VAN HEERLIJKHEID TOT HEERLIJKHEID

3 Als die openbaar zijt geworden dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten.

18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. 2Korinthe 3 : 1, 18 info

Het evangelie is dat de mens de zonden niet worden toegerekend en dat de zondige natuur van de mens is weggedaan. Dezelfde mens kan een nieuwe schepping worden door geloof in de Here Jezus Christus. Deze wedergeboorte tot nieuwe schepping betekent nieuw leven van God en brengt Licht en Waarheid in het hart van de gelovige, opdat hij of zij God kan dienen. Waar Gods Geest vrijelijk kan werken wordt de “brief van Christus” in het “hart” geschreven van de gelovige. Het resultaat is onze verandering van Heerlijkheid tot Heerlijkheid. Een continu proces dat wij vooral moeten laten plaatsvinden door volledig te leven uit de genade van Christus en door verre te blijven van de bedekking die het leven onder de wet nu eenmaal met zich meebrengt.


1. Inleiding

Deze Bijbelstudie behandelt 2 Korinthe 3-5. Vanwege het verband begint deze studie bij
2 Korinthe 2 :14.

14  En Gode zij dank, Die ons allen tijd doet triomferen in Christus, en den reuk Zijner kennis door ons openbaar maakt in alle plaatsen.
15 Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen, die zalig worden, en in degenen, die verloren gaan;
16 Dezen wel een reuk des doods ten dode; maar genen een reuk des levens ten leven. En wie is tot deze dingen bekwaam?
17 Want wij dragen niet, gelijk velen, het Woord Gods te koop, maar als uit oprechtheid, maar als uit God, in de tegenwoordigheid Gods, spreken wij het in Christus. 2 Korinthe 2:14-17

1 Beginnen wij onszelven wederom u aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen, brieven van voorschrijving aan u, of brieven van voorschrijving van u?
2 Gijlieden zijt onze brief, geschreven in onze harten, bekend en gelezen van alle mensen;
3 Als die openbaar zijt geworden dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten.
4 En zodanig een vertrouwen hebben wij door Christus bij God.
5  Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God;
6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft, om te zijn dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.
7 En indien de bediening des doods in letteren bestaande, en in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien, om de heerlijkheid zijns aangezichts, die te niet gedaan zou worden.
8 Hoe zal niet veel meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn?
9 Want indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veel meer is de bediening der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid.
10 Want ook het verheerlijkte is zelfs niet verheerlijkt in dezen dele, ten aanzien van deze uitnemende heerlijkheid.
11 Want indien hetgeen te niet gedaan wordt, in heerlijkheid was, veel meer is, hetgeen blijft, in heerlijkheid.
12 Dewijl wij dan zodanige hoop hebben, zo gebruiken wij vele vrijmoedigheid in het spreken;
13 En doen niet gelijkerwijs Mozes, die een deksel op zijn aangezicht legde, opdat
de kinderen Israëls niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen te niet gedaan wordt.
14 Maar hun zinnen zijn verhard geworden; want tot op den dag van heden blijft hetzelfde deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden, hetwelk door Christus te niet gedaan wordt.
15 Maar tot den huidigen dag toe, wanneer Mozes gelezen wordt, ligt een deksel op hun hart.
16 Doch zo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen.
17 De Heere nu is de Geest; en waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid.
18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. 2 Korinthe 3:1-18

Dit Schriftgedeelte is pas goed te begrijpen als wij de achtergrond van deze woorden van de apostel Paulus kennen. De achtergrond en oorzaak van deze woorden wordt ongetwijfeld gevormd door de omstandigheden waarin de Korinthiërs verkeerden. Algemeen bekend is dat de Korinthiërs spreekwoordelijk vleselijke, aardsgerichte gelovigen waren. (1 Korinthe 3 : 1) Zij waren weliswaar wedergeboren mensen en het ontbrak hen aan geen enkele gave (1 Korinthe 1 : 7), maar het ontbrak hen evenwel aan de vrucht van de Geest. In 1 Korinthe 13 : 2 staat: “Al ware het dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap; en al ware het dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets”. Liefde behoort tot de vrucht van de Geest. (Galaten 5 : 22) Het ontbrak de Korinthiërs dus niet aan gaven, zoals bijvoorbeeld de toen nog aanwezige gave van profetie. Uit beide Korinthebrieven blijkt echter dat de Korinthiërs niet naar de apostel Paulus wilden luisteren. Zij konden geen bezwaar maken tegen zijn boodschap, maar wel tegen zijn persoon. Vandaar dat vooral in de tweede Korinthebrief tussenkopjes staan als “Paulus verdedigt zijn apostelschap”. Paulus brengt in zijn brieven naar voren dat zijn bediening niet onder het oude verbond, maar onder het nieuwe verbond is. Hij maakt duidelijk dat het oude en het nieuwe verbond elkaar niet verdragen. Het is of het een of het ander. Waar het oude en het nieuwe verbond met elkaar vermengd worden, gaat het altijd ten koste van het nieuwe verbond. Dit wordt in 2 Korinthe 2 naar voren gebracht. Paulus stelt aan de ene kant vast dat hij een van de weinigen is die het nieuwe verbond voluit predikt. Aan de andere kant stelt hij vast dat velen die dienaren van het nieuwe verbond behoorden te zijn, in de praktijk water bij de wijn doen. De Here Jezus Christus deed precies het tegenovergestelde. Hij veranderde water in wijn. Het water is het Woord van het oude verbond. Wijn is het Leven van het nieuwe verbond, namelijk het bloed van het Nieuwe Testament. (1 Korinthe 11 : 25) De Heer veranderde het Woord in Leven. Anderen vermengen vervolgens de wijn weer met water. Daar kan men namelijk meer aan verdienen. Vandaar dat het zo vertaald is in 2 Korinthe 2 : 17.

