal voor: profetieën, zij zullen te niet gedaan worden, kennis zij zal te niet gedaan worden (weggedaan worden). De kernbetekenis van het woord katargéo is: iets teruggeven dat uit gebruik geraakt is of onbruikbaar is; afschaffen, wegdoen als iets dat geen effect meer heeft. Hetzelfde woord katargéo wordt ook in vers 11 gebruikt, als er staat:
“Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben zo heb ik te niet gedaan (katargéo) hetgeen eens kinds was.” 1 Korinthe 13:11
Het wijst op dingen die wegvallen of teruggenomen worden als ze door rijping of groei nutteloos geworden zijn.
Als men gelooft dat deze drie gaven weggedaan worden bij de opname van de Gemeente, waarom zou Paulus dan van deze gaven zeggen dat ze weggedaan zullen worden, terwijl de andere gaven in 1 Korinthe 12:8-10 blijven bestaan.
Wat moeten we met die gaven in de hemel? En wat met geloof en hoop? Als het volkomene de hemel zou zijn dan zou het moeten duiden op de opname, waardoor de gemeente tot haar Heer komt. Dat zou betekenen dat deze gaven de hele gemeentelijke tijd gebleven waren tot de opname. Wij krijgen echter de kennis die de gemeente nu bezit door de Bijbel en niet door profetie of bijzondere kennis! De Bijbel zelf zegt de volkomen, complete openbaring van God te zijn.
We kennen het laatste hoofdstuk van het woord van God, dat ernstig waarschuwt tegen ieder die iets wil afdoen of toevoegen aan de woorden der profetie
“Want ik betuig aan een iegelijk, die de woorden der profetie dezes boeks hoort: Indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn.” Openbaring 22:18
De gaven kunnen niet meer functioneren nadat het schriftelijke Nieuwe Testament gekomen is. Daarover spreekt 1 Korinthe 13:8 duidelijk genoeg.
Soms wordt echter beweerd, dat het in dit gedeelte niet gaat om een bovennatuurlijke kennisgave, maar om kennis en profetie in de ruimste zin van het woord. Deze benadering weerlegt zichzelf op 2 gronden:
- Vers 8 spreekt niet alleen van kennis en profetie maar ook over tongen. Spreken in tongen is duidelijk een wonderteken. Omdat de drie in een adem genoemd worden en ook voorkomen in de reeks van 1 Korinthe 12 volgt daaruit dat ook de andere twee bovennatuurlijke wondertekenen zijn.
- Als het om kennen in de ruimste zin zou gaan: die houdt niet op. De kennis die wij verkrijgen uit de schrift door hulp van de Heilige Geest dragen we met ons mee de eeuwigheid in. Ook profetie in de ruimste zin houdt op. De Bijbel zelf staat er vol van en blijft ook na de opname werkzaam.
2. De kinderlijkheid en de mannelijkheid
Wanneer zouden de gaven ophouden en op welke manier? Het antwoord daarop krijgen we in 1 Korinthe 13:11. Daar zegt Paulus:
“Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben zo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was.” 1 Korinthe 13:11
De openbaringen der profetie, bijzondere kennis en de tongen behoorden, met dit vers gesproken, tot de kindertijd van de gemeente. Maar de volle openbaring van God gaf de gemeente eenheid die in tegenstelling stond met het kindheids-stadium van de gemeente. Toen de volle openbaring kwam werd de kindsheid afgelegd en hield op. Volledig ondenkbaar is het dat Paulus met dit beeld de opname van de Gemeente wil beschrijven. De opname voltrekt zich immers in een ogenblik (1 Korinthe 15:51).
Een kind legt
- langzaam, niet plotseling kinderlijke dingen af en wordt
- niet plotseling een man.
Een man worden is een langzaam proces, Paulus ontvouwt dit begrip in Eféze 4:11-14. Daar stelt hij vast dat apostelen, profeten, evangelisten en herders en leraars gegeven zijn tot volmaking der Heiligen en zegt:
“…Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus;…” Efeze 4:13
We weten dat herders en leraars broeders en zusters kunnen helpen om volwassen gelovigen te worden. Als echter met volkomen of volmaakt worden, een eeuwige toestand bedoeld wordt, zou er niet gesproken worden van herders en leraars. Herder en leraar kunnen een mens niet in de hemel brengen. Onder ‘volkomen man’ verstaat de schrift hier volle, geestelijke rijpheid.
