PETRA – EEN GERESERVEERDE PLAATS!
Jaren geleden ontdekte ik waar zich “de plaats in de woestijn” moest bevinden, waar het gelovig overblijfsel zou worden verzameld om te schuilen voor “de grote verdrukking”. De oude Edomitische en Nabateese hoofdstad Petra was toen bij slechts weinigen bekend. Een bezoek aan deze mysterieuze stad was levensgevaarlijk en vrijwel onmogelijk. Sinds echter de grenzen van Jordanië zijn opengesteld voor toerisme, is het gebied vrij gemakkelijk te bezoeken.
Wat wij ruim tien jaar geleden niet geregeld konden krijgen is nu realiteit: De plaats “door God bereid”, waar in de nabije toekomst de aardse basis zal worden gelegd voor het komende Koninkrijk van Christus. In verband daarmee willen wij ons in onderstaand artikel bepalen bij wat het profetisch woord expliciet over deze dingen zegt.
Verwoesting tot het einde Dan. 9 info
“Zeventig weken zijn bestemd over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden te zalven.” Dan. 9:24
Aan Daniël werd in deze verzen een periode aangekondigd, die nog zou passeren, voordat de beloofde zegeningen definitief aan Israël zouden worden gegeven. Hier wordt de tijd gemeten tot de komst van de Messias en de bekering van het joodse volk en in het bijzonder die van Jeruzalem. De engel spreekt immers over “uw volk” en “uw heilige stad”. Volk en stad van Daniël waren ontegenzeglijk het Joodse volk en de stad Jeruzalem. De frase “de heiligheid der heiligheden te zalven” is zondermeer de verwijzing naar de Messias, Die in andere talen immers “Gezalfde” en “Christus” wordt genoemd! In vers 25 wordt de term Messias nog eens gebruikt en daar min of meer onvertaald gelaten.
Er zouden dus zeventig weken, 70 x 7 jaar, voorbijgaan tot op deze gebeurtenissen. Opmerkelijk is, dat de laatste van deze zeventig weken pas in vers 27 wordt genoemd. Over deze, overigens nog steeds niet vervulde, week van jaren zegt de profetie:
“En hij zal velen het verbond versterken een week; en [in] de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste.” Dan. 9:27
De woorden maken duidelijk, dat tot aan het einde van de zeventig weken, en dus tot aan het einde van de zeventigste week, verwoesting over “uw volk en over uw heilige stad” zijn zal. Dat betekent, dat er tot aan de bekering van het overblijfsel in Jeruzalem, dus tot aan het moment dat de Messias Zijn voeten op de Olijfberg zal zetten, verwoesting zijn zal. In de praktijk wil dat zeggen, dat de Heer op de Olijfberg zal verschijnen ter gelegenheid van de uiteindelijke ondergang van Jeruzalem. De conclusie die wij nu zondermeer moeten trekken is, dat voorzover er een gelovig overblijfsel van dit volk zal bestaan dit niet in Jeruzalem zelf gevonden zal worden. Dit is onmogelijk, daar er op dat tijdstip geen Jeruzalem meer zal zijn! De Heer zal immers op de Olijfberg verschijnen als Jeruzalem wordt verwoest! Dat betekent vanzelfsprekend, dat er vanaf die dag geen enkel leven in Jeruzalem zal worden gevonden en dus ook geen gelovig overblijfsel.
Op het moment dat de Heer Zijn Koninkrijk officieel over het joodse volk zal vestigen, is er joodse staat noch joodse stad. Deze waarheid, dat het overblijfsel bij de wederkomst van Christus niet in Jeruzalem zal zijn, maar ergens anders, vinden wij op verschillende plaatsen in het Oude Testament en wellicht nog uitdrukkelijker in het Nieuwe.
Wederkomst, Verzameling, Terugkeer Deut. 30
In Deuteronomium 29:29 wordt kennelijk via “de verborgene dingen” over onze tegenwoordige “bedeling der verborgenheid” (Ef. 3:9 letterlijk) gesproken.
Maar daarna wordt gezegd:
“Voorts zal het geschieden, wanneer al deze dingen over u zullen gekomen zijn, deze zegen of deze vloek, die ik u voorgesteld heb; zo zult gij het weder ter harte nemen (= geloven), onder alle volken, waarheen u de Heere, uw God, gedreven heeft.” Deut. 30:1
Het volk zou weer met het hart geloven! Echter niet in Kanaän noch in Jeruzalem, maar “onder alle volken, waarheen u de Heere, uw God, gedreven heeft.” Hoe zou dat gebeuren?
“…..gij zult u bekeren tot den Heere, uw God, en Zijner stem gehoorzaam zijn, naar alles, wat Ik u heden gebiede, gij en uw kinderen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel (d.i. uw levenswandel).” Deut. 30:2
Het resultaat zal dan zijn:
“En de Heere, uw God, zal uw gevangenis wenden (een keer brengen in uw ballingschap), en Zich uwer ontfermen; en Hij zal u weder vergaderen uit al de volken, waarheen u de Heere, uw God, verstrooid had.” Deut. 30:3
Volgens het Hebreeuws en sommige edities van de Statenvertaling moet de uitdrukking “En Hij zal u weder vergaderen” letterlijk vertaald worden met: “En Hij zal wederkeren en u vergaderen.”
Dit vers spreekt dus over de wederkomst van Christus, na de verborgene dingen uit Deut. 29:29. Daarna zou de Heer hen “vergaderen uit al de volkeren, waarheen u de Heere, uw God, verstrooid had.”
“Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, van daar zal u de Heere, uw God, vergaderen, en van daar zal Hij u nemen. En de Heere, uw God, zal u brengen in het land, dat uw vaderen erfelijk bezeten hebben, en gij zult dat erfelijk bezitten; en Hij zal u weldoen, en zal u vermenigvuldigen boven uw vaderen.” Deut. 30:4, 5
Wanneer men deze verzen aandachtig leest, ziet men ten eerste dat de Heer zal wederkeren. Vervolgens dat Hij Israël uit alle volkeren zal verzamelen en ten derde dat Hij hen daarna in het land zal brengen. Dat zijn drie gebeurtenissen:
- De wederkomst van de Heer;
- De verzameling van Israël;
- De terugkeer naar het land.
Uit dit vers kan geconcludeerd worden, dat de Heer Israël wel zal verzamelen, maar dat Hij dat niet in het land zal doen, maar ergens daarbuiten. Dat dat zo is, wordt in veel andere Schriftplaatsen bevestigd! Voor zover de gelovige leden van dit volk aan het einde van de zeventigste week van Daniël in Jeruzalem zijn zullen, kunnen zij niet in Jeruzalem worden bijeengebracht; want daar waren zij reeds. Zij zullen Jeruzalem moeten verlaten, zoals Lot eens Sodom; waarbij de vergelijking tussen de verwoesting van Jeruzalem en die van Sodom volstrekt Bijbels is!