Want wij dragen niet, gelijk velen, het Woord Gods te koop, maar als uit oprechtheid,
maar als uit God, in de tegenwoordigheid Gods, spreken wij het in Christus. 2 Korinthe 2 : 17

Paulus vertelt er niet bij wie degenen zijn die het Woord Gods te koop dragen. “Te koop dragen” is een eenzijdige vertaling. De betekenis van het Griekse werkwoord is o.a. “handelen (venten)” of “vervalsen”. In het Jiddisch heet dat “sjaggeren” en in het Hebreeuws “sachar” (200-8-60). Het gaat daarbij enkel en alleen om de handel en niet om de kwaliteit van het product met betrekking tot de consumptie. Met het Woord Gods en in het bijzonder met het Nieuwe Testament wordt kennelijk ook zo omgesprongen. Men draagt het te koop. De werkelijke betekenis van deze uitdrukking is dat men leurt met handel die niet deugt en dat men die handel aan de man probeert te brengen. De wijn die men verkoopt, is wijn vermengd met water. Paulus zegt het hier heel scherp dat dat de opbrengst verhoogd. Dat zal wel de reden zijn waarom men het wat zachter vertaald heeft dan dat het er letterlijk staat. In 2 Korinthe 2 : 17 gaat het om het feit dat door velen het Woord Gods verhandeld wordt. Wanneer het onverdund (onaangepast) verkondigd zou worden, zou niemand het aannemen. Dat is de reden waarom men het Woord voorzichtig en smeuïg brengt en waarom men bepaalde aspecten weglaat. Men kan het Woord dan makkelijker in zich opnemen en aanvaarden.

Omdat het evangelie niet naar de mens is (Galaten 1 : 11), doet men er iets bij dat wel naar de mens is. Zo gaat het, wanneer men het evangelie aanpast aan de normen van de mensen. Men vermengt de wijn van het Nieuwe Testament (het nieuwe verbond) met het Woord van het oude verbond. Zo is het Woord een combinatie van wet en genade. Deze combinatie werd volgens de apostel Paulus door velen gepredikt. In onze dagen wordt deze combinatie niet alleen door velen gepredikt, maar helaas leven vele gelovigen ook onder deze combinatie van wet en genade. Het schijnt heel moeilijk te zijn om daar vanaf te komen. Een vrij algemene gedachte is dat wij als gelovigen hier op aarde onder de wet zouden moeten leven om na overlijden uit genade zalig te worden. Toch leven zij die dit denken in afwachting van de uiteindelijke vervulling van al deze dingen onder de wet. Dat wordt in verschillende varianten naar voren gebracht. Een van die varianten is dat zij goed moeten opletten welke zonden zij begaan, omdat zij anders niet beleden kunnen worden. Wanneer zij willen weten welke zonden zij hebben begaan moeten zij een norm hanteren. Welke andere norm komt daar beter voor in aanmerking dan de wet? Zo leeft men weer onder wet, ofwel onder de eerste beginselen van de wereld. Van de rijkdom en de heerschappij van de genade komt dan niets terecht. Men heeft er geen weet van en dus leeft men er in de praktijk ook niet uit. Het probleem van de apostel Paulus is ongetwijfeld dat hij en de zijnen het Woord Gods niet te koop dragen. Zij spreken het Woord Gods als uit oprechtheid, als uit God, in de tegenwoordigheid (aanwezigheid) Gods, in Christus. Dat wil zeggen dat zij het Woord Gods spreken dat verbonden is met Christus (met betrekking tot Christus, afhankelijk van Christus). Paulus predikte Christus, het Woord Gods, de Verhoogde, Degene Die de oude wereld overwonnen heeft, Die de zonden heeft weggedaan, Die de dood heeft overwonnen en Die de wet heeft volbracht. Diegene is uitermate verhoogd en gezeten aan de rechterhand Gods op de troon der genade.

Paulus predikt de heerschappij van Christus onder de genade en niet onder de wet. Oftewel: hij predikt Christus als Hogepriester van het nieuwe verbond en niet van het oude. Dat is dezelfde waarheid. “In de tegenwoordigheid Gods” wil zeggen dat Paulus zich in zijn bediening bewust was van Gods aanwezigheid. Wanneer de sprekers zich bij hun toespraak bewust zouden zijn van de aanwezigheid van God, zouden zij qua boodschap beter bedenken wat zij uitspreken. Wij zijn bij deze Bijbelstudie ook in de tegenwoordigheid Gods en het Woord spreken en ontvangen wij in de aanwezigheid Gods. Daarom valt er niet met Gods Woord te sjoemelen. Toch brengt Paulus het hier naar voren. “Als uit oprechtheid” wil zeggen dat Paulus slechts één doel voor ogen had. Hij sprak zonder bijbedoeling. Hij maakte het volle Woord Gods bekend. Het Evangelie van Christus is kracht Gods tot zaligheid. (Romeinen 1 : 16) Kracht is leven. Daarom is er geen enkele reden om je voor het Evangelie van Christus te schamen. Onze menselijke woorden zijn zwak en werken in de praktijk niet. Wanneer wij het Woord Gods spreken dan zal dat Woord Gods zijn werk doen, namelijk het vaneenscheiden van ziel (oude mens) en Geest (nieuwe mens). De kracht Gods werkt in degenen die verloren gaan en in degenen die behouden worden. (2 Korinthe 2 : 14, 15) Het gaat er dan niet om of wij blij zijn met het resultaat van dat Woord. Het gaat erom dat het Woord Gods gepredikt zou worden. Voor ons geldt dus dat wij dat Woord zouden spreken. Het is echter ook de bedoeling dat wij onder (vanuit) datzelfde Woord zouden leven. Niet om er beter van te worden, maar oprecht en zonder bijbedoelingen. Sommigen achten de godzaligheid een gewin. (1 Timótheüs 6 : 5) Dat is zo als het gepaard
gaat met tevredenheid. (1 Timótheüs 6 : 6) Dan is het evangelie een groot gewin. Als wij ambities hebben om iets te bereiken, dan is het evangelie geen groot gewin.