3. Want nu zien wij door een spiegel in raadselen,
doch dan van aangezicht tot aangezicht.
Ook deze tegenstelling heeft met de genoemde 3 wondergaven te doen. Alle drie de tegenstellingen geven antwoord op de vraag, waarom deze drie gaven zullen ophouden en op welke gronden. In Jesaja 3 vanaf vers 16 maakt de profeet een lijst op van allerlei modeartikelen en sieraden voor vrouwen. Daarbij wordt in vers 23 ook de spiegel genoemd. Er wordt ons in Exodus 38:8 vertelt dat het wasvat in het heiligdom en het voetstuk daarvan, van de koperen spiegels der dienstdoende vrouwen gemaakt was. Ook in Job 37:18 vinden we de uitdrukking “als een gegoten spiegel.” Deze antieke gegoten spiegels gaven, zoals bekend, een onvolkomen, vaag of vertekend beeld. Daarmee wordt in de beeldspraak van het boek Job de hemel zelf beschouwd als een weerspiegeling van de heerlijkheid en waarheid van God. Het wasvat weerspiegelde symbolisch Gods reine waarheid. Maar hoe mooi deze weerspiegeling ook is, ze is niet te vergelijken met de heerlijkheid van de volle openbaring van God zoals ze ons in de Bijbel gegeven is. Zo is het ook met de drie openbaringsgaven, profetie, kennis en tongen. Ze zijn als stralen van Gods heerlijkheid onvolkomen, niet compleet. Als een vaag beeld uit een (oude) koperen, gepolijste spiegel.
Nu zien we nog door een spiegel in raadselen.
Inderdaad ontving de eerste gemeente Gods woorden als in een raadsel. En dit in bijzonder door profetie, kennis en tongen. Paulus zegt: Nu (d.w.z. terwijl hij deze brief schreef) wordt de waarheid weerspiegeld en in raadselen gegeven, maar dan, d.w.z. als deze bijzondere gaven ophouden, dan, als de volle openbaring van God aan de mensen gegeven zal zijn, dan zullen we zien van aangezicht tot aangezicht. Deze beschrijving geeft exact weer welk wonder ons gegeven is door God, in de vorm van de kompleetmaking en op schriftstelling van Zijn woord. Als we de Bijbel lezen staan we van aangezicht tot aangezicht met de complete openbaring van God. We zullen dit belangrijke begrip “van aangezicht tot aangezicht” nog wat nauwkeuriger nagaan.
De Bijbel verklaart zichzelf, als we schriftgedeelte met schriftgedeelte vergelijken. Op de berg Sinaï sprak de Heer met Mozes ‘van aangezicht tot aangezicht’ lezen we in Exodus 33:11. Wat God daar met Mozes deed, toen Hij hem de oudtestamentische huishouding der wet bekendmaakte, dat wil Hij nu doen met Zijn gemeente, door Zijn Woord, het oude en nieuwe testament. Hij geeft daarin Zijn openbaring van aangezicht tot aangezicht, Zijn complete Waarheid voor de gemeente en voor de wereld tot aan het einde der schepping, zoals iemand spreekt met Zijn vriend.
In 2 Korinthe 3:18 staat:
“En wij allen, die, met een aangezicht waarop geen bedekking meer is, de Heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is.” 2 Korinthe 3:18
Hier zijn we zelf een spiegel van de Heer, die wij van aangezicht tot aangezicht zien.
De eerste maal komt de uitdrukking ‘van aangezicht tot aangezicht’ voor in Genesis 32:30. Daar zien we Jakob in Pniël.
In vers 32 staat:
“En Jakob noemde den naam dier plaats Pniël: Want, zeide hij ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest.” Genesis 32:30
(Pniël = het aangezicht Gods).
