EFEZE EN HET OUDE TESTAMENT

“Als er dan een God bestaat, waarom doet Hij dan niet dit of dat”?

Zo luidt de dikwijls gestelde vraag van de onwetende of ongelovige. Maar als aan de christen gevraagd wordt, wat God dan eigenlijk wel doet in onze dagen, blijft hij het antwoord al snel schuldig. Zeker als men dit ook nog moet geven vanuit de Bijbel! Niet gehinderd door inzicht in Bijbelse waarheid zong Margriet Eshuis in haar dagen heel melancholiek “God is asleep.” God slaapt! En niet nader aan te duiden christenen – theologen! – ontwikkelden in onze dagen de “God is dood theorie”.

Slaapt God? Is Hij wellicht overleden? Doet Hij eigenlijk wel iets? Daar de vraag naar het werk Gods in onze dagen natuurlijk elementair is, wordt deze binnen de talloze modernere Kerken en kringen en secten en stromingen steeds verschillend beantwoord. Doch daarmee zullen wij ons nu niet bezig houden.

Ook in meer behoudende kring bestaan helaas enige hardnekkige vooroordelen, die een juist inzicht in Gods werk in onze bedeling in de weg staan. Vooroordelen, inderdaad, omdat de uitspraken van de Schrift aan duidelijkheid niets te wensen overlaten!


Verbondstheologie

Eerst is daar het standpunt van de traditionele verbondstheologie. Daar stelt men vast, dat alle beloften en profetieën in het Oude Testament betrekking hebben op het “verbondsvolk” Israël.Vervolgens stelt men vast, dat dit volk ongelovig was en bleef, in de dagen van de komst van de beloofde en geprofeteerde Christus. De Messias Israëls. Sindsdien dient het bekend te zijn:

“..dat de zaligheid Gods den heidenen gezonden is, en dezelve zullen horen”. Hand 28:28 info

De getrokken conclusie is, dat alle aan Israël beloofde zegeningen terecht zijn gekomen bij de Kerk, die beschouwd wordt als de voortzetting van het oudtestamentische Israël. Ook alle profetieën aangaande het Messiaanserijk – het Koninkrijk Gods – zouden vervuld worden aan de Kerk. Het natuurlijke Israël zou geen bijbelse of profetische toekomst meer hebben. Op deze gronden wordt de Kerk dan ook aangeduid met de overigens onbijbelse uitdrukking “het geestelijk Israël”. Terwijl Israël uit de dagen van het oude verbond ook dikwijls wordt aangeduid als “de Kerk”, zoals blijkt uit het opschrift boven vele Psalmen en profetieën. Graag spreekt men van “de Kerk der eeuwen”, zonder onderscheid te maken tussen het Israël van het Oude Testament en de Gemeente van het Nieuwe. Dat wat het heden betreft.

En de toekomst?

Aangezien de profetieën aangaande het komende Koninkrijk geacht worden vervuld te worden in de lopende Kerkgeschiedenis, verwacht men voor de toekomst niets dan de “jongste dag”, het “laatste oordeel”.

Dispensationalisme

Anderzijds is daar het standpunt van het traditionele dispensationalisme.
Ook daar stelt men vast, dat alle beloften en profetieën in het Oude Testament betrekking hebben op het “verbondsvolk” Israël. En ook daar is bekend, dat dit volk ongelovig was en bleef in de dagen van de komst van de beloofde en geprofeteerde Christus. Eveneens wordt de conclusie getrokken, “dat de zaligheid Gods den heidenen gezonden is”. Hand 28:28. Maar graag stemt men in met de woorden van Jakobus..

“hoe God eerst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn Naam…”; Hand. 15:14

De Gemeente of Kerk uit onze tegenwoordige bedeling. En dit volk, deze Gemeente, zou men niet moeten verwarren met Israël. Ook verstaat men heel goed, dat de Gemeente niet leeft onder de wet van het Oude verbond, maar onder de genade van het Nieuwe. Niet onder Mozes, maar onder Christus!

En de toekomst?

Die wordt samengevat in de rest van de woorden van Jakobus:

“En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is: Na dezen zal Ik weder keren, en weder opbouwen de tabernakel van David, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen, en Ik zal denzelven weder oprichten.” Hand.15:15 en 16

Het dispensationalisme verwacht voor de toekomst het letterlijke herstel van het Davidische koninkrijk onder de heerschappij van de Zone Davids. Dit zal gerealiseerd worden door de wederkomst van Christus, meer dan duizend jaren voor de jongste dag! De profetieën aangaande het herstel van Israël zullen alsnog letterlijk vervuld worden! Ongetwijfeld een genuanceerder en veel bijbelser standpunt.

Op grond van deze tegenstelling tussen de “bedelingenleer” van het dispensationalisme en de verbondstheologie hebben dispensationalisten de neiging om niet alleen de tegenstelling tussen Oude en Nieuwe verbond, tussen wet en genade, te benadrukken, maar ook die tussen Israël en de Gemeente. Beide tegenstellingen hebben meer dan voldoende Bijbelse grond.

Ultra-dispensationalisme

Niettemin leidt de tegenstelling tussen Israël en de Gemeente tot de misvattingen van het zogeheten ultra-dispensationalisme. Terwijl de dispensationalist van mening is, dat de oorsprong der Gemeente ligt bij de uitstorting van de Heilige Geest of eigenlijk bij de opstanding van Christus, betoogt de ultra-dispensationalist, dat de gebeurtenissen in de geschiedenis van het boek Handelingen, aanvankelijk niets met de Gemeente van doen hebben. Men meent, dat de prediking van het Evangelie door de apostelen uitsluitend van doen heeft met Israël en het aan dat volk beloofde Messiaanse rijk. Reden waarom men de oorsprong der Gemeente zoekt in de latere hoofdstukken van Handelingen. Onvermijdelijk komt men dan terecht bij de bediening van de niet tot de twaalven behorende apostel Paulus. En gewoonlijk pas bij de positie van Paulus in de gevangenis in Rome.

Zijn uitspraak:
“Het zij u dan bekend, dat de zaligheid Gods den heidenen gezonden is, en dezelve zullen horen” Hand. 28:28
wordt dan beschouwd als de aankondiging van het ontstaan van de Gemeente.

Als gevolg daarvan worden alle nieuwtestamentische boeken en brieven, die dateren van voor zijn gevangenschap, of die handelen over de voorafgaande tijd, als Israëlitisch of Joods beschouwd. Zij zouden niet van toepassing zijn op Gods werk in onze dagen. De boeken van de Evangelisten zouden zelfs oudtestamentisch zijn, omdat zij spreken over de dagen van voor de kruisiging. De dood van de Heere Jezus, en niet Zijn geboorte, maakte immers een eind aan het Oude Verbond der wet? Aanhangers van deze visie stonden lange tijd in Nederland bekend als “de drie brieven broeders”, daar zij in de praktijk slechts de drie Gemeentelijke gevangenisbrieven van Paulus erkenden als van toepassing op onze bedeling. Slechts Efeze, Filippensen en Kolossensen. Noodzakelijk moesten zij ook een of meerdere bedelingen onderscheiden in de tijd vanaf de opstanding van Christus tot aan Paulus’ gevangenschap in het laatste hoofdstuk van Handelingen. En vandaar de term ultra-dispensationalisten.

Overeenkomst en Verschil

Deze problematiek lost zich echter vanzelf op, wanneer wij inzien, dat de ene waarheid de andere niet noodzakelijk uitsluit. De stelling van de dispensationalist, dat de Gemeente iets anders is dan Israël is ongetwijfeld volkomen Bijbels. De roeping van de Gemeente bijvoorbeeld is inderdaad een hemelse, terwijl die van Israël aards is. Velen hebben in het verleden de verschillen gesystematiseerd en op rij en schema gezet. En terecht.

Maar daarmee mag men de ogen niet sluiten voor de wel degelijk Bijbelse gedachte van de verbondstheologie, dat de zegeningen van Israël terecht zijn gekomen bij de Gemeente. Want hoewel de Schrift op vele plaatsen de verschillen beschrijft tussen deze beide volken, beschrijft zij even duidelijk de overeenkomsten!

De verbondstheoloog kan uit de Schrift aantonen, dat de Kerk thans op bepaalde wijze de plaats van Israël inneemt. De dispensationalist kan eveneens uit de Schrift aantonen, dat Gods tegenwoordige plan voor de Gemeente een andere is dan Zijn plan voor Israël!

Eerst wanneer men zowel de overeenkomst als het verschil ziet kan men inzicht hebben in het werk Gods in onze dagen. En in het werk Gods voor de toekomst!

Verbondstheologen, dispensationalisten en ultra-dispensationalisten zijn het er in elk geval over eens, dat “de drie brieven” specifiek Gemeentelijke waarheid naar voren brengen. En aangezien Filippensen en Kolossensen beschouwd worden als nadere toelichting op de brief aan Efeze, moet laatstgenoemde uitsluitsel kunnen geven aangaande de hiervoor geschetste discussie.

Is er volgens Efeze overeenkomst tussen Israël en de Gemeente? Beroept de apostel Paulus zich in deze brief op het Oude Testament? Een eerlijk antwoord op deze vragen kan alleen gegeven worden door een onbevooroordeelde studie van de brief zelf!