Men zal niet worden verzameld in Jeruzalem, maar ergens daarbuiten. Vanuit die plaats zal men later naar de plaats waar Jeruzalem eens lag worden gebracht. Men zou er zeven jaar over doen om het verwoeste land te ontdoen van het oorlogstuig en men zou zeven maanden nodig hebben voor het begraven van de doden! Ez. 39:9 en 12
Naar de woestijn Ez. 20
De verzameling van Israël zal dus niet plaats vinden in het land, hoewel dat wel de eindbestemming zal zijn, maar in de woestijn.
“[Zo] [waarachtig] [als] Ik leef, spreekt de Heere Heere: Zo Ik niet met een sterke hand, en uitgestrekten arm, en met een uitgegoten grimmigheid over u zal regeren! Want Ik zal u uit de volken voeren, en u vergaderen uit de landen, waarin gij verstrooid zijt, door een sterke hand, en door een uitgestrekten arm, en door een uitgegoten grimmigheid. Daartoe zal Ik u brengen in de woestijn der volken, en Ik zal met u aldaar rechten, aangezicht aan aangezicht; Gelijk als Ik gerecht heb met uw vaderen in de woestijn van Egypteland, alzo zal Ik met u rechten, spreekt de Heere Heere. En Ik zal ulieden onder de roede (i.v.m. de schaapskooi) doen doorgaan, en Ik zal u brengen onder den band des verbonds.” Ez. 20:33-37
De Heer zal recht doen, Hij zal hen opmeten onder de roede en Hij zal hen brengen onder “de band des verbonds”. Vers 36 verwijst naar het feit, dat God Israël eertijds verzamelde uit Egypte. De Heer bracht Israël in de woestijn en onder Zijn recht en wet. Hij stelde hen onder de “band des verbonds”. Dat verbond was indertijd het oude verbond, zoals wij dat inmiddels kennen. In de toekomst zal de Heer Israël niet slechts uit Egypte verzamelen, maar uit alle volken:
“Daarom, ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, dat er niet meer zal gezegd worden: Zo waarachtig als de Heere leeft, Die de kinderen Israëls uit Egypteland heeft opgevoerd! Maar: Zo waarachtig als de Heere leeft, Die de kinderen Israëls heeft opgevoerd uit het land van het noorden, en uit al de landen waarhenen Hij hen gedreven had! Want Ik zal hen wederbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb.” Jer. 16:14-15
Maar ook dan zal de Heer hen eerst verzamelen in de woestijn. Dat is de letterlijke betekenis van vers 35. In de woestijn zal de Heer opnieuw recht over hen brengen. Hij zal een verbond met hen sluiten of over hen brengen. Dat is dan niet het oude verbond der wet, “hetwelk zij verbroken hadden”, Jer. 31:32 maar vanzelfsprekend het nieuwe verbond.Ergens in de woestijn tussen Egypte en Kanaän zal de geschiedenis zich min of meer herhalen.
Genade en rust in de woestijn Jer. 31
“Ter zelfder tijd, spreekt de Heere, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn; en zij zullen Mij tot een volk zijn. Zo zegt de Heere: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, [namelijk] Israël, als Ik henenging om hem tot rust te brengen.” Jer. 31:1, 2
Een uitspraak over overgeblevenen van het zwaard, over ontkomenen, een overblijfsel. Het is duidelijk dat het daarbij gaat om het gelovig overblijfsel van Israël. Speciaal over dat deel, dat zal overblijven uit Jeruzalem, wanneer de stad verwoest zal worden aan het einde van de zeventigste week van Daniël.
In de tweede plaats moet ik erop wijzen, dat het overgebleven volk genade heeft gevonden. Dus niet de wet van het oude verbond, maar de genade van het nieuwe. Dit komt overeen met “de band des verbonds”, zoals hierboven aangehaald uit Ezechiël.
In de derde plaats staat er, dat de Heer heenging om Israël tot rust te brengen. Het moet duidelijk zijn, dat Mozes noch Jozua noch David hen in de rust hebben gebracht. Hebr. 4:6-9
Christus, de Messias zou hen in de rust brengen. Hij is Degene, Die tot ditzelfde volk eens sprak:..
“..Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt (van dat juk der wet dat niemand kan dragen), en Ik zal u rust geven.” Mat. 11:28
Rust en genade zijn beiden termen ter aanduiding van het nieuwe verbond. Hier staat dus, dat het volk weliswaar genade zal vinden, doch niet in het land maar integendeel in de woestijn. Het zal ook niet zozeer genade vinden onder de volken, waarheen het verdreven was, maar in het bijzonder in de woestijn. Vanaf Jeremia 31:31 wordt vervolgens uitgebreid gesproken over de dagen waarin de Heer met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken. Het nieuwe verbond is ter vervanging van het verbond der wet, dat de Heer met Israël sloot ter gelegenheid van de uittocht uit Egypte. Dit gedeelte komt zeer goed overeen met Ezechiël 20.
Dezelfde vergelijking tussen de historische uittocht en de toekomstige verlossing van Israël wordt nog een keer in Jeremia gemaakt:
“Ga en roep voor de oren van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de Heere: Ik gedenk der weldadigheid uwer jeugd, der liefde uwer ondertrouw, toen gij Mij nawandeldet in de woestijn, in onbezaaid land.” Jer. 2:2
In het begin van dit bijbelboek wordt dus al uitdrukkelijk gewezen op het verschijnsel, dat Israël verlost werd om vervolgens in de woestijn terecht te komen. En in de toekomst zal dat niet anders zijn.
Vlucht uit de verdrukking Mat. 24
Deze zelfde gedachtengang vinden we ook uitdrukkelijk in het Nieuwe Testament, in de woorden van de Heere Jezus Zelf, die aansluiten bij Daniël 9 als Hij zegt:
“Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting (de “gruwelijke vleugel” uit Daniël 9 vers 27), waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats; (die [het] leest, die merke daarop); dat alsdan, die in Judea (d.i. het land der Joden) zijn, vlieden op de bergen (welke bergen?) ; Die op het dak is, kome niet af, om iets uit zijn huis weg te nemen; En die op den akker is, kere niet weder terug, om zijn klederen weg te nemen. Maar wee den bevruchten, en den zogenden [vrouwen] in die dagen! Doch bidt, dat uw vlucht (!) niet geschiede des winters, noch op een sabbat. Want alsdan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal.” Mat. 24:15
Vers 21 spreekt over de grote verdrukking; de term is ontleend aan Daniël 12 vers 1 en kan niet mis verstaan worden. Deze grote verdrukking zal beginnen bij de aanvang van de tweede helft van de zeventigste week van Daniël. Wanneer dat tijdstip in de toekomst zal aanbreken, zal men met de allergrootste haast naar het buitenland moeten vluchten. Uit de beschrijving blijkt zelfs, dat het een kwestie van seconden is.