Wat was daar gebeurd? Daar worstelde een Man met hem tot de morgen. Toen sloeg Hij hem op zijn heupgewricht, en vroeg Jakob naar zijn naam. Hij noemde zijn naam. Daarna hoorde hij de woorden: Uw naam zal niet meer Jakob luiden, maar Israël, want gij hebt gestreden met God en mensen, en gij hebt overmocht.
Jakob vatte deze gebeurtenis samen met de woorden: “Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht.” Ook in dit gedeelte is duidelijk te zien dat de uitroep “Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht” de uitdrukking is van een ervaring die hij op aarde gehad heeft. Deze ervaring nam niet weg dat hij van toen aan kreupel was. In plaats van een lichamelijke genezing, die wij vaak menen met het aanschouwen van God in verband te moeten brengen, ging hij voortaan hinkend door het leven.
Er is een tekstgedeelte in Numeri 12 dat ons heel helder verklaart wat Paulus bedoelt als hij zegt: Nu zien we nog door een spiegel in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht. Mirjam en haar broer Aäron hadden zich tegen Mozes gekeerd en gezegd: “Heeft de Here soms uitsluitend door Mozes gesproken, heeft Hij ook niet door ons gesproken?” En de Here hoorde het. En de Heer sprak tot hen (vers 6) “Indien onder u een profeet is, dan maak Ik, de Heere, Mij in een gezicht aan hem bekend, in een droom spreek ik met Hem. Niet aldus met Mijn knecht Mozes, vertrouwd als hij is in heel Mijn huis. Van mond tot mond spreek ik tot hem, duidelijk en niet in raadselen, maar hij aanschouwt de gestalte des Heren.”
Een zorgvuldige studie van Genesis zal u bevestigen dat de wijze waarop God zich openbaarde was d.m.v. visioenen (verschijningen) in dromen en in raadselen. De visioenen en dromen behoefden een uitleg, een verklaring. Zo was het ook in de dagen van de apostel Paulus.
De openbaringen van de gemeentelijke waarheden door de profeten, door de bovennatuurlijke kennis en door tongen, waren als een raadsel, duister, onduidelijk. God verklaarde in de dagen van Mozes, wat voor verschil er was tussen de algemene profeten en Mozes. Met Mozes sprak God van aangezicht tot aangezicht, niet in duistere rede (raadsels). Is net niet opvallend, dat het oude testament zo’n exacte vergelijkingsmogelijkheid biedt, die in alle punten overeenstemt met de Nieuw testamentische parallel in 1 Korinthe 13? De schrift verklaart zichzelf !
B. Van aangezicht tot aangezicht
Wat hebben we onder deze uitdrukking te verstaan? Jakob zei, dat hij God van aangezicht tot aangezicht gezien had. Maar had hij Gods aangezicht in lichamelijke zin gezien? Nee, dat was niet het geval. En toch zegt hij:” Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht.” En dat, terwijl God zelf gezegd heeft, in Exodus 33:20,
“Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens zien, en leven.” Exodus 33:20
Alleen al deze uitspraak maakt duidelijk dat het zien van aangezicht tot aangezicht bij Jakob niet het aanschouwen is van het lichamelijke aangezicht van God. Maar wat heeft het dan wel te betekenen?
Dit: Jakob zag een man, die een openbaring van God was (Theofanie; Godsverschijning).
Zo’n verschijning is een lichamelijke openbaringswijze van de tegenwoordigheid van God, in de gedaante van een mens. God liet Zijn aangezicht niet zien op zo’n manier dat Jakob Gods aangezicht zou kunnen beschrijven. Maar toch is het resultaat van deze openbaring dat Jakob kan zeggen: “Ik heb God gezien.” Dit is precies wat het Woord van God bij ons doet. We zien God niet lichamelijk, maar als de openbaring door de schrift zijn werk aan ons doet, voelen we en weten we de eeuwige werkelijkheid; we hebben gezien van aangezicht tot aangezicht.