Door openbaring

In het algemeen behoeft het geen toelichting, dat de uitspraken in het Oude Testament op een of andere wij ze verband houden met, en worden toegepast op Israël. Toch zal blijken, dat de Efeze-brief, die volgens vele dispensationalisten en alle ultra-dispensationalisten helemaal geen verband kan houden met welke oudtestamentische uitspraak dan ook, dat juist die brief, sprekend over de Gemeente, zich volledig baseert op oudtestamentische uitspraken.

De apostel Paulus heeft weliswaar zijn wijsheid niet rechtstreeks uit het Oude Testament ontvangen, maar van de Heer zelf. “Door openbaring van Jezus Christus” Gal. 1:12 en doordat hij is opgetrokken geweest tot in de derde hemel.” 2 Kor 12:2 Dat neemt niet weg dat de apostel bij het doorgeven van deze wijsheid zich niet beroept op het feit dat de Heer het hem geopenbaard heeft, maar op oudtestamentische Schriftplaatsen!

Daaruit moet duidelijk zijn, dat de apostel Paulus van de Heer Zelfgeleerd heeft op welke wijze oudtestamentische uitspraken moeten worden toegepast op de Gemeente uit onze bedeling.

Ik vind het altijd intrigerend om in de Hebreeënbrief te lezen, wat de apostel zegt, wanneer hij de “eerste” tabernakel beschrijft:..

“…in welken was de kandelaar, en de tafel, en de toonbroden, welke genaamd wordt het heilige”. Hebr. 9:2

Als hij de tweede tabernakel, het heilige der heiligen, beschrijft zegt hij:

“Hebbende een gouden wierookvat, en de ark des verbonds, alom met goud overtrokken, in welke was de gouden kruik, daar het Manna in was, en de stafvan Aäron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds, en boven deze ark waren de cherubijnen der heerlijkheid, die het verzoendeksel beschaduwden; van welke dingen wij nu van stuk tot stuk niet zullen zeggen.” Hebreën 9:4, 5

In heel de Bijbel wordt ervan stuk tot stuk verder niet over gesproken. De apostel verklaart vervolgens snel, dat de eerste (het heilige) en de tweede tabernakel (het heilige der heiligen) respectievelijk de uitbeelding zijn van het Oude en het Nieuwe verbond en bovendien van aardse en hemelse dingen. Hij vermeldt niet, dat in de ark des verbonds het Woord Gods verborgen lag. Hij zegt niet, dat de ark des verbonds achter het voorhangsel een uitbeelding was van de “verborgenheden van het Koninkrijk Gods”. Of van de verborgenheden van het Nieuwe Verbond, of van de “bedeling der Verborgenheid”. Hij laat dat gewoon liggen.

Niettemin geeft de apostel precies genoeg door om te weten hoe het systeem werkt en in elkaar steekt. Hij geeft door op welke wijze oudtestamentische zaken een volstrekt Gemeentelijke toepassing hebben. Waarmee maar gezegd wil zijn, dat typologie één van de methoden is, waarmee Gemeentelijke waarheid verborgen is in het Oude Testament. Ik heb nog nooit wat anders gevonden, dan dat al die typen uit het Oude Testament, ook de erkende typen van de tabernakel en van de wet, zonder uitzondering niet alleen spreken over het Nieuwe Verbond in het algemeen, maar over Gemeentelijke waarheid in het bijzonder.

Ik wil u dan ook concreet laten zien, dat de Efezebrief op vele verschillende plaatsen ingaat op oudtestamentische uitspraken, die regelrecht van toepassing gebracht worden op de Gemeente in onze tegenwoordige “bedeling der genade ” Efeze.3:2 dan wel de “bedeling der verborgenheid”. Efeze. 3:9. Feitelijk is er in de brief geen enkele gedachte of stelling te vinden, die niet zou zijn afgeleid van de uitspraken van “De Wet, De Psalmen en De Profeten”.

Efeze 1:3

“Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle (elke) geestelijke zegening in den hemel in Christus.” Efeze 1:3

In dit vers komt meteen het hemelse aspect van de Gemeente aan de orde. Het belang van deze tekst is, dat de zegeningen die wij hebben ontvangen, vastliggen in Christus. Later wordt in deze brief ontwikkeld, dat wij onze zegeningen hebben ontvangen omdat wij “één plant” met Christus geworden zijn. Rom. 6:5 Of gewoon doordat wij in Christus zijn en leden van Zijn lichaam zijn geworden . Efeze 5:30

Dat betekent, dat de oudtestamentische uitspraken over Christus tegelijkertijd uitspraken zijn over de Gemeente. En niet alleen geldt dat voor het Oude Testament, maar ook voor een boek als Openbaring.

Waar het Oude Testament over Christus spreekt, spreekt het over de Gemeente, omdat de Gemeente bij Christus gerekend (geïmpliceerd) wordt. Dat blijkt uit de wijze waarop het Nieuwe Testament het Oude citeert! Bovendien staat dit expliciet in deze Efezebrief, maar daarover later.

Efeze 1:4

“Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de nederwerping der wereld, opdat ….” Efeze 1:4

Hij heeft ons, de Gemeente, uitverkoren. Wij weten allemaal wie Hij uitverkoren had.
Zo zegt Jakobus dat Simeon (uit Lukas 2!) heeft verhaald,

“..hoe God éérst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn Naam” Hand.15:14

Dat is uiteraard een uitspraak aangaande de Gemeente, want pas daarna zou de Heer…

“… wederkeren en opbouwen de tabernakel van David, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, wederopbouwen, en denzelven wederoprichten.” Hand.15:16

Vers 14 spreekt over de roeping van de Gemeente uit onze dagen en vers 16 over de roepingen bekering van Israël in de toekomst.

De Heer laat tot Israël zeggen ter gelegenheid van de komst van de wet (het Oude Verbond):

“Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijner stem zult gehoorzamen, en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne.” Exodus.19:5

Tot Israël wordt dus gezegd: “Gij zult Mij ten eigendom zijn uit alle volken.” Maar Jakobus zegt, dat God de heidenen heeft bezocht om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn Naam, en past dat zonneklaar toe op de Gemeente.

De vraag is dan: Welk volk heeft God uitverkoren uit de heidenen voor Zijn Naam? Israël was immers ook uitverkoren uit de heidenen! Het antwoord is: Allebei. Het één sluit het ander niet uit.

Israël en de Gemeente zijn wel degelijk twee verschillende volkeren. De roeping van de Gemeente in onze dagen Hand. 15:14 en de roeping van Israël in de toekomst Hand. 15:16 zijn in beide gevallen de vervulling van een belofte die God deed:

” ….Gij zult Mij ten eigendom zijn uit alle volken ….”

Dezelfde uitspraak over de uitverkiezing van Israël uit de volkeren,een volk van eerstelingen, koningen en priesters, wordt hier in Efeze 1 op de Gemeente van toepassing gebracht.

De vele schriftplaatsen van deze strekking vormen dan ook de stevige basis van de lering, dat de Gemeente in de plaats van Israël gekomen is. Tot op zekere hoogte is dit volstrekt terecht. Maar wij moeten niet de fout maken te zeggen dat de Gemeente definitief in de plaats van Israël is gekomen. Dat is niet zo. Want bij de wederkomst van Christus zal alsnog een gelovig Israël worden verzameld uit de volkeren om een priesterlijk koninkrijk te zijn. Bij de Gemeente gebeurt dit op enigszins andere wijze dan bij Israël. Maar de termen in Exodus dekken beide toepassingen. Zij spreken over zowel Israël als de Gemeente. Hetgeen ons brengt bij dit vaste beginsel van de dubbele toepassing van de beloften Gods.

Zie voorts de volgende uitspraken:

  • Exodus 19:5 “..Zo zult gij mijn eigendom zijn uit alle volken..”
  • Deuteronomium 7:6-8 “..U heeft de HEERE uw God verkoren..”
  • Deuteronomium 14:2 “..U heeft de HEERE uw God verkoren..”
  • 1Kronieken 16:13 “..Gij kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen..”
  • Psalm 33:12 “..Het volk, dat Hij Zich ten erve verkoren heeft..”
  • Psalm 105:6 “..Gij kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen..”
  • Psalm 105:43 “..Zijn volk – Zijn uitverkorenen..”
  • Psalm 135:4 “..Jakob verkoren, Israël tot Zijn eigendom..”
  • Jesaja 41:8, 9 “..Gij Jakob, dien Ik verkoren heb..”
  • Jesaja 43:20 “..Mijn volk, Mijn uitverkorenen..”
  • Jesaja 44:1 “..Mijn knecht Jakob en Israël dien Ik verkoren heb..”
  • Jesaja 44:2 “..Jakob dien Ik uitverkoren heb..”