Men dient zich daarbij te realiseren, dat volgens andere profetieën op datzelfde tijdstip niet alleen dat afgodsbeeld op het tempelplein zal worden opgericht, maar dat ook de twee getuigen zullen worden gedood, die in de eerste helft van de zeventigste week van Daniël het Evangelie in de straten van Jeruzalem hebben gepredikt. Op. 11:3, 7
De joodse staat zal aan het begin van de zeventigste jaarweek van Daniël in ieder geval een verbond hebben gesloten met de Palestijnen (en wellicht anderen). Dan. 9:27 Na drie en een half jaar zal dat verbond worden verbroken. Bij diezelfde gelegenheid zullen natuurlijk de grenzen worden gesloten, zodat men het land niet meer uit kan. Er mag daarom verwacht worden, dat deze vlucht uit Jeruzalem geen vlucht zal zijn naar een andere plaats in het Joodse land. Er staat trouwens: “Dat alsdan die in Judea zijn, vluchten op de bergen.” Iedereen moet blijkbaar het joodse land uit vluchten. De juiste conclusie is, dat men zou vluchten naar een gebergte buiten de grenzen van de Joodse staat.
Voorts moet ik erop wijzen, dat hier geen sprake is van een vlucht aan het einde van de zeventigste week van Daniël, maar in het midden daarvan! Eigenlijk gaat het om een vlucht tijdens de gehele eerste helft van deze zeven jaren. Zij blijkt mogelijk te zijn tot op het moment dat de grote verdrukking begint. Tijdens de verdrukking zelf kan men kennelijk niet meer vluchten; men moet dan wachten tot het einde van de zeventigste week van Daniël, wanneer men de stad uit kan vluchten ter gelegenheid van de verwoesting van Jeruzalem. Dit zullen we nog zien.
Naar aanleiding van Mattheüs 24 zou men nog kunnen vragen: “Waarheen vlucht men dan?” Deze vraag wordt hier weliswaar niet expliciet beantwoord, maar wij vinden wel een aanwijzing vanaf vers 23:
“Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet. Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zullen grote tekenen en wonderheden doen, Vgl. Op. 13:11-18 alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. Ziet, Ik heb [het] u voorzegd! Zo zij dan tot u zullen zeggen: Ziet, hij is in de woestijn; gaat niet uit; Ziet, [hij] [is] in de binnenkameren; gelooft het niet.” Mat. 24:23
Uit hetgeen men zegt, namelijk “Ziet, Hij is in de woestijn,” weten wij waar Hij is. Er staat wel niet, dat Hij in de woestijn is, maar het tegendeel evenmin! Er staat alleen: “Gaat niet uit.” De reden daarvoor is, dat men in de eerste helft van de zeventigste week van Daniël zou kunnen vluchten doch daarna niet meer. Wanneer men tijdens de grote verdrukking (de tweede helft) probeert te vluchten, zal men dat waarschijnlijk niet overleven. Daarom staat er: “Zo zij dan tot u zeggen: Ziet, Hij is in de woestijn; gaat niet uit.”
Men zou zich kunnen afvragen, hoe men erbij komt dat Hij in de woestijn is. Wel, in de voorafgaande drie en een half jaar zullen de twee getuigen in de straten van Jeruzalem hebben gepredikt. Wat denkt u dat zij gepredikt hebben? Zij zullen zeggen, dat men in de Heere Jezus zou moeten geloven en dat men zou “tot Hem uitgaan buiten de legerplaats”. Want in de woestijn zou een verzamelplaats zijn. Dat is precies hetzelfde als bij het aanbreken van het oude verbond. Men mag aannemen, dat men zich deze woorden der getuigen zal herinneren!.
Als er staat: “Ziet, -Hij is- in de binnenkameren,” wordt gezegd: “gelooft het niet.” De binnenkameren waren indertijd de bijgebouwen van de tempel. Maar de Messias zal in geen geval in de binnenkameren zijn. Als Hij ergens is, dan is Hij buiten de legerplaats. Wanneer men Hem zou zoeken, zou men in de woestijn moeten zoeken. Dat wil echter niet zeggen, dat Hij daar lichamelijk aanwezig zal zijn. Zeker is wel, dat het gelovig overblijfsel in de woestijn is en dat de Heer op dezelfde wijze bij hen zal zijn, zoals Hij nu bij ons is.
Een plaats van God bereid Op. 12
In het twaalfde hoofdstuk van het boek Openbaring komen we terecht bij het bekende “teken” van de draak, de zwangere vrouw en de mannelijke zoon, waarover wordt gezegd:
“En zij (de zwangere vrouw) baarde een mannelijken zoon, die al de heidenen zou hoeden met een ijzeren roede; en haar kind werd weggerukt tot God en Zijn troon.” Op. 12:5
Wij weten, dat de uitspraak over Degene “die al de heidenen met een ijzeren roede zou hoeden” betrekking heeft op de Christus. Zij is letterlijk ontleend aan Psalm 2 vers 9 en heeft niet alleen betrekking op Christus, maar bovendien ook op Christus inclusief de Gemeente, die Zijn lichaam is. Psalm 2 zegt, dat de Heere Jezus tot Zoon zal worden gesteld. De Gemeente is echter eveneens bestemd om samen met Christus tot Zoon te worden gesteld. Dit is een van de zegeningen die wij als Gemeente hebben ontvangen in Christus. Ef. 1:5; Rom. 8:29 En het is het hoofdthema van vele nieuwtestamentische brieven.
Eerst wanneer Christus zowel als de Gemeente tot Zoon zijn gesteld, zal deze Zoon, inclusief de Gemeente, de heidenen hoeden met een ijzeren roede. Deze “zoonstelling” impliceert immers aanstelling tot koning! Vgl. Ps. 2:6
“..En haar kind werd weggerukt tot God en Zijn troon.” Op. 12:5
De vrouw is zoals altijd een beeld van Israël, waaruit de Gemeente is voortgekomen. De Gemeente zal echter tot God en Zijn troon worden weggerukt. “Weggerukt” is hetzelfde woord als “opgenomen”, dat in 1 Thessalonicensen 4 vers 17 gebruikt wordt voor “de opname” van de Gemeente. De term “wegrukken” betekent “met kracht nemen”.