Ook Mozes, die met God van aangezicht tot aangezicht sprak, zag Gods aangezicht niet in lichamelijke zin. Exodus 33:20 is daar erg duidelijk over. God toonde hem een rotsholte, waarin hij moest gaan staan. Daar ging God voorbij en in het voorbijgaan bedekte Hij Mozes met Zijn hand. God sprak tot hem: “Ik zal al Mijn goedigheid voorbij uw aangezicht laten gaan, en zal de naam des Heeren uitroepen” (Exodus 33:19). Dat betekende voor Mozes God van aangezicht tot aangezicht zien. En dat is, zoals gezegd, wat bij ons door de schrift gebeurt. Door het Woord laat God zijn goedheid aan ons voorbijgaan, en Hij roept Zijn Namen voor ons uit en bewijst Genade en Barmhartigheid aan wie Hij wil.
Nadat het geschreven Woord kwam dat volkomen was, zien we van aangezicht tot aangezicht. De Heer zelf zegt als laatste woord in de laatste brief aan de 7 gemeenten: “Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop, indien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij,” (Openbaring 3:20). Is dat niet van aangezicht tot aangezicht?
Er is nog een parallel in het Oude Testament, die duidelijk maakt wat bedoelt wordt met van aangezicht tot aangezicht. In Deuteronomium 5:4 staat:
“Van aangezicht tot aangezicht heeft de HEERE met u op den berg gesproken uit het midden des vuurs,…” Deuteronomium 5:4
Dan noemt hij de 10 geboden en gaat verder in vers 22,
“Deze woorden sprak de HEERE tot uw ganse gemeente, op den berg, uit het midden des vuurs, der wolk en der donkerheid, met een grote stem, en deed daar niets toe; en Hij schreef ze op twee stenen tafelen, en gaf ze mij.” Deuteronomium 5:22
Het is duidelijk: Tot aan Mozes sprak de Heer in raadselen, visioenen en dromen, maar op de Sinaï spreekt God van aangezicht tot aangezicht met Mozes en op deze wijze ook met het gehele volk. En Hij voegde daaraan niets toe. Van deze tijd af had Israël een openbaring van aangezicht tot aangezicht vergeleken met de voorgaande gedeeltelijke openbaringen, die in visioenen, dromen en raadsels gegeven was. We zien in deze oudtestamentische huishouding der wet hetzelfde principe, dat Paulus de Korinthiërs voorhoudt. De gaven der profetie, kennis en tongen is te vergelijken met de raadselen, dromen en visioenen zoals ze in de tijd voor Sinaï en de komst van de geschreven wet gegeven werden. Zie ook Hebreeën 12:25 en Hebreeën 12:18-24.
Het griekse woord ‘nu’ is een met nadruk genoemde tijdsbepaling. Het betekent nu, in dit ogenblik, terwijl Paulus deze regels neer schrijft. Nu, nu er nog geen geschreven nieuw testament is, nu de waarheid Gods nog door deze gaven tot de gemeente komt. Nu zien we nog door een spiegel in raadselen, maar dan, als het woord van God volkomen, compleet zal zijn, dan zien we van aangezicht tot aangezicht.
Nu, toen Paulus schreef
- was er profetie
- waren er tongen
- was er bovennatuurlijke kennis
- was de openbaring ten dele
- waren kinderlijke dingen nog in gebruik
- werd de waarheid gezien door een spiegel
- was de kennis ten dele
- was er geloof, hoop en liefde
maar als het volkomene komt, dan
- wordt profetie weggedaan
- houden tongen op
- wordt kennis weggedaan
- zal dat wat ten dele is op houden
- zullen we afleggen wat kinderlijk is
- zullen we zien van aangezicht tot aangezicht
- zullen we kennen zoals we gekend zijn
- zullen geloof, hoop en liefde blijven.
4. Ten dele kennen en volkomen kennen
Met deze 4e tegenstelling wordt antwoord gegeven op de vraag: Waarom zouden de wondergaven van de begintijd ophouden? En op welke gronden?