Efeze 1:5

“Die ons (de Gemeente) te voren verordineerd (gepredestineerd) heeft tot aanstelling tot zonen, door Jezus Christus, in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil.” Efeze 1:5

Dit vers spreekt over onze officiële aanstelling tot zoon en erfgenaam in de toekomst. Het Griekse huiothesia heeft niets van doen met “aangenomen kinderen”. Wij zijn geen adoptiekinderen. De term spreekt over de aanstelling (tithemi) van volwassen zonen (huios) tot erfgenaam. Christus zou de Eerstgeboren Zoon zijn onder vele broederen. Rom.8:29, Kol.1:15 God heeft die aanstelling tot zoon bepaald. Het is onze keuze niet. God doet dat in overeenstemming met Zijn wil. Hij heeft ons gepredestineerd tot “erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus”. Rom. 8:17

Wie werd er aangesteld tot eerstgeborene? Welk volk zou tot zoon worden aangesteld? Dat is Israël. Zoals de apostel Paulus zegt:

“Want ik zou zelf [wel] wensen verbannen te zijn van Christus, voor mijn broederen, die mijn maagschap (familie) zijn naar het vlees; Welke Israëlieten zijn, welker is de aanstelling tot zoon, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst [van] God, en de beloftenissen . ” Rom. 9:3

De gedachte die de apostel hier in Efeze ontwikkelt, is gewoon ontleend aan oudtestamentische profetieën aangaande Israël! Mozes kreeg van de Heer de boodschap mee:

“Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël.” Ex.4:22

En via de profeet laat Hij zeggen:

“Zij zullen komen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de waterbeken, in een rechten weg, waarin zij zich niet zullen stoten; want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm is Mijn eerstgeborene.” Jer. 31:9

De officiële aanstelling tot zoon was en is overigens de aanstelling van de eerstgeborene. En aangezien koningschap zowel als priesterschap fundamenteel deel uitmaken van het eerstgeboorterecht is hier ook de reeds geciteerde uitspraak van toepassing:

“Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijner stem zult gehoorzamen, en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijn; En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk, en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden, die gij tot de kinderen Israëls spreken zult.” Ex. 19:5, 6

Kortom, die aanstelling tot zoon was tevoren beloofd aan Israël, maar in Efeze wordt gezegd, dat Hij ons tevoren verordineerd heeft tot aanstelling tot zoon door Jezus Christus. Zodat dezelfde uitspraak aan de ene kant van toepassing gebracht wordt op Israël en aan de andere kant op de Gemeente.

Efeze 1:6

“.. Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade,door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde..” Efeze 1:6

Maar wie zou er genade ontvangen?Als genade synoniem is met het Nieuwe Verbond, zoals wet synoniem is met het Oude Verbond, dan is die genade ook voor Israël. En zo vinden we het ook in het Oude Testament.

En zo spreekt de profeet:

“Want het volk zal in Sion wonen, te Jeruzalem; gij zult ganselijk niet wenen; gewisselijk zal Hij u genadig zijn op de stem uws geroeps; zo haast Hij die horen zal, zal Hij u antwoorden.”Jes.30:19

Deze profetie spreekt blijkbaar over het toekomstige herstel van Israël onder het Nieuwe Verbond.

Want:

“Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, [namelijk] Israël, als Ik henen ging om hem tot rust te brengen. “Jer. 31:2

Het vervolg van dit hoofdstuk laat geen twijfel bestaan, dat hier gesproken wordt over de zegeningen, die de Heer aan Israël beloofd heeft onder het Nieuwe Verbond. Het verbond des vredes. Het verbond der genade!

Zie onder meer:

  • Jesaja 33:2, 22 “..HEERE wees ons genadig..”
  • Joël 2:13 “..Bekeert u tot de HEERE, want Hij is genadig..”
  • Amos 5:15 “..Misschien zal de HEERE aan Jozefs overblijfsel genadig zijn..”
  • Zacharia 12: 10 “..Geest der genade; geest van het nieuwe verbond..”

Het is niet de wet van het Oude, maar de genade van het Nieuwe Verbond,

“..waarmee Hij overvloedig is geweest over ons..”. Efeze. 1:7

Wij hebben deel gekregen aan:

“de uitnemende rijkdom Zijner genade.” Efeze. 2:7.

En hoewel deze beloften ontegenzeglijk gedaan waren aan Israël, worden zij in de brief aan Efeze op de Gemeente van vandaag toegepast!

Efeze 1:7

“In welke wij hebbende verlossing door Zijn bloed, [namelijk] de vergeving der misdaden, naar de rijkdom Zijner genade ” Efeze 1:7

Ook dit is van toepassing op Israël. God had tot Israël gezegd, dat Hij een Nieuw Verbond met hen zou sluiten. Jer. 31:31 God zou hen genade geven. Maar dat niet alleen; Hij zou hun ongerechtigheid vergeven, en hun zonden niet meer gedenken. Jer. 31:14 Dezelfde apostel Paulus past deze woorden van de profeet letterlijk toe op Israël als hij schrijft:

“De verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. En dit is hun een verbond van Mij, als Ik hun zonden zal wegnemen.” Rom. 11:27

Welk volk zou dus verlost worden? Vele tientallen schriftplaatsen laten daar geen twijfel over bestaan! Zo lezen wij bijvoorbeeld:

“Gij dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob! spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israël! want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn, die hem verschrikke.” Jer.30:10

Dat dit een uitspraak is over Israël is duidelijk. Maar komt deze niet opmerkelijk overeen met de woorden van Jakobus, dat God Zich een volk uit de heidenen zou verzamelen voor Zijn Naam? Hand.15 Men kan zich toch onmogelijk aan de gedachte onttrekken, dat deze en zoveel andere profetieën aangaande de toekomst van Israël eveneens van toepassing gebracht worden op de Gemeente uit onze dagen! Zoals een gelovig Israël inde dagen van de wederkomst van Christus zal verzameld worden uit de heidenen om te wonen in hun eigen vaderland, zo worden de gelovigen van vandaag sinds de eerste komst van Christus verzameld om te wonen in hun..

“..beter vaderland, dat is, het hemelse..” Hebr. 11:16

Efeze 1:9

“Ons bekend gemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil ….” Efeze 1:9

Vele tientallen schriftplaatsen kondigen in het Oude Testament een periode aan, waarin de Heer Zich zou verbergen voor Israël in het bijzonder en voor de wereld in het algemeen. God slaapt niet, maar verbergt Zich. De tegenwoordige bedeling is immers de vervulling van deze profetieën aangaande deze verberging. En vandaar de aanduiding “bedeling “(niet: gemeenschap) der verborgenheid.” Efeze.3:9

Daarom zegt de Heer over Israël:

“Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten, en Mijn aangezicht van hen verbergen, dat zij ter spijze zijn, en vele kwaden en benauwdheden zullen het treffen; dat het ten dien dage zal zeggen: Hebben mij deze kwaden niet getroffen, omdat mijn God in het midden van mij niet is? Ik dan zal Mijn aangezicht te dien dage ganselijk (verbergende) verbergen, om al het kwaad, dat het gedaan heeft; want het heeft zich gewend tot andere goden.” Deut. 31:17-18

Maar zoals de Heer Zich zou verbergen voor een ongelovig Israël, zou Hij Zich ook weer openbaren aan hen, die zich tot Hem zouden bekeren. Zo vertroost hij een gelovig Israël met de woorden:

“In een kleinen toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser.” Jes. 54:8

En:

“Naar hun onreinheid en naar hun overtredingen heb Ik met hen gehandeld, en Ik heb Mijn aangezicht voor hen verborgen. Daarom zo zegt de Heere HEERE: Nu zal Ik Jakobs gevangenen wederbrengen, en zal Mij ontfermen over het ganse huis Israëls, en Ik zal ijveren over Mijn heiligen Naam; Als zij hun schande zullen gedragen hebben, en al hun overtreding, [met] dewelke zij tegen Mij hebben overtreden, toen zij in hun land zeker woonden, en er niemand was, die hen verschrikte En Ik zal Mijn aangezicht voor hen niet meer verbergen, wanneer Ik Mijn Geest over het huis Israëls zal hebben uitgegoten, spreekt de Heere HEERE” Ez. 39:24-29

Dat verborgen dingen aan Israël zouden worden geopenbaard wordt in het Oude Testament dus duidelijk aangekondigd. Maar wat nu als deze uitspraken in het Nieuwe Testament worden geciteerd en toegepast op de Gemeente?

Daar is bijvoorbeeld:

“Ja, van ouds heeft men het niet gehoord, noch met oren vernomen, en geen oog heeft het gezien, behalve Gij, o God! [wat] Hij doen zal dien, die op Hem wacht.” Jes. 64:4

Het is deze uitspraak, waarnaar de apostel Paulus verwijst als hij zegt:

“Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien,en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben. Doch God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest.” 1Kor. 2:9

Zo maakt de apostel ons bekend, dat deze profetie van Jesaja wel degelijk op onze dagen van toepassing is!

En vermoedelijk dacht de apostel hierbij ook aan de uitspraak:

“0, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen; [dat] Gij gewrocht hebt voor degenen, die op U betrouwen, in de tegenwoordigheid der mensenkinderen!
Gij verbergt hen in het verborgene (vgl. Kol. 3:3) Uws aangezichts Ps..31:20

En zo zijn er in dit verband veel meer! Zo zegt “een God, Die Zich verborgen houdt”: Jes. 45:15

“Ik ben gevonden van hen, die [naar Mij] niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; tot het volk, dat naar Mijn Naam niet genoemd was, heb Ik gezegd: Ziet, [hier] ben Ik, ziet, [hier] ben Ik” Jes.65:1

Is dat niet een uitspraak over de tegenwoordige Gemeente? En als het volgende vers zegt:..

“Ik heb Mijn handen uitgebreid, den gansen dag tot een wederstrevig volk, die wandelen op een weg, die niet goed is, naar hun [eigen] gedachten” Jes.65:2

..is dat daarentegen niet een uitspraak over het tegenwoordige Israël?
Beide vragen worden bevestigend beantwoord door de apostel als hij schrijft:

“En Jesaja verstout zich, en zegt: Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden dengenen, die naar Mij niet vraagden. Maar tegen Israël zegt Hij: Den gehelen dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk.” Rom. 10:20-21

Een Zich verbergende God zou Zich dus openbaren aan Israël “indien zij in het ongeloof niet blijven”. Rom. 11:23 Maar in afwachting daarvan openbaart Hij Zich in onze dagen aan de Gemeente. Wij heidenen vraagden naar Hem niet, maar wij hebben Hem gevonden!