Wet en genade

Beginnen wij onszelven wederom u aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk
sommigen, brieven van voorschrijving aan u, of brieven van voorschrijving
van u? 2 Korinthe 3 : 1

Paulus prijst zichzelf wel aan. Hij zegt er echter bij dat dat eigenlijk niet nodig is. Hij stelt vast dat het de verantwoordelijkheid van een dienstknecht van de Heer onder het nieuwe verbond is het Woord onvervalst te geloven, onvervalst te spreken en er onvervalst uit te leven. Dat is moeilijk genoeg, omdat het om de tegenstelling tussen het oude en het nieuwe verbond gaat. Het gaat om de tegenstelling tussen de heerschappij van de wet en de heerschappij van de genade. De heerschappij (werking) van de wet wordt gerekend tot de eerste beginselen der wereld. Voor de natuurlijke mens is het bijna vanzelfsprekend dat hij wetten heeft waaronder hij zou leven. Het is heel natuurlijk om onder wetten te leven. Het is weliswaar moeilijk voor een mens zich aan wetten te houden, toch is het de makkelijkste manier om te leven. Langs deze weg kan de mens zijn verantwoordelijkheid afschuiven. Wanneer iemand zegt wat de ander doen en laten moet, kan de verantwoordelijkheid bij die iemand gelaten worden. Men schuift de verantwoordelijkheid af. Als men zich vandaag niet aan de wetten en regels heeft kunnen houden, dan probeert men het morgen opnieuw en zo verder. Op deze manier sukkelt men het leven door. Toch is deze manier van leven makkelijker dan het leven uit het tegenovergestelde, namelijk uit de genade. Wanneer men onder wetten leeft, zal men zich in het algemeen het respect van de medemens en vermoedelijk ook van de medegelovigen verwerven. Men vindt dan dat zo iemand goed zijn best doet en vol goede bedoelingen is.

Dit is echter gewoon leven zoals de natuurlijke mens ook leeft. Wij, als gelovigen leven uit de rijkdom van Gods genade en dus werkelijk onder het nieuwe verbond en dat betekent dat God onze zonden niet toerekent. God heeft onze zonden in het verleden aan de Here Jezus toegerekend. (2 Korinthe 5 : 19) Dat betekent ook dat wij geacht worden elkaar de zonden niet toe te rekenen (te laten = te vergeven). Wanneer wij leven uit de vergeving die wij dagelijks ontvangen, vergeven we elkaar (gelovigen en ongelovigen). Bovendien betekent het dat wij onszelf onze zonden niet toerekenen en onszelf vergeven. Dát leren kost de meeste tijd. Het komt er in de praktijk op neer dat wij onszelf aanvaarden zoals we zijn. Dat kan omdat God ons laat voor wat wij zijn. Als wij anderen ook laten voor wat zij zijn, dan zouden wij onszelf ook moeten laten voor wat wij zijn en leven uit de rijkdom van Gods genade.

U moet goed begrijpen dat de enige manier om zonden te overwinnen (die van anderen en onszelf), is ze te laten (ze te vergeven, ze te negeren, ze niet te rekenen), zodat ze geen rol meer spelen in onze gedachten. Het resultaat zal dan de overwinning op de zonden zijn. Daarmee bedoel ik dat ze zullen afnemen. Dat is niet het doel, omdat de overwinning reeds behaald is door Jezus Christus. (Romeinen 8 : 37) De uiteindelijke uitwerking daarvan zal geopenbaard worden bij de verlossing van ons lichaam. (2 Korinthe 5 : 10) Strijden tegen de zonden heeft dus geen zin. De praktische overwinning wordt slechts behaald door de oude mens voor dood te houden. (Romeinen 6 : 11) Het doel is niet de overwinning op het zondigen, maar het doel is dat wij God zouden dienen in alle oprechtheid, vanuit een gereinigd hart en een gereinigd geweten. Het doel is dat wij dienaren van het nieuwe verbond zouden zijn en de levende God zouden dienen (Hebreeën 9 : 14); ongehinderd door onze gedachten, die in de eerste plaats altijd weer bij onze eigen zonden bepaald worden, en bij vermeende zonden van onze broeders en zusters. Bij het vaststellen of iets wel of niet zonde is, zullen wij de wet letterlijk moeten hanteren. Wet is niet genade en ook niet het nieuwe verbond. De Schrift zegt bovendien dat de wet allang tenietgedaan is. (Éfeze 2 : 15) Wanneer wij gelovigen zijn, leven wij dus niet tot aan de dag van de opname onder de wet (het oude verbond) om dan alsnog zalig te worden. We leven vanaf het moment dat wij tot geloof komen onder de heerschappij van de genade (van Christus) en niet van de wet (van Mozes). We leven met als Hoofd Christus – de laatste Adam – en niet met als hoofd Adam. Dan hebben wij niet het leven van de natuurlijke mens (hoewel wij dat hebben, maar God rekent het niet), maar het leven van de opgewekte Christus. Wij hebben dan deel aan de wijn (het bloed) van het Nieuwe Testament. Als het goed is, is die wijn onverdund.