1 Korinthe 13:12 sluit met de woorden: “Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben.” Er worden hier in het Grieks 2 verschillende woorden gebruikt voor ‘kennen’. In het deel, dat verband houdt met de openbarings-gaven, “nu ken ik onvolkomen,” staat het gewone woord ‘ginosko’. Dat betekent zich bewust worden, weten, begrijpen, verstaan. Als het om de vergelijking gaat, “dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben,” staat in plaats van ‘ginosko’ het in de schrift spaarzaam voorkomende woord ‘epiginosko’. Dat betekent duidelijk kennen, in vertrouwen genomen worden. Het komt de eerste maal voor in Matthéüs 7:6: “aan hun vruchten zult gij hen kennen.”
Wij mogen vandaag door Zijn volkomen woord kennen. Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding (Filippensen 3:10).
Het gebed van de apostel voor de gemeente en de volle kennis is op verschillende plaatsen in zijn brieven te vinden. In het kort samengevat vinden we het in Éfeze 1:17-19:
“Opdat de God van onzen Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve den Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis; namelijk verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten, welke zij de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom zij der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen; en welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht, die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt; en heeft gezet tot Zijn rechterhand in den hemel.” Éfeze 1:17-19
Geloof, hoop en liefde
Het slotvers van ons hoofdstuk luidt:
“En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde.” 1 Korinthe 13:13
De verzen 1-8 en de laatste verzen beschrijven de hoofdtegenstellingen van dit hoofdstuk, In vers 1-8 werd de liefde gezet tegenover de wondergaven. Het 13e vers sluit op deze tegenstelling aan, en sluit daarmee de kern van dit hoofdstuk af. De drie openbaringsgaven zijn opgehouden, maar deze drie zullen blijven, geloof hoop en liefde. We kunnen ons nog afvragen op welke plaats geloof, hoop en liefde zullen blijven, in de hemel of op aarde? Geloof is de grondslag van ons geestelijk leven in deze tijd.
“….zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen…”.Hebreen 11:6a
“….En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde”. Romeinen 14:23b
Hoop is de troost, de vreugde van de gelovigen, waardoor zij, zoals Abraham, uitzien naar de stad, waarvan God de Bouwmeester is, (Hebreeën 11:10). Liefde is de grootste van deze en is eeuwig. De liefde wordt hier echter ook aards bezien, ze wordt in verband gebracht met o.a. praalzucht, opgeblazenheid en egoïsme (vers 4- 7). Dit zijn dingen die we op aarde doorleven; geen dingen die we in de hemel zullen aantreffen. Hieruit kunnen we vaststellen dat deze drie gaven in verband staan met ons aardse leven. Geloof en hoop duren voort tot de wederkomst des Heeren voor Zijn gemeente. Dan zullen ook deze beiden ophouden. Het geloof wordt veranderd in aanschouwen (1 Johannes 3:2). Ook de hoop is van tijdelijke aard. In Romeinen 8 lezen we: “Hoe kan men hopen op wat men ziet?” Bij de opname der gemeente is onze hoop eerst vervuld.
In het kort samengevat, 1 Korinthe 13 leert duidelijk:
A. drie dingen zullen ophouden: de gaven van profetie, tongen en kennis;
B. drie dingen zullen blijven: geloof, hoop en liefde;
C. daarvan weten we dat ook geloof en hoop zullen ophouden nl. bij de wederkomst van Christus;
D. de liefde houdt nooit op. Liefde is eeuwig zoals God zelf eeuwig is.
Enkele punten ter overdenking
In sommige gemeenten zijn er ook vandaag, die menen deze gaven te bezitten. Een macht of kracht is bij hen binnen gekomen. Deze brengt hen van tijd tot tijd in een toestand van extase. En in deze toestand worden dan onsamenhangende klanken uitgestoten. Niemand hoeft er aan te twijfelen dat deze ervaringen reëel zijn. Maar zijn ze van God? Hebben we met hetzelfde teken te doen als in Handelingen en de 1e Korinthebrief. We hebben al gezien dat Gods woord zegt dat tongen zullen ophouden. Als dat zo is kan niemand vandaag in tongen spreken in de Bijbelse betekenis van de uitdrukking. En dus zeker niet iedereen, zoals sommigen ons willen doen geloven.