Zie in dit verband ook:

  • Deuteromium 29:29 Verborgen dingen zijn voor de HEERE
  • Deuteronomium 31:17 Ik zal hen verlaten; Mijn aangezicht van hen verbergen
  • Deuteronomium 31:18 Mijn aangezicht te dien dage ganselijk verbergen
  • Deuteronomium 32:20 Ik zal Mijn aangezicht van hen verbergen
  • Spreuken 25:2 Het is Gods eer een zaak te verbergen….
  • Jesaja 8:17 Die Zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob….
  • Jesaj a 29:14-19 Te dien dage zullen de doven horen…..
  • Jesaja 45:15 Een God, die zich verborgen houdt ……
  • Jesaja 45:17 maar Israël zal verlost worden
  • Jesaja 57:17-21 Ik verborg Mij …. . Ik schep vrede
  • Romeinen 16:25 De openbaring van (een) verborgenheid
  • 1Korinthe 2:7 e.v.; 4:1 Wijsheid Gods in verborgenheid
  • 2Korinthe 12:4 Niet geoorloofd is te spreken
  • Efeze 3:3, 19 Bekend gemaakt deze verborgenheid
  • Kolossensen 1:26 Verborgenheid geopenbaard
  • 2Timotheüs 1:9-11 Doch nu geopenbaard is
  • Titus 1:2, 3 Geopenbaard heeft te Zijner tijd

Efeze 1:11

“In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die te voren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen, Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil.” Efeze 1:11

In deze uitspraak wordt de Gemeente beschouwd als het persoonlijk eigendom van de Heere Jezus Christus. Volkomen in overeenstemming met de woorden van Jakobus..

” hoe God eerst de heidenen heeft bezocht, om uit [hen] een volk aan te nemen voor (niet:door) Zijn Naam.” Hand. 15:14

Een duidelijke zaak. Maar welk volk is het erfdeel des Heeren? Volgens Jakobus en Paulus is het de Gemeente. Maar volgens talloze uitspraken in het Oude Testament is het Israël! In zijn gebed ter gelegenheid van de inwijding van de tempel (overigens een type van de Gemeente) bidt Salomo tot de Heere aangaande..

“… Uw volk Israël, om naar hen te horen, in al hun roepen tot U. Want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd, uit alle volken der aarde; gelijk als Gij gesproken hebt door den dienst van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen uit Egypte uitvoerdet, Heere HEERE!” 1Kon.8:52,53

Paulus en andere apostelen stellen echter, dat God de Gemeente “tot een erfdeel heeft afgezonderd uit alle volken der aarde”. Dit kan toch niets anders betekenen, dan dat waarheden aangaande Israël eveneens van toepassing zijn op de Gemeente. Dat de Gemeente het hemels erfdeel is des Heeren en Israël het aardse, komt later in Efeze aan de orde.
Natuurlijk is er verschil! Maar laten wij onze ogen niet sluiten voor de vele overeenkomsten en voor de vele schriftplaatsen, waarin Israël letterlijk het erfdeel des Heeren wordt genoemd.

Zie onder andere:

  • Exodus 34:9 Neem ons aan tot een erfdeel
  • Deuteronomium 9:26 Verderf Uw volk en Uw erfdeel niet
  • Deuteronomium 9:29 Zij zijn toch Uw volk, en Uw erfdeel
  • 1Samuel 10:1 Dat de HEERE u tot een voorganger over Zijn erfdeel gezalfd heeft?
  • 1Samuel 26:19 Dat ik niet mag vastgehecht blijven in het erfdeel des HEEREN
  • 2Samuel 20:19 Waarom zoudt gij het erfdeel des HEEREN verslinden?
  • 2Samuel 21:3 Dat gij het erfdeel des HEEREN zegent?
  • 1Koningen 8:51 Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd hebt uit Egypteland
  • 2Koningen 21:14 En Ik zal het overblijfsel Mijns erfdeels verlaten
  • Psalm 94:5 0 HEERE! zij verbrijzelen Uw volk, en zij verdrukken Uw erfdeel
  • Psalm 106:5 Opdat ik mij verblijde met de blijdschap Uws volks; opdat ik mij beroeme met Uw erfdeel
  • Psalm 106:40 Dies is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk ….. Zijn erfdeel
  • Psalm 127:3 Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN
  • Jesaja 19:25 Gezegend zij Mijn volk …..Israël, Mijn erfdeel!
  • Jesaja 63:17 HEERE Keer weder om Uwer knechten wil, de stammen Uws erfdeels
  • Joël 3:2 Vanwege Mijn volk en Mijn erfdeel Israël

Efeze 1: 13

“In Welken ook gij [zijt], nadat gij het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte.” Efeze 1:13

Het is duidelijk, dat dit de vervulling is van vele profetieën uit het Oude Testament, waarin de uitstorting van de Geest werd beloofd. De “Heiligen Geest der belofte” is uiteraard de beloofde Heilige Geest. En hoewel deze belofte wordt gevonden in de woorden van de Heere Jezus, (Johannes 14, 15 en 16) werd de oorspronkelijke belofte door de profeten gedaan aan Israël.

Als Petrus ter gelegenheid van de Pinksterdag de menigte toespreekt, beroept hij zich dan ook op “wat gesproken is door den profeet Joël:

“En het zal zijn in de laatste dagen, (zegt God) Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen.” Joël.2:28

En Zacharia zegt:

“Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden …..” Zach. 2:10

De woorden van Jesaja..

“En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils” Jes. 12:3

..worden door de Heere Jezus op Hemzelf van toepassing gebracht, als Hij zegt:

“Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien.” Joh. 7:38

Waarna de Schrift er aan toevoegt:

“En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.” Joh. 7:39

Zo zijn er vele profetieën in het Oude Testament die letterlijk spreken van de uitstorting van de Geest over een bekeerd en gelovig Israël. Maar de apostel Paulus past deze belofte toe op de Gemeente in onze dagen!

Vergelijk ook:

  • Ezechiël 39:29 Wanneer Ik Mijn Geest over het huis Israëls zal hebben uitgegoten
  • Zacharia 12:10 Zal Ik uitstorten de Geest der genade en der gebeden
  • Jesaja 55:1; Johannes 7:37 Alle gij dorstigen, komt tot de wateren …..
  • Jesaja 43:20 Mijn uitverkorenen drinken te geven
  • Jesaja 44:3 Ik zal water gieten Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten
  • Efeze 1:17 en 18

“Opdat de God van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve den Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis; [Namelijk] verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten, welke zij de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom zij der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen.” Efeze 1:17,18

Dit vers is ongetwijfeld een toepassing van:

“Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet.” Ps119:18

Of van:

“Zingt den HEERE een nieuw lied; want Hij heeft wonderen gedaan; Zijn rechterhand, en de arm Zijner heiligheid, heeft Hem heil gegeven. De HEERE heeft Zijn heil bekend gemaakt; Hij heeft Zijn gerechtigheid geopenbaard voor de ogen der heidenen. Hij is gedachtig geweest Zijner goedertierenheid, en Zijner waarheid aan het huis Israëls; en al de einden der aarde hebben gezien het heil onzes Gods.” Ps. 98:1-3

Deze uitspraken over een verblind volk, dat ziende gemaakt zou worden past de apostel in Efeze toe op “blinde” heidenen, wier ogen en harten geopend zouden worden voor de wijsheid Gods! Beloften voor Israël! Maar toegepast op de Gemeente!

Vergelijk:

  • Numeri 24:16, 17 wetenschap des Allerhoogsten… ogen ontdekt
  • Amos 3:7 tenzij Hij Zijn verborgenheid aan… de profeten geopenbaard hebbe

Efeze 1: 19 tot 22

“En welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht.” Efeze 1: 19

Zijn kracht werkt aan ons. De kracht, die in Christus zou werken, zou vervolgens werken aan en in ons, die geloven. Voor zover de Heere Jezus deel kreeg aan de vervulling van de beloften, die aan Israël gedaan waren en voor zover wij in Hem zijn en met Hem verbonden zijn, krijgen wij ook deel aan de vervulling van dezelfde beloften.

(Een kracht) “Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt; en heeft [Hem] gezet tot Zijn rechter [hand] in den hemel.” Efeze 1: 20

Dit is letterlijk Psalm 110: 1:

“De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mij n rechterhand, totdat Ik Uw vij anden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten.”

Dat Christus is gezeten ter rechterhand Gods is de vervulling van Psalm 110. Hij heeft een positie..

“Verre boven alle overheid, en macht, en kracht, en heerschappij, en allen naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld (eeuw), maar ook in de toekomende; En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der Gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen” Efeze. 1:21,22

De positie van Christus is hier de vervulling van oudtestamentische profetie. Maar waar deze verhoogde Christus aan de Gemeente werd gegeven tot Hoofd, heeft de Gemeente deel gekregen aan dezelfde verhoogde positie en dus aan de vervulling van dezelfde oudtestamentische profetie! Dat staat nog uitdrukkelijker in Efeze 2:6:

“En heeft [ons] mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus.” Efeze. 2:6

We zouden dit vers eens direct achter Efeze 1:20 moeten lezen. Het gaat daar om de uitnemende grootheid Zijner kracht aan ons.