Velen denken bij het begrip genade dat wij door genade zijn wedergeboren, namelijk zalig geworden. Dat we zondaren zijn die gelukkig genade hebben ontvangen. Genade wordt in het Nieuwe Testament echter niet hoofdzakelijk gebruikt voor hoe wij wedergeboren worden, maar ter aanduiding van hoe en waaruit wij sindsdien leven. Genade is de aanduiding van het nieuwe verbond waaronder wij leven. Genade is de aanduiding van de belangrijkste regel die geldt onder het nieuwe verbond en dus ook in het verborgen Koninkrijk van Christus. Genade zit op de troon. Wij naderen niet tot de troon der genade om behouden te worden of om wedergeboren te worden. Integendeel, wij als gelovigen naderen tot de troon der genade om daaruit in de praktijk te leven. Vervolgens zien wij erop toe dat niemand daarvan verachtere. (Hebreeën 12 : 15) Leven uit genade heeft met de dagelijkse levenswandel te maken. Wij hebben dagelijks genade nodig omdat “indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet”. (1 Johannes 1 : 8) Indien wij gezondigd hebben, wij hebben een Voorspraak (een Trooster) bij de Vader, Christus, de Rechtvaardige. (1 Johannes 2 : 1) Binnen het kader van de Hebreeënbrief hebben wij een Hogepriester, Die ons reinigt en heiligt van de zonden. Want het bloed van Jezus Christus reinigt ons van elke zonde. (1 Johannes 1 : 7) Het bloed is de wijn. Wij moeten bij die wijn geen water doen. Wanneer de wijn verdund is, kan het zijn reinigende werk niet meer doen. Dan wordt men zich weer bewust van zijn zonden. Met als consequentie dat men niet alleen schuldgevoelens heeft, maar ook elkaars zonden gaat bestrijden. In plaats van dat er eenheid onder de gelovigen is, is er dan verdeeldheid. En dat terwijl het nieuwe verbond in de Schrift het verbond des Vredes genoemd wordt. (Jesaja 54 : 10; Éfeze 4 : 3) Dit soort handel (vervalsen van de wijn) leidt niet tot vrede, maar tot strijd. De Schrift zegt dat wij ons zouden benaarstigen de geestelijke eenheid te behouden door de band des vredes. Dat kan niet onder de wet en niet onder het verdunde Woord van God. Voor geestelijke eenheid is het noodzakelijk dat wij bewust dagelijks uit de heerschappij en de rijkdom van Gods genade leven. (Éfeze 1 : 7)

Paulus brengt niet alleen naar voren dat er verschil is tussen zijn prediking en die van vele anderen. Hij zegt ook wat het verschil is. Hij zegt dat velen het Woord Gods verdunnen (vervalsen). Het klopt dus wanneer de Korinthiërs zeggen dat er zoveel verschil is tussen de prediking van Paulus en de anderen die daar spreken. Het is duidelijk genoeg waarom zij Paulus buitenspel willen zetten door niet naar hem te luisteren. De boodschap die hij predikt is niet naar de mens. Men heeft liever wet(ten) in plaats van genade. De ervaring leert echter dat hoe meer wetten er zijn, hoe minder men zich eraan houdt. Paulus prijst zichzelf aan. Bovendien heeft hij het over brieven van voorschrijving. Hij bedoelt hiermee het merkwaardige verschijnsel dat waar de Korinthiërs in partijen verdeeld zijn, (1 Korinthe 1 : 12) zij brieven van voorschrijving ingesteld hebben. Dat wil zeggen dat men zich moest kunnen legitimeren. Paulus zegt dat dat nergens voor nodig is.

Aan de vruchten kent men de boom

De Heer zei in de evangeliën dat men aan de vruchten de boom zou kennen. (Matthéüs 12 : 33) Johannes zei dat je echte gelovigen kunt herkennen aan het feit dat ze naar je luisteren. Echte gelovigen hebben het Woord Gods lief. (1 Johannes 2 : 5) Dat merk je meteen. Van mensen die het Woord dat je hen voorhoudt afwijzen weet je niet zeker of het gelovigen zijn. Hun afwerende gebaar is een gebaar van ongeloof. Bovendien zei Johannes dat echte gelovigen de broeders liefhebben. Als men het Woord liefheeft, zal men vanzelfsprekend allen liefhebben die ook dat Woord liefhebben. (1 Johannes 4 : 21) Daarom komen wij bij elkaar en spreken wij er met elkaar over. Bovendien is het de Geest van Christus die ons verbindt en ons gebruikt ten behoeve van elkaar. Jakobus zegt eenvoudig: “Indien iemand zegt dat hij een gelovige is en hij heeft de werken niet, dan werkt het geloof niet. Zo iemand heeft een dood geloof.” (Jakobus 2 : 17) Met zo iemand moet je oppassen. Die leeft in de praktijk niet onder de heerschappij der genade (het nieuwe verbond), maar onder een wet. Een brief van voorschrijving was niet nodig, omdat de Korinthiërs konden weten hoe het met Paulus zat. Het was dus vreemd dat Paulus niet meer welkom was bij de Korinthiërs. In die dagen washet immers nog duidelijk dat zij gelovigen waren vanwege de specifieke gaven die bij hun aanwezig waren. (1 Korinthe 1 : 7) Verder was de gemeente te Korinthe ontstaan door de prediking van het evangelie door de apostel Paulus. Paulus hoefde zich dus niet aan te bevelen. Als hij niet in Korinthe geweest was, zou daar vermoedelijk niet zo’n gemeente geweest zijn.

Stenen en vlezen tafelen

Gijlieden zijt onze brief, geschreven in onze harten, bekend en gelezen van alle mensen; 2 Korinthe 3 : 2

Paulus zegt dat de Korinthiërs zijn brief van aanbeveling zijn. Hij heeft dus geen andere brief
nodig. Dat zij er als gemeente van wedergeborenen zijn, is zijn getuigenis. Die gemeente
kwam tot stand door de prediking van de genade en niet door de prediking van de wet.