Paulus stelt de voorrang van verstandelijk spreken boven het spreken in tongen spreken op 2000:1. “Liever 5 woorden met het verstand, dan 10 duizend woorden in een tong” (1 Korinthe 14:19). Er zijn er ook vandaag, die deze verhouding bij voorkeur omdraaien.
En zijn het ook niet dikwijls deze gemeenten, waarin veelal vrouwen, zusters, de leiding nemen? Ook dit is in strijd met 1 Korinthe 14: (vers 34 en 35).
Tongen zijn een teken voor ongelovigen volgens 1 Korinthe 14:22. Welke? ongelovigen? Het antwoord staat in vers 21:
“In de wet is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen, en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heere” 1 Korinthe 14:21
Ongelovige Joden! Zie ook Jesaja 28:11 en 12, waaruit de apostel hier citeert. Het zal maar zelden voorkomen dat charismatische gemeenten door ongelovige Joden bezocht worden.
Er is veelal in deze gemeenten geen orde, maar wanorde. God is echter een God van orde. Vers 40 van het onderhavige hoofdstuk zegt: Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden. Volgens vers 37 is dit een gebod des Heeren. Is het dan een goede gewoonte dat, als iemand hardop bidt, anderen in- of bijvallen zodat een onverstaanbaar gebed overblijft. God is niet een God van wanorde, maar van vrede (vers 27-33).
Ritmiek, handenklappen, het herhalend uitroepen van stereotiepe kreten als “Jezus, Jezus”, “Prijs de Heer”, “Halleluja”, etc. scheppen de extatische sfeer die men nodig blijkt te hebben. Deze gewoonten heeft men noch uit de Schrift, noch van God Zelfgeleerd. Herhaling van woorden en uitroepen vinden we ook terug in Oosterse meditatietechnieken. Men krijgt dan een woord, een zogenaamde mantra, en men moet dit woord blijven herhalen totdat men komt in een staat van bewustzijnsverruiming (of is het vernauwing?).
De Heilige Geest wordt veelal gesteld boven de Vader en de Zoon en ook boven de Vader en de Zoon geëerd of aanbeden. De Heilige Geest echter verheerlijkt de Heer en niet Zichzelf. Over de Geest en Zijn werking lezen we in Johannes 16:
“Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen.Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen”. Johannes 16:13,14
“Hij zal u in heel de waarheid leiden”
“Hij zal van Zichzelven niet spreken”
“Die zal Mij verheerlijken”
Spreken in tongen is geen bewijs van vervulling met de Heilige Geest. De gemeente in Korinthe was allerminst geestelijk. Geestelijk blijkt iemand te zijn, als hij de vrucht van de Geest (Galaten 5:22) openbaart. Beginnend met liefde en eindigend met matigheid (= zelfbeheersing).
“Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid.” Johannes 16:13,14
De herhaling van woorden en de daarmee opgeroepen extase leiden echter juist tot het tegenovergestelde: het verlies van zelfbeheersing. Wanneer in zulke gevallen de zelfbeheersing (controle) wordt doorbroken, kan en zal de macht van de grote tegenstander zich manifesteren. En de schrift zegt ook inderdaad, dat dit in deze tijd zal gebeuren, (1Tïmótheüs 4:1).
“Doch de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten, en leringen der duivelen,…” 1 Tïmótheüs 4:1
Op geen enkele plaats in de schrift spreken vrouwen in tongen. Nergens in de Bijbel komt de leer naar voren dat mensen aanhoudend zouden bidden en wachten op de gaven van de Geest. In de Bijbel wordt in talen gesproken, geen koeterwaals.
Een hypnotiseur kan onder hypnose zijn cliënt in tongen laten spreken. Hij scheidt dan het spraakorgaan van de besturing der hersenen. Een mens kan dit ook zelf doen door zelfsuggestie, zelfhypnose, het herhalen van slogans, woorden, emotionele sfeer In deze toestand gelooft en doet men wat gezegd wordt. Het gevoel en de ervaring worden basis van het geloof.