Een kracht, die God gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en Hem tot Zijn rechterhand in de hemel heeft gezet. En Hij heeft ons mede opgewekt en heeft ons mede gezet aan Zijn rechterhand in de hemel in Christus Jezus. Dat wil zeggen, dat wij in Christus in de rust gebracht zijn in de hemel. Een hemelse positie hebben ontvangen “in den hemel in Christus .” Efeze.. 1:3

David sprak weliswaar over Zijn Heere, Die gezeten is aan de rechterhand Gods, maar volgens Paulus in Eféze sprak hij tegelijkertijd over de gehele Gemeente, die dan ook wordt aangeduid als “het lichaam van Christus”, de Heere van David. Gemeentelijke waarheid dus in Psalm 110!

Overigens, direct naast Psalm 110, ligt Psalm 2, met daarin de uitspraak: ..

“Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.” Psalm 2:1

Het gaat daar over dezelfde gebeurtenis: de opstanding en verhoging van Christus. De andere uitspraak in vers 9:.

“Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter; Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat” Psalm 2:9

..wordt in Openbaring 12:5 toegepast op heel de Gemeente. Beide uitspraken uit Psalm 2worden zodoende eveneens via Christus, het Hoofd, toegepast op “de Gemeente, Welke Zijn lichaam is” Efeze 1:23 Gemeentelijke waarheid dus eveneens in Psalm 2

Het gaat er niet om, dat wij zijn opgewekt, maar dat wij met Christus zijn opgewekt. Wij zijn niet gezet in de hemel, maar wij zijn met Christus gezet in de hemel. Wij hebben geen roeping, maar wij hebben deel aan de hoop van Zijn roeping. Efeze.1:18

Om deze waarheden te leren zien dienen wij te ontvangen

“de Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis (kennis van Hem; NBG), namelijk verlichte ogen van ons verstand.” Efeze 1:17, 18

Anders zullen wij niet weten wat “de hoop van Zijn roeping” is en “welke zij de rijkdom der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen” en “welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons die geloven”. Dan zullen wij niet verstaan hoe de zegeningen van de Christus de onze zijn, en hoe de beloften aan Israël wel degelijk worden toegepast op de Gemeente!

Efeze 2: 11 en 12

“Daarom gedenkt, dat gij, die eertijds heidenen waart in het vlees, en die voorhuid genaamd werd van degenen, die genaamd zijn besnijdenis in het vlees, die met handen geschiedt; Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld.” Efeze 2:11, 12

Wij, heidenen, die eertijds (in het verleden) zonder Christus waren, zijn nu niet meer zonder Christus maar met Christus. Zonder betekent eigenlijk “buiten”. Wij zijn nu niet meer buiten, maar in Christus. Het tegenovergestelde van zonder is niet “met”, maar nog sterker “in”. Wij zijn nu in Christus en hebben deel gekregen aan de Christus, de Messias van Israël. Maar Israël zelf zou deel krijgen aan de Messias en door Hem gezegend worden. En waar de Gemeente in onze dagen gezegend is met elke geestelijke zegening in Christus, heeft zij deel aan de vervulling van oudtestamentische profetie.

“Wij waren in die tijd vervreemd van het burgerschap Israëls.”

Dat wil zeggen, dat wij toen geen Israëlitisch burgerschap hadden. In deze tijd echter hebben wij,die eertijds heidenen waren, deel gekregen aan het burgerschap van Israël. Wij zijn dus naar bijbelse norm burgers van Israël geworden. Dat betekent toch niets anders dan dat wij deel hebben gekregen aan de zegeningen die aan Israël beloofd waren! En als het dat niet betekent, dan betekent het helemaal niets! Het is dus een verwijzing naar oudtestamentische beloften die aan ons vervuld zijn.

“Wij waren in die tijd vreemdelingen van de verbonden der belofte.”

Vreemdelingen wil zeggen dat wij buitenlanders waren. Nu wij het Israëlitisch burgerschap ontvangen hebben, zijn wij niet meer buitenlanders. Wij hebben deel gekregen aan de verbonden der beloften. We hebben deel aan de belofte aan Abraham, die aan ons vervuld wordt door de “kracht des onvergankelijken levens”. Hebr. 7:16

We hebben ook deel aan de belofte aan David, omdat we deel hebben gekregen aan de Zoon van David en zelfs aan Zijn koningschap. Wij hebben deel gekregen aan Christus, Die naar het vlees de Zoon van David is. Rom.1:3 en die”krachtelijk gesteld is tot Zoon van God door de opstanding uit de doden”. Rom.1:4

“Geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld.”

Wij hadden geen hoop (toekomstverwachting), maar dat hebben wij nu wel.

Wij waren zonder God in de wereld. Wij zijn nu nog in de wereld, maar met God. Wij hebben deel aan de hoop van Israël. En aan de God van Israël!

Efeze 2:13

“Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus.” Efeze 2:13

Het Oude Testament spreekt uitgebreid over”degenen die verre zijn”, die nabij gebracht zouden worden. Over degenen die vreemdelingen van Israël waren: heidenen, verstrooid over de gehele wereld.

Wij heidenen waren verre en zijn nabij gebracht. Dat wil zeggen, dat wij eerst vreemdelingen waren en nu “huisgenoten”, met de term uit vers 19. Wij hebben deel gekregen aan beloften die aan Israël gedaan zijn en dus aan de profetieën die over Israël zijn uitgesproken. Wij zijn “nabij gebracht door het bloed van Christus”. Door de levende Christus,

Voor de goede orde wijs ik op de uitspraken van Petrus. Volgens hem was de belofte van de Heilige Geest al in Joël 2 gedaan en niet alleen door de Heere Jezus Zelf. Hand. 2:16 Hij zei ook op de vraag: Wat zullen wij doen mannen broeders?

“Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.” Hand. 2:37,38

Dat betekent gewoon: Gij zult deel krijgen aan de vervulling van de oudtestamentische belofte uit Joël 2. Petrus had daar juist een schriftlezing uit gehouden in zijn voorafgaande toespraak. Bovendien blijkt uit zijn betoog, dat de uitstorting van de Heilige Geest fundamenteel hetzelfde is als de opstanding uit de dood (wedergeboorte). Het ontvangen van de Heilige Geest is het ontvangen van nieuw, eeuwig leven. Petrus zegt vervolgens:

“Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, zo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal.” Hand. 2:39

Waarna Paulus vervolgt met de uitspraak:

“Welke Hij ook geroepen heeft, [namelijk] ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.” Rom. 9:24

Aan wie komt de oudtestamentische belofte toe? Het zijn in elk geval de inwoners van Jeruzalem (de Joden in het algemeen) en de “uitlandse Joden”, die voor die gelegenheid in Jeruzalem waren. De beloften zijn voor hen en voor hun kinderen. Maar net zo goed voor “allen, die daar verre zijn”. `Verre zijn” is in het Oude Testament de uitdrukking voor heidenen in het algemeen. Voor zover de uitdrukking “degenen, die verre zijn” wordt toegepast op Israëlieten in ballingschap, is dat zo omdat die Israëlieten in ballingschap tot de heidenen gerekend worden. Gemeentelijke waarheid wordt dus niet alleen in het Oude Testament gevonden, maar ook bij Petrus in zijn rede op de Pinksterdag.

De belofte komt dus toe aan u, Joden en aan degenen die verre zijn, namelijk aan de heidenen.
Dat staat expliciet in Efeze 2:12 en 13. Wij waren vreemdelingen van die belofte, wij waren verre, maar wij zijn nabij gebracht en hebben deel aan de vervulling van die belofte. We hebben deel aan de belofte door het bloed van Christus.

Ook de volgende oudtestamentische uitspraken hebben blijkbaar een Gemeentelijke toepassing:

  • Psalm 65:6 O Vertrouwen aller einden der aarde, en der verre gelegenen aan de zee
  • Jesaja 57:19 Vrede dengenen, die verre zijn, en dengenen, die nabij zijn, zegt de HEERE
  • Jesaja 59:14 De gerechtigheid staat van verre
  • Jesaja 66:19 Ver gelegen eilanden ….. Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen
  • Jeremia 30: 10 Israël.. Ik zal u uit verre (landen) verlossen
  • Jeremia 31:10 Gij heidenen eilan den die verre zijn
  • Jeremia 46:27 Israël.. Ik zal u verlossen uit verre (landen)
  • Jeremia 51:50 Gedenkt des HEEREN van verre
  • Micha 4:3 Grote volken tot verre toe de krijg niet meer leren

En zo zijn er nog veel meer!

Efeze 2:14

“Want Hij is onze vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende…” Efeze 2:14

“Hij is onze vrede” is eveneens een verwijzing naar het Oude Testament. In het bijzonder naar die profetieën waarin niet alleen vrede wordt aangekondigd,maar waarin ook wordt gesproken over een nieuw, eeuwig verbond des vredes (o.a. Ezechiël 34:25; 37:26; Jesaja 54:10; Numeri 25:12,13). De term vrede wordt gebruikt ter aanduiding van het Nieuwe Verbond. Dat de apostel bij het noemen van deze vrede wel degelijk aan dit verbond des vredes denkt, blijkt uit de toevoeging: “Die deze beiden één gemaakt heeft” Een verbond of een band maakt immers één en houdt die eenheid in stand! Het Nieuwe Verbond brengt volgens de apostel niet alleen vrede en eenheid tussen God en Zijn volk, maar bovendien ook tussen Jood en heiden in Christus.