De kracht, die voor de opname van de Gemeente wordt gebruikt, is de opstandingskracht van Christus. Ef. 1:19
Zoals de apostel Paulus schrijft over “den Heere Jezus Christus; Die ons vernederd lichaam veranderen zal….. naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen.” Fil. 3:21
Door die kracht zullen wij ook lichamelijk met Christus in de hemel en op de troon worden gezet. En vanuit die positie zullen wij de heidenen hoeden met een ijzeren roede. “Weet gij niet, dat de heiligen de wereld oordelen zullen?” Weet gij niet, dat wij de engelen oordelen zullen?” 2Kor. 5:2, 3
Het gaat nu om hetgeen na de wegrukking van de Gemeente gebeurt:
“En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, [haar] van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen.” Op. 12:6
Dit klopt precies, want na de opname van de Gemeente zal de eerste helft van de zeventigste week van Daniël aanvangen. Vanaf dat moment zullen de twee getuigen optreden in de straten van Jeruzalem. En als gevolg daarvan zullen eventuele gelovigen de stad ontvluchten naar de woestijn. Dat kan maximaal drie en een half jaar lang, namelijk tot aan de oprichting van de gruwel der verwoesting en het doden van de twee getuigen in het midden van deze week van jaren. Dit gelovig overblijfsel zal daarna nog drie en een half jaar blijven in de woestijn waar het zal worden bewaard in de dagen van de drie en een halfjarige grote verdrukking over Israël.
De eerste periode van drie en een half jaar wordt hier niet expliciet genoemd, maar het is kennelijk de periode van “vrede en zonder gevaar”, 1Thes. 5:3 waarin “de vrouw vlucht naar de woestijn”.
De tweede wordt wel expliciet genoemd en is zonder twijfel de periode waarvan Paulus schrijft: ..
“…..dan zal een haastig verderf hun overkomen, gelijk de barensnood een bevruchte vrouw(!); en zij zullen het geenszins ontvlieden…..” 1Thes. 5:3
Men zou namelijk voor die tijd Jeruzalem ontvlieden. Want in deze tijd van “haastig verderf” geldt: “Gaat niet uit…..”
Terwijl over Jeruzalem de grote verdrukking uitbreekt, is dit overblijfsel tijdig gevlucht en zal gedurende diezelfde periode in de woestijn worden bewaard. Wanneer tenslotte aan het einde van de zeventigste week ter gelegenheid van de verwoesting der stad opnieuw mensen uit Jeruzalem vluchten, begeven zij zich blijkbaar eveneens naar deze plaats in de woestijn, waar zich al eerder een gelovig overblijfsel had verzameld.
Deze waarheid van vers 12 wordt in vers 14 herhaald:
“En der (aan de) vrouwe zijn gegeven twee vleugelen eens groten arends, opdat zij zou vliegen in de woestijn, in haar plaats, alwaar zij gevoed wordt een tijd, en tijden, en een halven tijd (drie en een half jaar), buiten het gezicht der slang.” Op 12:14
Als het einde van de zeventig weken zal zijn bereikt, bevindt er zich dus geen gelovig overblijfsel in Jeruzalem, maar wel in de woestijn in “een plaats haar van God bereid”. God heeft dus een plaats voor het gelovig overblijfsel van Israël gereserveerd. Een gereserveerde plaats. Een plaats van genade en rust!
Van Jeruzalem naar Petra Zach. 14
In het laatste vers van Zacharia 13 staat, dat Israël ooit weer zal zeggen: “Jehovah is mijn God” en dat God zal zeggen: “Israël is Mijn volk (Ammi).”
Het antwoord op de vraag hoe dat mogelijk is wordt in de volgende verzen gegeven:
“Ziet, de dag komt den Heere, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem!” (Dat wil zeggen, dat de Heer wraak zal doen over de zonden van Jeruzalem.) “Want”, zegt de Heer: “Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal ingenomen en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden en de helft (= een deel) van de stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige (het overblijfsel) des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden.” Zach. 14:1
Het eerste deel, dat zal uitgaan in de gevangenis, zal kennelijk wel worden uitgeroeid. Er zijn slechts twee delen: Het ene gaat in de gevangenis en het andere zal niet uitgeroeid worden. “In de gevangenis gaan” betekent dus “in het dodenrijk gaan.” Sterven. De term gevangenis wordt in de Bijbel meermalen gebruikt voor de dood. Het overblijfsel uit de stad, dat niet zal worden uitgeroeid, zou volgens Jeremia genade vinden in de woestijn. Jer. 31:2
Hier staat dat ook:
“En de Heere zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen…..” Zacharia 14:3
Welke heidenen? Die heidenen, die Hij volgens vers 2 Zelf tegen Jeruzalem had verzameld! De vraag is nu: “Vanwaar deze ommezwaai?” De reden staat op meerdere plaatsen in de Bijbel. Het overblijfsel van Jeruzalem heeft zich namelijk bekeerd tot de Heere en heeft de naam des Heeren aangeroepen. Vanaf dat moment zal de Heer strijden aan de kant van Israël en dus tegen de heidenen. Zoals een andere profeet zegt:
“En het zal geschieden, al wie den Naam des Heeren zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de Heere gezegd heeft; en dat, bij de overgeblevenen (Het volk der overgeblevenen van het zwaard” Jer 31:2) die de Heere zal roepen.” Joel 2:32
Deze ontkoming, deze vluchtmogelijkheid, wordt vervolgens beschreven door Zacharia:
“En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en naar het westen, [zodat] er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden.” Zach. 14:4
“Te dien dage” is de dag van de verwoesting van Jeruzalem. Op die dag zullen de voeten van de Heer op de Olijfberg staan, “die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten.” Dat is een merkwaardige uitspraak. Elders vinden we:
“Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel…..” Zach. 9:9
Deze laatste uitspraak wordt in Mattheüs 21 vers 5 van toepassing gebracht op de verschijning van de Heer op de Olijfberg op de ezel bij de zogenoemde intocht van Jeruzalem op de laatste dag van de negenenzestigste week van Daniël. Toen zei de Heer over Jeruzalem:
“Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uw dag (vandaag nog), hetgeen tot uw vrede [dient]! Maar nu is het verborgen voor uw ogen.” Luk. 19:42
Vanaf dat moment begonnen de verborgenheden uit Deuteronomium 29 vers 29. Vervolgens kondigt de Heer vanaf de Olijfberg de verwoesting van de stad aan:
“Want er zullen dagen over u komen, dat uw vijanden een begraving rondom u zullen opwerpen, en zullen u omsingelen, en u van alle zijden benauwen…..” Luk. 19:43
Aan het einde van de zeventigste week van Daniël zal de Heer opnieuw Zijn voeten zetten op de Olijfberg. Bij die gelegenheid zal Jeruzalem letterlijk verwoest worden. Er is dus een duidelijk verband tussen de gebeurtenissen op de laatste dag van de negenenzestigste en de zeventigste week van Daniël. Zacharia 14 vers 4 is de enige echte expliciete uitspraak in de Bijbel waar letterlijk staat, dat de Heer in Zijn wederkomst zal verschijnen op de Olijfberg. De gedachte is niettemin algemeen bekend.