Niemand weet waar de macht der hypnose ophoudt en de macht der boze geesten begint. Een geest zal altijd proberen de leiding in iemands leven over te nemen. Velen kunnen getuigen van mensen die in een taal spraken, maar lasterlijke woorden uitten, zonder dat die sprekers het zelf wisten. Het is een satanische imitatie. Het is wat de schrift de werking van satan noemt met allerlei krachten en tekenen en wonderen (2 Thessalonicensen 2:9). In verschillende primitieve religies komen deze verschijnselen ook voor. Maar ook onder de zogeheten “Mormonen” De Bijbel waarschuwt ons er voor (1Timótheüs 4:1).
Johannes zegt ons niet iedere geest te geloven!
“Geliefden, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld.” 1 Johannes 4:1
Er zijn zelfs kringen die in deze sfeer avondmaal houden. Niet zelden worden handelingen hierbij door vrouwen verricht. Deze occulte atmosfeer is niets anders dan wat Paulus in 1 Korinthe 10:21 de Tafel der Demonen noemt. De krachten die deze mensen ervaren worden door de schrift met demonen in verband gebracht.
Veelal worden reeds bestaande kringen en/of gemeenten door bovengenoemde groeperingen gezien als zendingsterrein. Hun praktijken komen echter niet meteen op tafel, maar men probeert gelovigen te interesseren, zonder zichzelf bloot te geven. Wanneer dat uiteindelijk toch gebeurt is het kwaad al geschied en grote onenigheid en scheuring het resultaat. Het enige verweer wordt ons gegeven in Eféze 6:13:
“Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den bozen dag, en alles verricht hebbende, staande blijven” Eféze 6:13
En vers 17:
“En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord “.Eféze 6:17
Paulus kende deze zorg ook al, hij zegt in 2 Korinthe 11:3-4 :
“Doch ik vrees, dat niet enigszins, gelijk de slang Eva door haar arglistigheid bedrogen heeft, alzo uw zinnen bedorven worden, om af te wijken van de eenvoudigheid, die in Christus is. Want indien degene, die komt, een anderen Jezus predikte, dien wij niet gepredikt hebben, of indien gij een anderen geest ontvingt, dien gij niet hebt ontvangen, of een ander Evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, zo verdroegt gij hem met recht.” 2 Korinthe 11:3-4
1. Een andere Jezus
De Jezus van bovengenoemde gemeenten is niet de Jezus van het woord van God. Hij is niet de Heere Jezus; Hij is eerder degene die hen bereidwillig laat doen wat zij zelf willen.
2. Een andere Geest
De Heilige Geest openbaart en verheerlijkt onze Heer Jezus. Hij spreekt niet van zichzelf. Hij aanbidt zichzelf niet, stelt zichzelf niet boven Vader en Zoon.
3. Een ander evangelie
De volle inhoud van het evangelie wordt in 1 Korinthe 15:3-4 samengevat:
“Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften; En dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften; 1 Korinthe 15:3-4
Sommigen prediken echter een evangelie waaraan iets is toegevoegd om het vol te maken. Een tweede zegen. Het is een extra evangelie. We worden daarvoor gewaarschuwd in 2 Korinthe 11:13 -15.
“Want zulke valse apostelen zijn bedriegelijke arbeiders, zich veranderende in apostelen van Christus.En het is geen wonder; want de satan zelf verandert zich in een engel des lichts.Zo is het dan niets groots, indien ook zijn dienaars zich veranderen, als waren zij dienaars der gerechtigheid; van welke het einde zal zijn naar hun werken.” 2 Korinthe 11:13-15
We hebben al aangevoerd dat de tekenen zijn opgehouden. De Geest geeft in deze tijd evengoed gaven. Alleen de tekenen niet meer. Dit wekt bij sommige gelovigen een valse honger.
- Men wil niet zomaar geloven, zoals de Bijbel ons zegt.
- Nee, men wil zien.
- Men wil horen.
- Men wil voelen.
Net als Thomas en het Joodse volk, waarvan hij een beeld is.
“Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben. Johannes 20:29
Maar de Bijbel zegt, dat wij zouden “Niet zien en toch geloven”.
Wie dat niet wil, is een eenvoudige prooi voor welke tegenstander dan ook.
Door: Henk Zutphen
https://www.bijbelspanorama.nl/ https://www.bijbelstudie.nl/