Deze zelfde uitspraken over de heidenen zijn in het bijzonder van toepassing op die heidenen die afstammen van de andere tak van Israël. Efeze 2:14 is daarom tegelijkertijd een vervulling van de profetieën uit Ezechiël 34 en 37. In Ezechiël 37:16-22 wordt gezegd dat Juda en Efraim één zouden worden. Dit aspect van deze uitspraken valt helaas buiten het kader van dit artikel. Niettemin worden deze profetieën over de hereniging van de 2 en de 10 stammen hier in Efeze van toepassing gebracht op de huidige bedeling, terwijl ze ongetwijfeld uiteindelijk vervuld zullen worden bij de wederkomst van Christus.

Dat twee tot één gemaakt zullen worden is de expliciete gedachte in Ezechiël. Dat deze in Efeze wordt toegepast op de Gemeente uit Joden en heidenen bewijst, dat Ezechiël Gemeentelijke waarheid bevat. Eveneens geldt dit voor de uitspraken van de Heer Zelf.

“Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; en het zal worden een kudde, [en] een Herder.” Johannes 10:16

Christus is onze vrede en dus ook onze Vredevorst. Jes.9:5 Ook dat is oudtestamentische profetie. Christus is Degene, Die dat Nieuwe Verbond des vredes zou bewerkstelligen. Hij is onze vrede. Hij is daarom de Middelaar van het Nieuwe Verbond waaraan wij deel hebben.

Efeze 2:15 en 16

“Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees te niet gemaakt, [namelijk] de wet der geboden in inzettingen [bestaande]; opdat Hij die twee in Zichzelven tot een nieuwen mens (een nieuwe mensheid) zou scheppen, vrede makende.” Efeze 2:15,16

Deze uitspraak ligt van zelfsprekend in het verlengde van de voorgaande en is op dezelfde profetische uitspraken gebaseerd. De nieuwe mensheid is die, waarvan de laatste Adam het Hoofd is uit Romeinen 5 en 1 Korinthe 15. Het gaat in deze verzen om de toepassing van het Nieuwe verbond in de Gemeentelijke bedeling.

Efeze 2:17

“En komende,heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u, die verre waart, en dien, die nabij waren.” Efeze 2:17

Mijn Bijbel verwijst bij dit vers naar Jesaja 57:19, maar zulke schriftplaatsen zijn er veel meer. De Heer zou het Evangelie verkondigen juist en vooral aan degenen die verre zijn en niet alleen aan Israël. Hier in Efeze (wat het ook in het Oude Testament ook betekenen mag) wordt de verkondiging van het Evangelie toegepast op onze tegenwoordige tijd.
Men leze ook: ..

“0 Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hogen berg; o Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg den steden van Juda: Zie [hier] is uw God! Ziet, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke, en Zijn arm zal heersen; ziet, Zijn loon is bij Hem, enZijn arbeidsloon is voorZijn aangezicht. Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen, en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden.” Jes 40:9- 11

Onze bedeling begon inderdaad met de prediking van het Evangelie vanuit Sion; vanuit Jeruzalem en geheel Judea tot aan de uitersten der aarde. Hand.1:8

Zijn arm heerst, want hoewel wij dat niet zien zijn alle dingen aan Hem onderworpen. Hebr. 2:8; Ps. 8:7

Dat de Gemeente “Zijn arbeidsloon” is, werd o.a. reeds gezegd in Efeze 1:11, maar o.a. ook in Jesaja 62:11 en 12. En dat de kudde uit Jesaja 40 dezelfde is als uit Ezechiël 34 en 37 en uit Johannes 11 is hierboven reeds aangegeven naar aanleiding van Efeze 2:14.

Efeze 2:18 en 19

“Want door Hem hebben wij beiden den toegang door één Geest tot den Vader.Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen, en huisgenoten Gods.”Efeze 2:18,19

“Vreemdelingen en bijwoners” is dezelfde gedachte als uit vers 11 t/m 13. Wij zijn medeburgers en huisgenoten Gods. Dat impliceert, dat wij heidenen uit vers 11 deel hebben gekregen aan de zegeningen die aan Israël beloofd waren. Het huis Gods was er in beginsel al, maar wij zijn aan het huis Gods toegevoegd. Dat is vervulling van oudtestamentische profetie.

Zie ook:

Hebreën 3:6 Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn

1Timotheüs 3:15 Het huis Gods hetwelk is de Gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid

Efeze 2:20

“Gebouwd op het fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen.” Efeze 2:20

“Niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus” 1Kor 3:11

Hij is bovendien de uiterste hoeksteen. De hoeksteen is niet hoeksteen van het fondament,maar de top of nok van het bouwwerk. De hoeksteen is eigenlijk de top van de piramide. Christus is de basis van het bouwwerk, Hij is ook de sluitsteen (topsteen) van het bouwwerk. Hij is immers “het Begin en het Einde; de Eerste en de Laatste”! Alle dingen zijn “uit Hem” en “tot Hem”.

Dit zijn twee verschillende gedachten. De “steen des hoofds des hoeks” Ps.118:22 en 1Petr.2:7 blijkt volgens de woorden “hoofd” en “hoek”de uiterste bovenkant te zijn.

Dit fundament werd reeds genoemd door de oudtestamentische profeet:

“Ziet, Ik leg een grondsteen (fundament) in Sion, een beproefde steen, een kostelijke hoeksteen, die wel gegrondvest is.”Jes. 28:16

Dit vers is vooral bekend,omdat het hier in Efeze wordt aangehaald en ook in Romeinen 9:33; in Romeinen 10:11 en in 1 Petrus 2:6. Opnieuw blijkt, hoe Gemeentelijke waarheid in het Oude Testament wordt aangekondigd. Zelfs wanneer we de Petrus-brief en de Romeinen-brief buiten beschouwing laten (want sommigen doen dat), is er altijd nog de Efeze-brief met daarin exact dezelfde gedachte en woorden. De Heere Jezus sprak ook over deze Steen: Men zou niet bouwen op zand, maar op een rots. Mat. 7:24-29 Die rots is Christus. Christus als fundament van de Gemeente is daarom vervulling van oudtestamentische profetie.

De uitspraak:

“De steen, [dien] de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd (top) des hoeks geworden” Ps. 118:22

wordt door Petrus uitgebreid besproken. 1Petr. 2:4-8 Evenals Paulus in de brief aan Efeze spreekt hij over de levende Steen: de Steen als fundament en de Steen als top en hoofd. Wij vinden dezelfde Gemeentelijke waarheid dus evengoed bij Petrus!

Wanneer Psalm 118:22 in Mattheüs 21:42 door de Heere Jezus wordt aangehaald, lijdt het geen enkele twijfel wie de bouwlieden zijn, die de steen verworpen hebben. De overpriesters en Farizeën zelf wisten, “dat Hij van hen sprak”. Mat. 21:45 De overpriesters en de Farizeën leidden het Joodse volk in hun verwerping van de Steen. Zij struikelden en vielen.

Al deze uitspraken uit zowel het Oude als het Nieuwe Testament ondersteunen deze Gemeentelijke waarheid in Efeze. De waarheid, dat weliswaar de bouwlieden de Steen hebben verworpen, maar dat diezelfde Steen tot Hoofd van een heel bouwwerk geworden is. Die Steen is het Hoofd van de Gemeente en de Gemeente is het bouwwerk.

Efeze 2:21 en 22

“Op Welken (in Wie) het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde (één geworden onder het Nieuwe Verbond), opwast tot een heiligen tempel in den Heere; Op Welken ook gij (gelovigen uit de heidenen) mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest.”Efeze 2:21, 22

Deze uitspraak over “een heilige tempel” of “een woonstede Gods in de Geest”komt dat zondermeer overeen met:

“Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd [tot] een geestelijk huis, [ tot] een heilig priesterdom, om geestelijk offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus.”1Petrus 2:5

Dit geestelijk huis, deze heilige tempel, deze geestelijke woonstede Gods, is zoals gezegd de Gemeente. Deze uitspraken betekenen echter, dat de oudtestamentische profetieën aangaande de toekomstige bouw van een tempel in onze bedeling op geestelijke wijze worden toegepast. De Zone Davids zou immers een tempel bouwen. Doch in onze dagen is dat geen letterlijke, maar een geestelijke tempel.

“Want gij zijt de tempel des levenden Gods; gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen, en Ik zal onder [hen] wandelen; en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn.” 2Kor. 6:16

Ook deze uitspraak is er één van vele in de Korinthe-brieven aangaande de Gemeente als tempel Gods. Deze bevat echter een directe verwijzing naar enige oudtestamentische profetieën, die hier op de Gemeente worden toegepast. Men zie:

“En Ik zal in het midden der kinderen Israëls wonen, en Ik zal hun tot een God zijn. En zij zullen weten, dat Ik de HEERE hun God ben, Die hen uit Egypteland uitgevoerd heb, opdat Ik in het midden van hen wonen zou; Ik ben de HEERE, hun God ” Ex 29:45-46

En ook:

“En Ik zal Mijn tabernakel in het midden van u zetten; en Mijn ziel zal van u niet walgen. En Ik zal in het midden van u wandelen, en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn.” Lev 26:11-12

Uitspraken over deze geestelijke tempel vinden wij dus niet alleen in Efeze, maar ook in andere Paulinische brieven. En bij Petrus! Zij zijn echter gebaseerd op oudtestamentische beloften aan Israël aangaande een letterlijke tempel!