We kunnen de Olijfberg met moeite vinden in een visioen in Ezechiël, 11:23 en zonder moeite in Handelingen 1. Daar wordt door twee mannen gezegd:
“Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren.” Hand. 1:11
Er staat niet “op deze plaats”. Maar daar de Heer verdween in een wolk en ook weer in de wolken zal verschijnen, zal het hoogstwaarschijnlijk wel op dezelfde plaats zijn. Men kan dat echter niet met absolute zekerheid uit dit hoofdstuk concluderen. Doch wanneer we Handelingen 1 vers 11 naast Zacharia 14 vers 4 leggen, is het geen enkel probleem. Natuurlijk komt de Heer op diezelfde plaats terug: op de Olijfberg. Daar is Hij voor het laatst gezien. Bovendien was het laatste teken dat Hij daar deed in werkelijkheid gewoon een teken van Zijn wederkomst.
Zacharia 14 vers 4 zegt verder, dat
“de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden, naar het oosten en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei (vlakte) zal zijn.”
Het is moeilijk voor te stellen, daar de Olijfberg maar een kleine berg is. Toch ontstaat er een zeer grote vlakte.
“De ene helft van de berg zal wijken naar het noorden, en de (anderen) helft deszelven naar het zuiden. Dan zult gijlieden vlieden [door] de vallei Mijner bergen.” Zach. 14:4, 5
Het onmogelijke zal gebeuren. Wat vroeger nooit kon, kan dan ineens wel. Vroeger kon men de stad niet aan de oostzijde verlaten, want daar is een diep en steil dal, waarin de beek Kedron zijn weg vond. Aan de andere zijde van het Kedrondal is de Olijfberg. In de toekomst zal men langs die kant die altijd versperd was, langs die kant waarheen de tempel uitzicht gaf, namelijk naar het oosten, de stad kunnen verlaten omdat de berg is weggeweken.
“Dan zult gijlieden vlieden -door- de vallei Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de Heere, mijn God, komen, [en] al de heiligen met U, [o] [Heere]!” Zach. 14:5
Azal?
De vluchtroute voor het gelovig overblijfsel, dwars door de gescheurde Olijfberg, reikt blijkbaar tot Azal. Een plaats met die naam was en is onbekend. Niettemin kunnen wij besluiten, dat deze naam gegeven wordt aan “een plaats in de woestijn”, “van God bereid”, opdat het “overige des volks” dat “uit de stad niet uitgeroeid” zou worden daarheen zou kunnen vluchten. Zo zullen de “overgeblevenen van het zwaard” de genade en rust van het nieuwe verbond vinden in de woestijn.
Nu is de vraag: “Waar ligt Azal?”
Openbaring 12 zegt: “Een plaats haar van God bereid.” Zacharia zegt: “Tot Azal.” Azal betekent “gereserveerd”. Azal kan op veel manieren worden vertaald, maar het heeft altijd de strekking van gereserveerd, achtergehouden, zijn. De gedachte bij Azal is enerzijds die van een gereserveerde plaats. Anderzijds houdt Azal ook in, dat de plaats ergens op afstand ligt. Gereserveerd kan ook in het Nederlands “weggelegd” betekenen. Wanneer wij iets reserveren, leggen wij iets opzij. Wij leggen iets op afstand op een speciale plaats weg.
Azal betekent: bewaarplaats. Het leuke is, dat dit Hebreeuwse woord ook voorkomt in de Europese talen. Het is hetzelfde als het Duitse woord Zelt, dat wij vertalen met tent. De Engelsen hebben het Hebreeuwse woord verbasterd tot shelter. Azal is een schuilplaats, ergens verborgen. Men komt Azal ook tegen in de beschrijving van de Grote Verzoendag. Daar is sprake van een bok voor Jehovah en een bok voor Az-azel. Az is bok en azel wordt vertaald met weggaan. Az-Azel is de “weggaande bok”, Lev. 16:8 die werd uitgelaten in de woestijn. Lev. 16:22 Hij is o.a. kennelijk een type van het gelovig overblijfsel, dat in de woestijn zal worden uitgelaten, nadat het verzoening gevonden heeft!
Overigens: Hoewel de spelling van Azal niet overal in de Schrift gelijk is (de letters Tsade en Zajin worden verwisseld) blijven uitspraak en betekenis volkomen gelijk!
Ezel?
In Samuël 20 vers 19 komt de steen Ezel voor, waarbij de naam gelijk is aan die van Azal. In deze geschiedenis moet David voor Saul vluchten. Men zou kunnen zeggen, dat het nieuwe verbond moet vluchten voor het oude. Sauls zoon Jonathan zou proberen erachter te komen hoe zijn vader over David dacht, daar Davids leven wellicht werd bedreigd. David moest zich volgens Jonathan drie dagen verschuilen. Na die drie dagen zouden hij en David elkaar dan weer ontmoeten. Jonathan zou een pijl afschieten. Wanneer de pijl ver weg zou neerkomen, zou David moeten vluchten.
“En als gij de drie dagen zult uitgebleven zijn, kom haastig af, en ga tot die plaats, waar gij u verborgen hadt ten dage dezer handeling; en blijf bij den steen Ezel.” 1 Samuel 20:19
Na drie dagen zou de verlossing komen. Zolang bleef David verborgen in zijn geheime schuilplaats. Hij bleef bij een steen op een speciale plek. Daar was hij veilig voor Saul. Op die plaats zou de ontmoeting tussen David en Jonathan plaatsvinden. Typologisch heeft dit alles te maken met het gelovig overblijfsel uit Israël. In Openbaring 12 wordt dus gesproken over een gereedgemaakte, een gereserveerde plaats ergens in de woestijn. In Zacharia 14 staat, dat er een vlakke route ontstaat, als Jeruzalem wordt verwoest. Die vlakke route gaat naar een gereserveerde plaats, waarvan de naam, Azal, gereserveerd betekent. De ligging van Azal is wel degelijk bekend, alleen heet zij niet Azal. De plaats zou eventueel wel Eben (steen) genoemd kunnen worden, maar meestal wordt zij met een ander woord voor steen aangeduid, namelijk Sela (Hebreeuws) of Petra (Grieks).