Als die openbaar zijt geworden dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten. 2 Korinthe 3 : 3

Paulus zegt dat het duidelijk is dat de Korinthiërs zijn brief zijn. Die brief is niet geschreven met inkt, maar door de Geest des levenden Gods. Geest en leven zijn synoniemen. “Door de Geest des levenden Gods” is een verwijzing naar hun wedergeboorte. Door vervolgens te zeggen “niet in stenen tafelen” duwt Paulus het onderwerp in een andere richting. “Niet met inkt” betekent dat de Korinthiërs niet een letterlijke, maar een overdrachtelijke brief zijn. “Niet in stenen tafelen” slaat op de wet. De gewone brieven van voorschrijving worden met inkt geschreven, maar eigenlijk worden ze voor en door de wet geschreven. Men krijgt immers alleen een brief van aanbeveling als men aan bepaalde voorwaarden voldoet. Deze voorwaarden (wetten) behoren tot de eerste beginselen der wereld. Het is dus duidelijk dat de verhoudingen onder de Korinthiërs niet uit genade voortkwamen, maar uit toegepaste wetten. Hun brieven werden weliswaar geschreven met inkt, maar eigenlijk in stenen tafelen. Paulus zegt dat de Korinthiërs niet zijn brief zijn als resultaat van de wet (inkt of stenen tafelen), maar als resultaat van de werking van de Geest van de levenden God in vlezen tafelen des harten. In het Oude Testament wordt al een vergelijking gemaakt tussen stenen en vlezen tafelen. In het bijzonder in Jeremia 31 : 31-33.

31 Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken;
32 Niet naar het verbond dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE;
33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. Jeremia 31 : 31-33

Dit verbond heet een nieuw verbond, omdat het het oude verbond vanzelfsprekend zou vervangen. Het oude verbond (de wet) zou vernietigd worden, zoals de stenen tafelen oorspronkelijk ook al meteen braken. De gedachte is dat het nieuwe verbond niet geschreven zou worden in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen. Die stenen tafelen hebben onze vaders en zelfs Mozes niet kunnen dragen. Mozes liet de tafelen letterlijk stukvallen en alle andere leden van het volk deden dat overdrachtelijk. Het nieuwe verbond zou niet met geweld in harde tafelen gebeiteld worden, maar in de harten. Het hart is een vlezen tafel. Deze uitdrukking is ontleend aan het oude verbond, dat “stenen tafelen” genoemd wordt. Het is de bedoeling dat men het Woord Gods met zachtmoedigheid in zich zou laten planten. De mens wordt niet behouden door werken, maar door geloof in het Woord van God. Het is de bedoeling dat men het Woord van God met een zacht hart ontvangt. Dat is het nieuwe verbond. -info- Het nieuwe verbond wordt niet geschreven in stenen tafelen die men dragen zou, maar in vlezen tafelen des harten.

Paulus introduceert in 2 Korinthe 3 : 3 meteen die begrippen van oude en nieuwe verbond. Dat is interessant voor degenen die beweren dat het nieuwe verbond alleen in de Hebreeënbrief genoemd wordt en niet in de brieven van Paulus. Paulus noemt het nieuwe verbond echter in al zijn brieven, al is het dan in synoniemen. Als hij spreekt over wet en genade heeft hij het toch ook over het oude en over het nieuwe verbond? Duisternis en licht spreken daar ook van. Degenen die in duisternis wandelen, leven onder de wet. Degenen die in het licht wandelen, wandelen in het licht van het nieuwe verbond. De uitdrukking “overgezet uit de dood in het leven” (1 Johannes 3 : 14) betekent overgezet uit “de bediening des doods” (het oude verbond) in “de bediening des levens” (het nieuwe verbond). De gedachte in 2 Korinthe 3 is dat de Korinthiërs onder het oude verbond leefden. Dat is overigens heel vreemd. Het zou te begrijpen zijn,
wanneer zij bekeerde joden waren. Het zou dan voor de hand gelegen hebben als zij terug hadden verlangd naar de slavernij van de wet. Van de Korinthiërs is uit de brieven bekend dat zij heidenen waren. Zij waren bekeerd van de afgoden om de levende God te dienen.

Er staat in 1 Korinthe 8 : 7 dat sommigen een geweten des afgods hadden tot nog toe. De Korinthiërs hoefden dus niet te leren hoe het oude verbond door het nieuwe verbond vervuld was. Zij kenden deze Bijbelse waarheden helemaal niet. Zij moesten alles vanaf het begin leren. Paulus stelt vast waaraan het bij de Korinthiërs mankeert. Hij zegt dat zij in de praktijk onder de wet (onder de eerste beginselen der wereld) leefden. Wij hebben het Oude Testament, waar uit de geschiedenis van Israël levend onder de wet blijkt dat daar niets van terecht kwam. Deze vergelijking wordt hier in 2 Korinthe 3 gemaakt. We mogen aannemen dat het oude verbond voor de Korinthiërs net zo onbekend was als het nieuwe verbond. Nu zij bekeerd zijn tot de God van de Bijbel, geven zij de voorkeur aan het oude verbond boven het nieuwe verbond. Dat is dwaas. Mochten zij dan kiezen? Er is geen keuze bij. Er is echter altijd de neiging om terug te keren tot de eerste beginselen van de wereld. Dit kwam door de prediking van mensen die wel degelijk van joodse komaf waren. Die prediking was verdund door het woord van de wet.

Waar leidt de wet toe?