Psalm 118:22 spreekt niet zozeer over Israël, maar over verborgen dingen. Van het feit dat Christus de uiterste Hoeksteen is geworden, wordt gezegd:

“Dit is van den HEERE geschied, [en] het is wonderlijk in onze ogen. ” Ps.118:23

Het is wonderlijk in de ogen van Israël. Wonderlijk wil zeggen, dat men het niet begrijpt. Het gaat immers om verborgen dingen! Men ziet iets gebeuren, maar men begrijpt niet hoe het kan en waarom het zo is.

Het was duidelijk, dat de joden in hun dagen deze waarheid niet kenden. Daarom vroeg de Heer:

“Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks;van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen?” Mat.21:42

De joden konden dit niet weten. Zij konden dit vers onmogelijk begrijpen, omdat het spreekt over de Gemeente waarvan zij niets wisten. Niettemin hebben wij hier Gemeentelijke waarheid in zowel de Psalmen als in Mattheüs.

Efeze 3:3 en 4

“Dat Hij mij door openbaring heeft bekend gemaakt deze verborgenheid, gelijk ik met weinige [woorden] te voren geschreven heb; waaraan gij, [dit] lezende, kunt bemerken mijn wetenschap, in deze verborgenheid van Christus.” Efeze 3:3,4

Deze verborgenheid hebben wij reeds besproken naar aanleiding van Efeze 1:9. De verwijzing van de apostel naar de “weinige woorden”, die hij “tevoren geschreven” zou hebben, is uiteraard niet naar het eerste hoofdstuk van deze brief Het zou dan betekenen, dat hij deze verborgenheid al kende, toen hij het eerste hoofdstuk van deze brief schreef. Maar dat lijkt mij vanzelfsprekend!

De verwijzing is echter naar oudere brieven van dezelfde apostel, waaruit moet blijken, dat hij deze Gemeentelijke waarheden reeds kende toen hij onder andere zijn brieven schreef aan de Gemeenten in Rome en Korinthe. Gemeentelijke waarheid vindt niet zijn oorsprong in de gevangenis van Paulus, maar in de openbaring, die hij ontving toen hij “henen ging naar Arabië” o.a. Gal. 1:17 Dat was niet aan het einde, maar aan het begin van zijn (bijbelse) loopbaan.

De apostel stelt er hier prijs op, dat wij zouden inzien, hoe hij reeds melding maakte van deze verborgenheid in veel oudere brieven. Men zie onder meer de volgende schriftplaatsen.

“Hem nu, Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die [van] de tijden der eeuwen verzwegen is geweest; Maar nu geopenbaard is, en (door de profetische Schriften, naar het bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des geloofs) onder al de heidenen bekend is gemaakt.” Rom. 16:25-26

“Maar wij spreken de wijsheid Gods, [bestaande] in verborgenheid, die bedekt was, welke God te voren verordineerd heeft tot heerlijkheid van ons, eer de wereld was.” 1Kor. 2:7

“Ziet,ik zeg u een verborgenheid:wij zulen wel niet allen ontslapen,maar wij zullen allen veranderd worden.” 1Kor.15:51

Efeze 3:4 en 5

” deze verborgenheid van Christus, welke in andere eeuwen den kinderen der mensen niet is bekend gemaakt, gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten, door den Geest …….” Efeze 3:4,5

Dat wil zeggen, dat de inmiddels geopenbaarde Gemeentelijke waarheid in oudtestamentische tijd nog verborgen of bedekt was. Openbaring is in de Schrift immers het tegenovergestelde van bedekking of verberging!

In de oudtestamentische schriften werd gesproken over onze tegenwoordige bedeling; echter niet openlijk, maar als het ware onder een bedekking. Daarom kan men zeggen, dat Gemeentelijke waarheid in voorgaande eeuwen verborgen was.

Maar wat verborgen is kan gevonden worden. Wanneer men weet hoe en waar men zoeken moet. Wat de apostel Paulus in o.a. deze brief demonstreert, is op welke wijze Gemeentelijke waarheid in het Oude Testament verborgen lag. Zodoende openbaart hij ons verborgen dingen en wijst hij ons de weg naar de oude schriftuurlijke basis voor de tegenwoordige bedeling!

Het “geheim”van deze dingen vinden wij vinden wij vervolgens ook in het volgende vers, waar bij zegt:…

Efeze 3:6

” .. dat de heidenen zijn mede-erfgenamen, en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus, door het Evangelie; Waarvan ik een dienaar geworden ben,…” Efeze 3:6

Hiermee vat hij samen wat in Efeze 2:11 t/m 22 uitgebreider stond, namelijk dat de heidenen deel hebben gekregen aan de zegeningen die in het O.T. aan Israël beloofd waren. Moeilijker is het niet. Een zeer eenvoudige waarheid, zolang die niet bestreden wordt.

Efeze 3:10 en 11

“Opdat nu, door de Gemeente, bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods; Naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onzen Heere.” Efeze 3:10,11

De roeping van de Gemeente is dus in overeenstemming met het goddelijke “eeuwig voornemen”, het “plan der eeuwen”. We mogen aannemen, dat wanneer er in Gods gedachten een plan opgenomen was, iets daarvan terug te vinden zou moeten zijn in de oudtestamentische geschriften. En zo is het blijkbaar ook.

De roeping der Gemeente wordt enerzijds ontleend aan de beloften aan Israël, en ligt anderzijds vast in de roeping van Christus Zelf, Wiens lichaam de Gemeente is. Daarom is de Gemeente gezegend

“met elke geestelijke zegening in den hemel in Christus”. Efeze 1:3

En achter de oudtestamentische uitspraken over zowel Christus als Israël liggen de Gemeentelijke waarheden verborgen.

Het is deze gedachte waarop de apostel doelt als hij zegt:

“Hem nu, Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen, boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt”. Efeze 3:20

En:

“Maar gelijk geschreven is: Het geen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, het geen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben. Doch God heeft [het] ons ge openbaard door Zijn Geest opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn.” 1Kor. 2:9-12

Efeze 4:3

“U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes.” Efeze. 4:3

Deze “geestelijke eenheid” van de Gemeente blijkt tot stand te zijn gekomen door wat genoemd wordt “de band des vredes”. Het begrip “band” is ontleend aan de banden waarmee de verschillende lichaamsdelen aan elkaar verbonden zijn. De uitdrukking past daarom precies in het beeld van de Gemeente als lichaam van Christus.

Maar is deze band ook niet gewoon “het verbond des vredes” zoals hierboven reeds genoemd naar aanleiding van het tweede hoofdstuk? Want ook de profetische uitspraken over het (nieuwe) verbond des vredes met betrekking tot Israël worden toegepast op de Gemeente van vandaag.

Efeze 4:8

“Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen, en heeft den mensen gaven gegeven.” Efeze. 4:8

Deze uitspraak is een expliciete verwijzing naar Psalm 68:19. De Heer Zelf zei, dat Hij naar de hemel zou gaan, toen Hij dezelfde schriftplaats citeerde in Zijn gesprek met Nicodemus:

“En niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, [namelijk] de Zoon des mensen, Die in den hemel is.” Joh.3:13

Volgens de Psalm zou de Christus echter niet alleen ten hemel varen, maar ook “de gevangenis gevangen nemen” en gaven geven aan de mensen. Dit is puur Gemeentelijke waarheid! De gedachte is, dat de tot de rechterhand Gods verhoogde Christus degenen die in ballingschap waren gevangen heeft genomen. Wij heidenen waren vervreemd van het burgerschap Israëls . Efeze 2:12

Wij waren buiten gesloten (gevangen). Nu echter zijn wij gevangenen van Christus Jezus. Deze brief heet niet voor niets een gevangenisbrief. Paulus’ positie als gevangene geeft uitdrukking aan de positie van de Gemeente als buitengesloten buiten de maatschappij en uitgegaan zijnde “buiten de legerplaats”,Hebr. 13:13 niettemin deelhebbend aan de vervulling van de beloften die aan Israël gedaan zijn.

Vanuit Zijn verhoogde positie heeft de Heer aan de Gemeente gaven gegeven. Hij..

“heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus .” Efeze.4:11,12

Waarmee maar gezegd wil zijn, dat deze gaven aan de Gemeente de vervulling zijn van de beloften in Psalm 68:19!

Efeze 4:25 en 26

“Daarom legt af de leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden. Wordt toornig, en zondigt niet …” Efeze.4:25,26

Het eerste deel van deze uitspraak is de nieuwtestamentische versie van:

“Dit zijn de dingen, die gij doen zult: spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; oordeelt de waarheid en een oordeel des vredes in uw poorten.” Zach.8:16

Zacharia spreekt weliswaar over de beloofde zegeningen in de dagen van het toekomstige herstel van Israël, maar in overeenstemming met het voorgaande past Paulus de uitspraak toe op de Gemeente. Wij zijn leden van hetzelfde lichaam van Christus en dus met recht elkanders naasten.

Het tweede deel is ontleend aan de Psalmen:

“Zijt beroerd en zondigt niet; spreekt in ulieder hart op uw leger, en zijt stil.” Ps.4:5

Efeze 4:30

“En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt zijt tot den dag der verlossing.” Efeze 4:30

Dit is een verwijzing naar hoofdstuk 1:13, en daarmee ook opnieuw naar alle profetieën aangaande de “Heilige Geest der belofte”, zoals we die reeds bezien hebben.