William E. Blackstone
Sela of Petra, de oude hoofdstad van de Edomieten en later van de Nabateën, gelegen op ongeveer 80 kilometer ten zuiden van de Dode Zee in het gebergte aan de oostzijde van de Wadi Araba. Dat de duizenden veelal door mensenhanden uitgehakte grotten van deze oude stad, die grotendeels is uitgehouwen uit het gebergte, de schuilplaats voor het gelovig overblijfsel zal zijn, is zonneklaar. En ik was niet de eerste om dat te ontdekken! Enige maanden later werd ik door mijn zwager Henk Zutphen gewezen op de volgende passage in het mij onbekende boek “Het drama van de eindtijd” door Oral Roberts:
William E. Blackstone, schrijver van het boek “Jezus komt” (door “W. E. B.”, 1908; Door “Het Evangelisatiewerk in België”, later “De Belgische Evangelische Zending”, in het nederlands uitgegeven in 1923), heeft een zeer belangwekkend werk gedaan onder het Joodse volk, speciaal in Palestina. De heer Blackstone stierf in 1935, 94 jaar oud, maar voor zijn dood had hij een openbaring van God (sic), dat vele Joden, wier ogen geopend waren voor het vreselijk verraad van de Antichrist, een toevlucht zouden vinden in de holen en grotten van het bergmassief rondom Petra.
Uit een fonds van 5 miljoen dollar zond Dr. Blackstone in 1935 een groep christelijke werkers naar Petra met kisten met Hebreeuwse Bijbels die in koperen dozen waren verpakt. Deze werden verzegeld in uitgehouwen gewelven in het gebergte van het Petragebied tot de dag, waarop, volgens de Bijbel, de Joden zullen vluchten van Jeruzalem naar het Petra-gebergte. Te midden van de Grote Verdrukking zullen deze Bijbels met aangestreepte passages, die de afstamming van Christus en het werk en bedrog van de Antichrist zullen aantonen, gevonden worden door de vervolgde Israëlieten. Deze aangestreepte gedeelten zullen het Joodse volk aantonen hoe ze misleid en verraden zijn door de Antichrist en dat Jezus Christus werkelijk hun Messias is, hun enige hoop. Slechts de toekomst zal de resultaten van dit, in zijn soort enige plan van Dr. Blackstone openbaren.
(Of deze koperen kisten met Hebreeuwse Bijbels nog steeds aanwezig zijn is mij niet bekend. Misschien ligt het op de weg van de stichting “Israël en de Bijbel”, die zich o.a. intensief bezig houdt met de verspreiding van Hebreeuwse Bijbels, dit te onderzoeken.)
Deze plaats in de woestijn is niet alleen het toevluchtsoord van het gelovig overblijfsel; het zal ook de uitvalsbasis zijn als na de zeventigste week door ditzelfde gelovig overblijfsel opnieuw Jeruzalem gebouwd zal worden om “de stoelen des gerichts” Ps. 122:1-5 en de “vervallen hut van David” Hand. 15:16 weer op te richten. Kortom, wanneer het Messiaanse Rijk op aarde zal worden gevestigd, zal dat in eerste instantie gebeuren vanuit deze gereserveerde plaats. En in dat verband wordt de naam van deze plaats op velerlei wijze expliciet in de Schrift genoemd!
Theman, Hor, Paran en Sela. Hab.3
“Heere! als ik Uw rede gehoord heb, heb ik gevreesd; Uw werk, o Heere! behoud dat in het leven in het midden der jaren, maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermens.” Hab. 3:2
Het midden der jaren” wijst hier kennelijk op het midden van de zeventigste jaarweek van Daniël. Het gaat immers over “gedenk des ontfermens in de toorn.” Wanneer de toorn, de grote verdrukking, uitbreekt in het midden van de zeventigste jaarweek, zal toch ergens een schuilplaats, een plaats “des ontfermens”, voor het gelovig overblijfsel moeten zijn?
“God kwam (of: zal komen) van Theman, en de Heilige van den berg Paran. Sela. Zijn heerlijkheid bedekte de hemelen, en het aardrijk was vol van Zijn lof.” Hab.3:3
Hier wordt blijkbaar gesproken over de plaats, van waaruit de Messias zal verschijnen, waarbij meerdere plaatsnamen worden genoemd. Theman wordt meestal vertaald met het zuiden. Omdat hier in één adem allerlei plaatsnamen genoemd worden, heeft men terecht Theman eveneens als plaatsnaam opgevat. De naam Theman wordt gegeven aan het gebied, zuidelijk van Palestina. En daar ligt Petra inderdaad. Bovendien staat er, dat de Heilige van de berg Paran zal komen. Paran is de naam van het gebied rondom Petra. In andere Schriftplaatsen wordt gesproken over “het effen veld van Paran”, maar ook over “de woestijn Paran” en “het gebergte Paran”. Dat is mogelijk, omdat deze naam wordt gegeven aan het gebied rondom Petra, waarbij de oostzijde inderdaad bergachtig is terwijl de westzijde het vlakke land is van de Wadi Araba ten zuiden (Theman) van de Dode Zee.
Als wij niet alleen Theman opvatten als plaatsnaam, maar ook het woord dat met berg is vertaald, komen wij eveneens in dit gebied terecht! Het Hebreeuwse woord voor berg is “hor” of “har”. Waarom zou dat niet gewoon de naam zijn van de broemde berg Hor, direct ten zuidwesten van Petra? Aäron stierf op deze berg en werd er als hogepriester opgevolgd door zijn zoon Eleazar. Num. 20:22-29 Het is veruit de hoogste berg in de wijde omgeving van Petra! Zo vinden we Theman; die naam is van toepassing op dat gebied. We vinden Hor, de berg bij Petra en de streeknaam Paran. Vervolgens staat er: “Sela.” Er staat letterlijk in het Hebreeuws Selah. Grammaticaal betekent dat “te Sela”. De vertalers wisten daar blijkbaar geen raad mee en lieten het dus onvertaald. Maar Sela is gewoon de naam van de oude hoofdstad van Edom. Na de verovering van de stad door de Nabateën werd zij bekend onder de naar het Grieks vertaalde naam Petra.
De namen Theman, Hor, Paran en Sela, spreken elkaar niet tegen. Zij zijn allen van toepassing op ditzelfde gebied. De meest specifieke Hebreeuwse naam Sela wordt in dit hoofdstuk 3 maal gebruikt. Vs. 3, 9, 13 Daarnaast wordt de naam op dezelfde wijze in de Psalmen nog 71 maal gebruikt en is ook daar onvertaald gelaten. Hoewel ze zeer verhelderend zijn moet ik deze teksten hier helaas buiten beschouwing laten.
Hij komt uit Bozra Jes. 63
“Wie is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen.” Jes. 63:1
De vraag: “”Wie komt er van Edom?, kunnen wij beantwoorden: De Messias komt van Edom. Wij zouden ons echter een andere vraag stellen: Waarom komt Hij uit Edom? Het antwoord kennen wij inmiddels.