En zodanig een vertrouwen hebben wij door Christus bij God. 2 Korinthe 3 : 4

Wat voor vertrouwen is dat? Terugziende naar de voorgaande verzen blijkt dat de Korinthiërs bewijs genoeg zijn van Paulus’ nieuwtestamentische bediening. Vooruitziende naar de volgende verzen, zegt Paulus:

5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God;
6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft, om te zijn dienaars des Nieuwen Testaments (Verbond), niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. 2 Korinthe 3 : 5, 6

Paulus heeft een bekwaamheid ontvangen om dienaar van de genade (het nieuwe) te zijn en niet van de wet (het oude). Wij weten uit de geschiedenis van Paulus dat hij dienaar van de wet is geweest. Dat had tot gevolg dat hij de Gemeente vervolgde. (1 Korinthe 15 : 9) Het Hoofd van de Gemeente zei daarvan: “Saul, Saul! wat vervolgt gij Mij (Handelingen 9 : 4)?” Dus iemand die de wet wil dienen, is een vijand van Christus, de Middelaar van de genade. Dit is een vaststelling van wat de Schrift erover leert. In Galaten 1 : 15, 16 staat dat het Gode behaagde om Paulus van zijns moeders lijf af te zonderen, geroepen door Zijn genade, het evangelie onder de heidenen te verkondigen. Hij heeft echter een groot deel van zijn leven het tegenovergestelde gedaan. Hij diende de wet en vervolgde fanatiek de christenen. Als God hem bestemd had om een dienaar van Christus te zijn, waarom heeft God hem dan de ruimte gegeven om zovele jaren de verkeerde (brede) weg, de weg van de wet, te bewandelen? (De weg van de genade is de smalle weg.) God stond het toe omdat Hij alle dingen doet medewerken ten goede voor “degenen die hem liefhebben, die naar Zijn voornemen geroepen zijn”. (Romeinen 8 : 28) God heeft Paulus duidelijk laten zien wat de consequenties waren als hij de wet zou prediken en uit de wet zou leven. Wie vol overtuiging onder de wet leeft wordt namelijk een vervolger van de Gemeente en een vervolger van de oprechte christenen en daarmee een vijand van Christus. Leven onder de wet is het bedenken des vleses. Het bedenken des vleses is vijandschap tegen God. (Romeinen 8 : 7) Paulus heeft moeten leren waar de wet toe leidt. Op het moment dat hij dat wist, greep God hem.

Als Paulus in 2 Korinthe 3 : 5 zegt dat zijn bekwaamheid uit God is, dan is zijn bekwaamheid niet alleen het gevolg van zijn geloof en wedergeboorte of van hetgeen God hem in de woestijn heeft laten zien. Paulus’ bekwaamheid blijkt vooral uit het feit dat hem goed duidelijk is geworden waar de wet toe leidt. Paulus had in de rest van zijn bediening niet de minste neiging terug te keren tot deze oude beginselen. Dat was een harde leerschool. 2 Korinthe 3 : 5, 6 zegt dat God ons (Paulus en Timótheüs, inclusief alle gelovigen) bekwaam gemaakt heeft om dienaars van het Nieuwe Testament te zijn. “Niet der letter” is hetzelfde als “niet van het Oude Testament” (het oude verbond). De letter is dus niet de gedrukte letter van de Bijbel, maar de letter gegraveerd in de stenen tafelen, namelijk de letter van de wet. Dat stond al in 2 Korinthe 3 : 3, maar voor de Korinthiërs die dat niet begrijpen staat het er nóg een keer bij. “Niet der letter, maar des Geestes” betekent “niet van het oude verbond, maar van het nieuwe verbond”. Wanneer wij het woord “Geest” lezen kon het wel eens zijn dat dat de aanduiding van het nieuwe verbond is, namelijk van de heerschappij van de genade. Dat heet Geest omdat het in ieder geval gaat om de heerschappij van de Geest. De Geest is de aanduiding van de Christus Die Zich verbergt en gezeten is op de troon in de hemel. De Geest is Christus als de Koning van een verborgen Koninkrijk. Wij kennen Hem beter als de Hogepriester van het nieuwe verbond. Het gaat om de werking van de Geest van Christus, ofwel de werking van de Heilige Geest. Het oude verbond is een bediening des vleses en het nieuwe verbond is een bediening des Geestes, waarbij het om geestelijke (onzienlijke) dingen gaat. Het gaat niet om de buitenkant, daarop wordt de wet gelegd. Het gaat om de binnenkant, namelijk het hart. Het gaat om wat God en Christus doen aan (in) de binnenkant van de mens, opdat de mens aangenaam voor God zou zijn. God werkt niet aan de buitenkant, opdat wij de zonden zouden overwinnen en een schoon gelaat zouden kunnen tonen aan de mensen en daardoor niet vervolgd zouden worden. (Galaten 6 : 12) Het gaat om onze bekwaamheid om de levende God te dienen. Vaak zeggen mensen: “De Heer zou ons toch verlossen van zonden, maar waarom zondig ik dan nog?” De Heer zou ons reinigen naar de inwendige mens (naar het hart en naar het geweten); niet naar de uitwendige mens. Wij raken onze uitwendige mens kwijt bij de verlossing van ons lichaam. In de tussentijd zouden we leren verstaan wat het betekent dat God een genadig God is en leren leven uit die genade. God laat ons onze zonden, maar Hij reinigt ons. (Hebreeën 9 : 14) Dat is het belangrijkste dat er is. De letter (het oude verbond) doodt, maar de Geest (hier synoniem met het nieuwe verbond) maakt levend. Bij het woord Geest is altijd het nieuwe verbond op de achtergrond. Het is het decor, waartegen die dingen gezegd worden. Romeinen 8 : 14 zegt: “Want zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn zonen Gods.” Die Geest is op de achtergrond het nieuwe verbond, want “zovelen als er leven onder het nieuwe verbond” zijn zonen Gods”. Dat klopt precies. Want onder het oude verbond is men kind (Galaten 4 : 1-5) en onder het nieuwe verbond zou men de aanstelling tot zoon verkrijgen en is men vrij. “Letter” is dus niet de gedrukte letter. Zelfs als er over de wet van Mozes wordt gesproken, gaat het niet over de vijf boeken van Mozes of over de stenen tafelen, maar om de toepassing van die wet.