Efeze 5:14

“Daarom zegt Hij: Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de doden; en Christus zal over u lichten.” Efeze 5:14

Zoals de uitdrukking “Daarom zegt Hij” in Efeze 4:8 verwijst naar Psalm 68:19, zo wijst zij hier naar Jesaja 60:1:

“Maak u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op.” Jesaja 60:1

Hoewel de woordkeus in beide schriftgedeelten nogal verschilt, is de gedachte exact dezelfde.

Waar licht en leven synoniemen zijn Joh. 1:4 is “Maak u op, word verlicht” gelijk aan “Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de doden.” En waar Jesaja spreekt over “de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op” verklaart de apostel deze woorden als “Christus zal over u lichten”. Daarmee wordt vastgesteld dat “de heerlijkheid des HEEREN” een vaste oudtestamentische aanduiding is van Christus!

De uitspraak uit Jesaja 60:1 handelt wellicht over Israël, maar beslist ook over de Gemeente blijkens Efeze 5. Jesaja zegt verder:

“Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volken; doch over u zal de HEERE opgaan, en (namelijk) Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.” Jesaja 60:2

Ook hier komen wij terecht bij de woorden van de Heere Jezus:

“En dit is het oordeel, dat het Licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het Licht;want hun werken waren boos…… Maar die de waarheid doet, komt tot het Licht ” Joh. 3:19,20

De wereld leeft in duisternis want hun werken waren boos. Wij leven en wandelen in het Licht, omdat..

“.. God in onze harten geschenen heeft, om [te geven] verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.” 2Kor. 4:6

Zoals een ander apostel schrijft:

“Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.” 1Joh. 1:7

God heeft ons één gemaakt in Christus.

Ook de eerste twee hoofdstukken van de eerste Korinthe-brief leren ons, dat de wereld in duisternis is, omdat de wijsheid van de wereld tot dwaasheid is gemaakt. Het licht is weggenomen. Wij wandelen niettemin in het Licht en…

“..spreken de wijsheid Gods bestaande in verborgenheid, die bedekt was, welke God te voren verordineerd heeft tot heerlijkheid van ons, eer de wereld was.” 1Kor. 2:7

De apostel Paulus geeft hier dezelfde gedachte weer, ontleend aan Jesaja. “Ontwaakt, gij, die slaapt!”
De wereld wandelt inderdaad in duisternis.

“Want gij waart eertijds in duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts ” Efeze.5:8

Christus’ Licht is over ons opgegaan. Wij zijn met Hem opwekt uit de doden. Het is daarom de bedoeling, dat wij wandelen in het Licht. In de “overvloedige heerlijkheid” van het Nieuwe Verbond 2Kor.3:9. Volgens de apostel Paulus dient deze uitspraak van de oudtestamentische profeet op deze wijze te worden toegepast op de Gemeente.

Efeze 5:30 tot 32

“Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen. Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen; en zij twee zullen tot een vlees wezen. Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg [dit, ziende] op Christus en op de Gemeente.” Efeze.5:30-32

Er zijn bepaalde handschriften waar de uitdrukking “van Zijn vlees en van Zijn benen” nie tvoorkomt, maar in andere weer wel. Het maakt in de praktijk niet zoveel uit. Een overijverig figuur die de Bijbel uit zijn hoofd kende, heeft bij het opschrijven van Efeze 5:30 automatisch verder geciteerd uit Genesis 2:23. Eva was een rib uit het lijf van Adam Gen. 2:21

“En de HEERE God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot Adam. Toen zeide Adam: Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees! Men zal haar Manninne heten, omdat zij uit den man genomen is.” Gen. 2:22; 23

Uit dit vers is al of niet terecht de uitdrukking “been van mijn benen en vlees van mijn vlees” in Efeze 5:30 overgenomen. Of dat terecht is blijkt wel uit het volgende vers:

“Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen; en zij twee zullen tot één vlees wezen.” Efeze. 5:31

Dat is rechtstreeks geciteerd:

“Daarom zal de man zijn vader en zijn moederverlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot een vlees zijn.” Gen. 1:14

Dit is een bijzondere uitspraak naar aanleiding van Eva’s oorsprong uit het lichaam van Adam. Zij was in feite lichaam van Adam: been van zijn benen en vlees van zijn vlees.

De apostel verklaart in deze verzen, hoe Eva een beeld is van de Gemeente. En hoe Gemeentelijke waarheid reeds verborgen werd in dit tweede hoofdstuk van de Bijbel! Eva, de vrouw van Adam. Eva, het lichaam van Adam. Eva, de enige getrouwde vrouw in de Schrift, die nooit de bruid was of zou zijn!

Eva leefde al in gemeenschap met de man en zij had al gemeenschap met de man voor zij er was. Zij werd uit Adam genomen. Diezelfde waarheid vinden we in de woorden van de Heere Jezus Zelf:..

“Maar wanneer Die zal gekomen zijn, [namelijk] de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden want Hij zal van Zichzelven niet spreken maar zo wat Hij zal gehoord hebben , zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen”. Joh.16:13,14

Welke waarheid moest nog geopenbaard worden? De Gemeentelijke waarheden, namelijk dat de Gemeente het lichaam van Christus is, gezegend “met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus.” Efeze.1:3

Efeze 5 is de enige plaats in de Bijbel waar de Gemeente als vrouw ten opzichte van Christus wordt beschreven. Maar ogenblikkelijk wordt toegelicht, dat het hier niet een normale man vrouw verhouding betreft. Het is een heel bijzondere verhouding, waarbij man en vrouw nooit zijn samengevoegd, maar altijd één lichaam zijn geweest.

Later zal eenzelfde waarheid min of meer op Israël worden toegepast. De Heer zal Israël tot bruid werven en ondertrouwen tot in eeuwigheid Hos.2:18,19 De profetie belooft een “bruiloft des Lams” met Israël als de bruid.Openb. 19:7 Dat is echter een lagere waarheid. Niet ontleend aan Adam en Eva, maar wel aan bijvoorbeeld Izak en Rebekka, Jakob en Lea en Rachel.

De waarheid uit Efeze 5:31 en Genesis 2:24 is enkel en alleen van toepassing op de Gemeente. De Gemeente is niet gekomen tot gemeenschap met Christus. Buiten de gemeenschap met Christus was geen Gemeente. De Gemeente bestaat uitsluitend uit degenen die in Christus zijn. Die het leven van Christus hebben ontvangen en deel hebben aan Zijn zegeningen. Daarom worden wij opgeroepen om in gemeenschap met deze Man te wandelen. In de eenheid zoals die in de voorgaande hoofdstukken reeds uitgebreid werd toegelicht en verklaard. En in het bewustzijn dat Christus ons Hoofd is.

“Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg [dit, ziende] op Christus en op de Gemeente.” Efeze. 5:32

“Deze verborgenheid” is een Gemeentelijke waarheid verborgen in het Oude Testament. Deze verborgenheid is groot, omdat een verborgenheid normaal gesproken bestaat uit uitspraken over Israël toegepast op de Gemeente, maar dit was geen uitspraak over Israël. Deze uitspraak was van ver daarvoor.

“Doch ik spreek over Christus en over de Gemeente”. De uitspraak uit Genesis handelt meer over de Gemeente dan over Adam en Eva. De Heer Zelf was die Man die Vader verliet, namelijk de hemel, en moeder, namelijk zijn volk naar het vlees. Hij hing zijn vrouw, namelijk de Gemeente aan. Hij heeft alles wat Hij had losgelaten, overgegeven, verkocht ter wille van die ene parel. Christus heeft Zich overgegeven aan de Gemeente, opdat Hij ons trekken zou uit de tegenwoordige boze eeuw. Gal. 1:4 Hij heeft Zich opgeofferd opdat Hij onze gewetens zou reinigen om de levende God te dienen. Ef. 5:2,25 e.v.; Hebr. 9:14 Christus deed dit terwille van Zijn vrouw, Zijn lichaam, Zijn Gemeente waarvan Eva een type was.

Besluit

Waar de Gemeente van vandaag gezegend wordt met alle geestelijke zegeningen van Christus, en waar “de Wet, de Psalmen en de Proféten” en “al de Schriften” spreken van Christus, daar vinden wij op een of ander wijze Gemeentelijke waarheden in het Oude Testament. Veelal in de typologie, maar ook in vele expliciete uitspraken. Geen onbevooroordeelde lezer zal kunnen ontkennen, dat alle leerstellingen van deze brief aan Efeze zonder meer ontleend zijn aan, en gebouwd worden op de Schriften van het Oude Testament. Als de apostel beweert, dat deze waarheden verborgen waren in voorgaande eeuwen, zegt hij ons niet, dat zij volstrekt onvindbaar zijn, maar juist dat wij ze zouden zoeken daar waar zij zijn verborgen: In het Oude Testament. En op welke wijze de zoeker zou vinden demonstreert hij onder andere in deze briefl

Paulus zelf vindt deze dingen reeds in de eerste verzen van zijn Bijbel als hij zegt:

“Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, (Gen. 1:3) is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om [te geven] verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.” 2Kor.4:6

Moge …

“..de Vader der heerlijkheid” u geven “den Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis; [Namelijk] verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten, welke zij de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom zij der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen “. Efeze 1:17,18

door: Ab Klein Haneveld

https://www.bijbelspanorama.nl/  https://www.bijbelstudie.nl/