Vanuit Petra, de voormalige hoofdstad van Edom zal de Heer met de zijnen optrekken om Jeruzalem en Zijn koninkrijk te bouwen! Dat Jeruzalem is weliswaar verwoest, maar het zal worden herbouwd. Het overblijfsel zal niet in de woestijn in Petra blijven, maar het zal uitgaan om Jeruzalem te bouwen en een Israëlitische staat te vestigen. Van daaruit zullen de volkeren worden onderworpen. Voorzover de Heer niet uit de hemel komt, komt Hij uit Edom en daarmee uit Theman, Hor, Paran en Sela. Maar wat is Bozra?
Volgens de Bijbel is het een van de belangrijke steden van Edom. Maar de ligging is eigenlijk helemaal niet bekend. Natuurlijk, ergens ten noorden van Petra heeft men gemeend de oorspronkelijke positie van deze stad te kunnen aanwijzen. Maar bewezen is er niets.
Sela, Petra of Bozra?
Reeds jaren geleden heb ik mijn vermoeden uitgesproken dat Bozra wellicht een andere naam is voor Petra. Inmiddels ben ik daarvan overtuigd, maar niettemin is er een klein verschil! Het is namelijk zo, dat Sela de officiële naam was van de hoofdstad van Edom. Die stad was, zoals de naam zelf al suggereert, bovenop een grote rots gelegen. Die rots wordt tegenwoordig aangeduid als Umm el Biyara en steekt omhoog binnen het gebied dat wij nu Petra noemen. Wanneer men Petra vanuit de in totaal ongeveer 1700 meter lange kloof, die als toegangsweg fungeert, vanuit het oosten binnenkomt, ziet men schuin links voor zich, deze grote berg met bijna loodrechte wanden. Via uitgehakte trappen kan men deze aan de achterzijde (westzijde) beklimmen. Op de vlakke top bevinden zich nog steeds de ruïnes van Sela, de voormalige Edomitische hoofdstad.
Toen koning Amazia de Edomieten versloeg en tienduizend Edomieten van de rots naar beneden duwde, 2Kron. 15:12 was dat vanaf deze rotsstad. Sela werd, nadat Jeruzalem door Babel was verwoest, uiteindelijk ook ingenomen en verwoest door de Nabateën, afstammelingen van Nabajoth, een zoon van Ismaël. Gen. 25:13 De Nabateën zijn echter niet bovenop die berg gaan wonen. Zij vestigden zich 1000 meter lager in het gebied dat geheel door bergen wordt omringd. Men komt dit gebied slechts binnen door de bekende Siq, de hierboven genoemde kloof dwars door de bergen. De Nabateën hebben dat gebied Petra genoemd. Kortom, in de tijd van de Griekse wereld kreeg de streek rondom de berg Sela de naam Petra. Strikt genomen ligt Sela dus bovenop de berg aan de voet waarvan het gebied van Petra zich uitstrekt.
Jesaja 63 vers 1 gebruikt de naam Bozra. Bozra wordt vertaald met “fort” of “schaapskooi”. Welnu, Petra beantwoordt aan beide vertalingen. Want Petra is niets anders dan een reusachtig fort; een enorme natuurlijke schaapskooi omgeven door bergen. Ook deze schaapskooi heeft slechts één toegangspoort: een lange en verhoudingsgewijs zeer smalle kloof. In het verleden heeft aan de ingang van deze kloof, de Siq genaamd, ooit een echte deur gezeten. De schapen konden via de deur, onder de roede door, de schaapskooi binnengaan. Die roede kwamen we tegen in Ezechiël 20 vers 37. En beantwoordt de Siq wellicht aan “de enge poort”? De Heer zou Israël bijeenbrengen. Hij zou hen onder de roede doen doorgaan. Zo gaan zij één voor één door de enge poort de schaapskooi binnen. De poort, de Siq, is 3 meter breed en in totaal 1700 meter lang en 50 meter hoog.
De kudde in de schaapskooi Mich. 2
“Voorzeker zal Ik u, o Jakob, gans verzamelen; voorzeker zal Ik Israëls overblijfsel vergaderen; Ik zal het te zamen zetten als schapen van Bozra; als een kudde in het midden van hare kooi zullen zij van mensen deunen (gonzen).” Mich. 2:12
Hier staat, dat de Heer hen tezamen zal zetten als schapen van Bozra. Anderen vertalen met:
- “Ik zal ze, gelijk de schapen, met elkander in een vaste stal doen.” Luther
- “Bij elkaar zal ik hen zetten, als schapen in een omheining.” Leidse vertaling
- Ik zal hen bijeenbrengen als schapen in de stal.” Prof. Obbink
- “Ik zal hen bijeenbrengen als schapen in een kooi.” Vertaling NBG.
Indien men Bozra als eigennaam opvat, moet men dus vertalen met: “Ik zal het (overblijfsel) als schapen tezamen zetten in Bozra!”
“De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij zullen doorbreken, en door de poort (de Siq) gaan, en door dezelve uittrekken; en hun Koning zal voor hun aangezicht henengaan; en de Heere in hunne spits.” Mich. 2:13
In vers 12 wordt gesproken over de verzameling van Israël in de schaapskooi. Dat is in de eerste helft van de zeventigste week van Daniël, maar ook na de zeventigste week bij de val van Jeruzalem.
Vers 13 spreekt over hoe men vervolgens de schaapskooi uitgaat. De Heer zou immers van Edom, van Bozra komen? Hij zal met Zijn gelovig overblijfsel vanuit Petra optrekken.
Vervolgens zal de Heer met Zijn volk doorbreken, in de zin van uitbreken. Zij zullen door de poort gaan. De plaats die God haar bereid heeft in de woestijn, heeft dus inderdaad een poort. Dit past perfect op de situatie van Petra. Zij zullen door de poort uittrekken. En hun Koning zal voor hun aangezicht heengaan; en de Heere in hun spits. Hier wordt de Koning genoemd, omdat het nu om de openbaring van het Koninkrijk gaat. Waar echter het overblijfsel als schaapskudde wordt aangeduid vinden we de Heer hier ook als de Herder, Die voor Zijn kudde uit gaat en die gevolgd wordt door Zijn schapen, die Zijn stem kennen! Joh. 10
Wie de situatie van Petra kent, kan net zo goed Ezechiël 37 naast Micha 2 leggen:
“Ziet, Ik zal uwe graven openen, en zal ulieden uit uwe graven doen opkomen, o Mijn volk, en Ik zal u brengen in het land Israëls.” Ez. 37:12
In het gebied van Petra zijn duizenden graven (spelonken, grotten). Waarom zou deze uitspraak niet betrekking hebben op Petra? Bovendien zijn het uitspraken in verband met de dorre doodsbeenderen, die weer levend zouden worden, terwijl deze beenderen in de volgende verzen van Micha eveneens worden genoemd.