En indien de bediening des doods in letteren bestaande, en in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien, om de heerlijkheid zijns aangezichts, die te niet gedaan zou worden. 2 Korinthe 3 : 7

“De bediening des doods” is weer een synoniem voor het oude verbond. De bediening des doods was (een beetje) in heerlijkheid. Heerlijkheid is synoniem met licht. Vanwege dat licht konden de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet goed aankijken. Die heerlijkheid zou tenietgedaan worden. Moderne bijbelgeleerden gaan dan uitzoeken wat voor effect dat geweest is. De goede manier van Bijbelstudie doen is echter uitzoeken wat het betekent en niet uitzoeken hoe dat gezicht van Mozes licht kon geven. Er was licht, maar daar ging het niet om. De nadruk ligt niet op het feit dat het oude verbond licht gaf, maar de nadruk ligt in dit Schriftgedeelte en deze gebeurtenis op het feit dat het tenietgedaan zou worden.

Is er heerlijkheid onder de wet?

De heerlijkheid van het oude verbond was een tijdelijke betrekkelijke heerlijkheid. Met andere woorden heerlijkheid is licht en licht is leven. Dat licht zou echter verdwijnen, dus zou het leven verdwijnen. Het oude verbond was een bediening van betrekkelijke heerlijkheid, want uiteindelijk was het een bediening des doods. Het oude verbond was een afbeelding van het nieuwe verbond. Daarom kan van het oude verbond niet gezegd worden dat het duisternis was. Het was licht dat verdwijnen zou. Zo is het tijdelijke leven een afbeelding van het eeuwige leven. Het tijdelijke leven is als het ware een voorproefje. Een voorproefje is om te proeven hoe iets smaakt, maar het is altijd te weinig omdat je meer zou willen hebben. Dat is de situatie onder de wet. De wet geeft leven tot op zekere hoogte, maar het blijft een voorproefje van wat het nieuwe verbond zou brengen. Het stralende aangezicht van Mozes heeft alles te maken met het feit dat Mozes een type is van de Middelaar van het nieuwe verbond, namelijk Christus. Christus zou verheerlijkt worden (licht ontvangen) om Hogepriester van het nieuwe verbond te zijn. (Hebreeën 5 : 5)

Hoe zal niet veel meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn? 2 Korinthe 3 : 8

De heerlijkheid van het oude verbond was betrekkelijk, namelijk “Doe dit en gij zult leven”. Het volk Israël zou alles doen wat de Heer gesproken had. (Exodus 19 : 8) Het was even licht, maar dat was snel voorbij. De wet werd een bediening des doods, namelijk van duisternis. De profeten zeiden: “Een volk dat in duisternis wandelt zal een groot licht zien.” (Jesaja 9 : 1) Wat voor duisternis en wat voor licht is dat? Het grote licht is het licht van het nieuwe verbond. Het is het licht van het evangelie van Christus als de Middelaar van het nieuwe verbond. De duisternis is dus het oude verbond. De heerlijkheid des Heren zou over hen opgaan en zou hen verlichten. (Jesaja 60 : 1) Dat is hetzelfde als wat Paulus in Éfeze 5 : 14 zegt: “Ontwaakt, gij, die slaapt! en staat op uit de doden; en Christus zal over u lichten.” Die heerlijkheid is dan het licht van het nieuwe verbond. In 2 Korinthe 3 wordt naar voren gebracht dat het oude verbond een beeld is van het nieuwe verbond. Daarom is er onder het oude verbond sprake van licht en heerlijkheid. Daarom waren er voorschriften betreffende de lampen in de tabernakel en in de tempel. Dat licht was echter niet blijvend. Het nieuwe verbond is blijvende heerlijkheid.

Want indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veel meer is de bediening der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid. 2 Korinthe 3 : 9

De wet was verdoemenis. De wet veroordeelt namelijk ieder mens. Voorzover de bediening der verdoemenis (het oude verbond) heerlijkheid was, veel meer is de bediening der rechtvaardigheid (het nieuwe verbond) overvloedig in heerlijkheid.

Want ook het verheerlijkte is zelfs niet verheerlijkt in dezen dele, ten aanzien van deze uitnemende heerlijkheid. 2 Korinthe 3 : 10

De heerlijkheid van het oude verbond is eigenlijk geen heerlijkheid. “In dezen dele” kan het beste vervangen worden door “in die zin”. Het oude verbond was geen heerlijkheid ten aanzien van (in vergelijking met) deze uitnemende heerlijkheid van het nieuwe verbond.

Want indien hetgeen te niet gedaan wordt, in heerlijkheid was, veel meer is, hetgeen blijft, in heerlijkheid. 2 Korinthe 3 : 11

1 Korinthe 1 begint met te zeggen dat de wijsheid der mensen tenietgedaan zou worden. 2 Korinthe begint met te zeggen dat het oude verbond tenietgedaan zou worden. In de praktijk is het verschil niet zo groot. Het verschil tussen het oude en het nieuwe verbond is dat het oude verbond vergankelijk is en het nieuwe verbond blijvend.