Van Petra naar Jeruzalem Jes. 16
Wanneer men Petra via de Poort van de , Bab es-Sikh, verlaat, gaat men in oostelijke richting. Wanneer men daarna afbuigt naar het noorden in de richting van Jeruzalem, komt men door het gebied van Moab. Men moet daartoe over de beek Arnon; een dal van enige honderden meters diepte met vele haarspeldbochten. Daar begint het gebied van Moab. Wanneer men zover noordelijk komt dat men op gelijke hoogte met Jeruzalem is (dat is voorbij de Dode Zee), houdt het gebied van Moab op en begint het gebied van Ammon (Aman). Wanneer men dus van Petra naar Jeruzalem trekt, moet men dwars door het gebied van Moab.
Welnu, Jesaja 15 en 16 hebben het uiteindelijk oordeel over Moab als onderwerp. In dat Schriftgedeelte worden allerlei plaatsen genoemd die in dat gebied liggen, onder andere Ar-Moab, Kir-Moab (Kerak), Nebo, en Medeba.
En midden in dat gedeelte zegt de profeet:
“Zendt de lammeren van den heerser des lands van Sela af, naar de woestijn henen, tot den berg der dochter van Zion.” Jes. 16:1
“De lammeren van de Heerser des lands” vormen de kudde van de Herder. Zij zijn het gelovig overblijfsel onder leiding van Christus Zelf. Sela ligt niet in het gebied van Moab, maar zuidelijker, in Edom. De berg van de dochter van Zion is, uiteraard, Zion. De lammeren komen dus uit de hoofdstad van Edom (Sela) en gaan naar de hoofdstad van Jakob: Jeruzalem. Hoewel ik vermoed, dat de vluchtroute van Jeruzalem naar Petra loopt via En-Gedi aan de westzijde van de Dode Zee, maken deze verzen duidelijk, dat de terugkeer uit Petra naar Jeruzalem zal plaats vinden door het gebied van Moab; dus langs de oostelijke route. Dit wordt door de profeet ook bevestigd:
“Laat mijn verdrevenen onder u verkeren, o Moab! wees gij hun een schuilplaats voor het aangezicht des verstoorders; want de onderdrukker heeft een einde; de verstoring is (zal) te niet geworden; de vertreders zijn van de aarde (of: uit het land) verdaan.” Jes. 16:4
De route van Sela naar Zion gaat door Moab; dat is over de “koninklijke weg”, Num. 20:17 op de wegwijzers nog steeds aangegeven als “The Kings Highway”. “De onderdrukker heeft een einde” heeft te maken met de grote verdrukking, die voor Israël zal worden beëindigd en inderdaad niet langer zal duren dan tot het einde van de zeventigste jaarweek. Vgl. Mat. 24:22
“Want er zal een troon bevestigd worden in goedertierenheid, en op denzelven zal bestendig een zitten in de tent van David, een, die oordeelt en het recht zoekt, en vaardig is ter gerechtigheid.” Jes. 16:5
Onder dit vers staan in mijn Bijbel verwijzingen naar Jes. 9:6; Dan. 7:14, 27; Mic. 4:7; Luk. 1:33. Daar staan dezelfde termen, aangaande de troon van de Zoon van David in Zion.
Enkele andere argumenten
Er zijn nog meer Schriftplaatsen, waarin over dit onderwerp wordt gesproken. Deze zijn echter minder opvallend. De namen Sela, Paran en Edom spelen daarin voor ons wel een belangwekkende rol, wanneer wij beseffen dat het om geschiedenissen met een profetische betekenis gaat. Dat is bijvoorbeeld de geschiedenis van David die voor Saul moest vluchten. Hij ging van Bethlehem, dat ten zuiden van Jeruzalem aan de westzijde van de Jordaan ligt, naar En-Gedi. 1Sam. 24:1 En-Gedi ligt aan de westoever halverwege de Dode Zee.
Nadat Samuël was gestorven, ging David vervolgens verder naar Paran. 1Sam. 25:1 Wanneer we dit profetisch interpreteren, krijgen we het vermoeden dat de vluchtroute van Jeruzalem naar Paran inderdaad langs de westkant van de Jordaan en de Dode Zee loopt. In En-Gedi zijn ook allerlei rotsen en spelonken. Men heeft mij zwart op wit verzekerd, dat vanaf En-Gedi de berg Hor, die aan de westkant van Petra ligt, te zien is. Vanaf En-Gedi is de route naar Petra dus gemakkelijk te volgen.
Zacharia 9 gaat over de “kastijding van verschillende volkeren.” In vers 2 en 3 wordt Libanon (Tyrus en Sidon) genoemd. Vervolgens worden in vers 5 en 6 Askelon, Gaza, Ekron en Asdod genoemd. Deze plaatsen liggen in de Gazastrook, het land der Filistijnen. Het zal dus ook slecht aflopen met de Palestijnen. Daarna wordt kennelijk over de komst van de Messias op de Olijfberg gesproken. De uitspraak in Zacharia 9 vers 9 wordt weliswaar van toepassing gebracht op de gebeurtenissen aan het einde van de negenenzestigste week van Daniël. Maar ongetwijfeld past zij tevens op het einde van de zeventigste week. Immers, eerst daarna zal dit oordeel over de verschillende volken plaats vinden! De profeet vervolgt met: ..
“En de Heere zal over henlieden verschijnen, en Zijn pijlen zullen uitvaren als een bliksem; en de Heere Heere zal met de bazuin blazen en Hij zal voorttreden met stormen uit het zuiden (Theman).” Zach. 9:14
In dit vers is Theman vertaald met “het zuiden”. Laten we het onvertaald, dan wordt ook hier de uitspraak uit Habakuk 3 bevestigd: De Heer zal van Theman komen. En ook langs deze weg komen we weer terecht bij Petra, Sela, Bozra en Paran. Er hoeft dus geen twijfel te bestaan over het feit dat er maar één aardse schuilplaats zal zijn voor het gelovig overblijfsel uit de grote verdrukking. Die schuilplaats is zeker niet in Jeruzalem, niet in Kanaän, maar in Edom. In Sela. In de plaats van God bereid. Gereserveerd voor Israël.
Zou de uitspraak “op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen“ Mat. 16:18 wellicht nog een andere, profetische, betekenis krijgen?
Door Ab Klein Haneveld.
https://www.bijbelspanorama.nl/ https://www.bijbelstudie.nl/