Dewijl wij dan zodanige hoop hebben, zo gebruiken wij vele vrijmoedigheid in het spreken; 2 Korinthe 3 : 12

Als het nieuwe verbond blijft, hebben wij hoop, namelijk een toekomstverwachting. Paulus en Timótheüs gebruiken daarom veel vrijmoedigheid in het spreken. Paulus is nu weer terug bij 2 Korinthe 2 : 17: “Want wij dragen niet, gelijk velen, het Woord Gods te koop, maar als uit oprechtheid, maar als uit God, in de tegenwoordigheid Gods, spreken wij het in Christus.” Paulus spreekt het Woord Gods, het Woord dat openbaar maakt. Al wat openbaar maakt is licht, namelijk de heerlijkheid van het nieuwe verbond. (Éfeze 5 : 13) Zij vervalsen het licht niet. Zij draaien het licht niet zachter met een dimmer. Zij doen geen water bij de wijn. Zij gebruiken het volle licht. Degenen die uit de duisternis van de wereld en van de wet komen, zullen zeggen: “Kan het licht niet wat zachter, het is zo ongezellig.” Men zou even moeten wennen aan het licht en dan verbaasd staan van wat men allemaal ziet. Elke fotograaf weet dat hoe meer licht er is, hoe meer hij op de foto krijgt en hoe duidelijker het erop komt. Hoe meer licht, hoe meer je ziet en hoe meer gemeenschap, eenheid en verbondenheid er is.

De bedekking wegnemen

En doen niet gelijkerwijs Mozes, die een deksel op zijn aangezicht legde, opdat de kinderen Israëls niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen te niet gedaan wordt. 2 Korinthe 3 : 13

Paulus vergelijkt zichzelf voor deze gelegenheid met Mozes. Paulus en Mozes zijn bedienaars van een verbond. Via Mozes werd het oude verbond bekendgemaakt en via Paulus het nieuwe verbond. “Een deksel” is een bedekking. Het is geen keppeltje, hoewel dat is overgebleven van de wet en van de bedekking over het aangezicht van Mozes. Het is niet eervol om tot God te naderen met een hoofddeksel op. (1 Korinthe 11) Het hoofddeksel is een beeld van de bedekking, namelijk van de wet. Die bedekking (scheiding) is een verhindering om het volle licht te zien. Een hoofddeksel is in het algemeen een uitdrukking van de macht waaronder men staat. Als een christen een hoofddeksel draagt als hij tot de Heer gaat, is dat een uitdrukking van de wet waaronder hij zich gesteld heeft. Dat is een van de redenen waarom de jood nog steeds moeite heeft om te komen tot geloof in de Here Jezus Christus en te leven onder het nieuwe verbond. Hij moet dan erkennen dat het oude verbond voorbij is (tenietgedaan is). Het jodendom ziet en wil niet zien dat het oude verbond beëindigd zou worden. Het oude verbond ís nu beëindigd, maar vanwege de bedekking (over het aangezicht van Mozes, hun eigen aangezicht, ogen, oren, hart en Bijbel) is hen dat ontgaan. Deze bedekking verdwijnt niet omdat dat niet de bedoeling is. Men moet zich simpelweg bekeren tot de Here en dan zal Hij de bedekking wegnemen zodat men eindelijk het Woord zal verstaan.

Maar hun zinnen zijn verhard geworden; want tot op den dag van heden blijfthetzelfde deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden, hetwelk door Christus te niet gedaan wordt. 2 Korinthe 3 : 14

Hun zintuigen zijn verhard, oftewel vereelt. Wanneer iemand eelt op zijn oogleden of op zijn trommelvliezen heeft ziet en hoort hij niet zoveel meer. Die bedekking gaat er niet af. Alleen wanneer men tot geloof in Christus komt zal de bedekking worden weggenomen. Dan komt men in het volle licht waarvan het oude verbond getuigde. Dat volle licht is Christus, Het Licht der wereld en Het Licht van het nieuwe verbond.

Maar tot den huidigen dag toe, wanneer Mozes gelezen wordt, ligt een deksel op hun hart. 2 Korinthe 3 : 15

Hun hart is bedekt zodat het niet gevuld kan worden. Door die bedekking kan dus het Woord niet in hun hart geschreven worden. Kortom, zo kunnen zij niet met hun hart geloven.

Doch zo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen. 2 Korinthe 3 : 16

De bekering van Israël is een verwijzing naar oudtestamentische profetie. Alleen door hun bekering tot de Here zal het deksel door de Here worden weggenomen. Volgens vers 14 gebeurt dat door Christus. De Here is dus Dezelfde als Christus.

De Heere nu is de Geest; en waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid. 2 Korinthe 3 : 17

De Here is de Geest. De conclusie is dan: Christus is de Here en de Here is de Geest; dus Christus is de Geest. De Geest werd reeds genoemd in vers 6. De Geest werd daar gebruikt als toepassing voor het nieuwe verbond. De Here is Christus. Hij is dus het nieuwe verbond, namelijk de Middelaar daarvan. Christus is gezeten op de troon der genade en niet op die der wet. Waar de Geest des Heren is, aldaar is vrijheid. Vrijheid is ook een synoniem voor het nieuwe verbond. Het oude verbond is gevangenis. Daarom staat er in Galaten 5 : 1: “Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft”. In Romeinen 5 : 2 staat: “… deze genade, in welke wij staan”. Waar de Geest des Heren is, daar heerst de vrijheid van het nieuwe verbond, omdat wij leven onder de genade.

De heerlijkheid weerspiegelend

En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. 2 Korinthe 3 : 18

“Wij allen” zijn alle gelovigen en niet alleen Paulus en Timótheüs. Wij hebben allen een ongedekt aangezicht. Die bedekking dragen wij niet meer sinds 1 Korinthe 11. “In een spiegel aanschouwende” is een foute vertaling. Het moet zijn “weerspiegelende”. Er staat dus: “Wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heren weerspiegelende.” Dat betekent niet dat wij in de spiegel kijken, maar dat wij de spiegel zijn. Dat betekent dat wij de bedekking weggedaan hebben. Zo ontvangen wij het licht van het nieuwe verbond. Dat licht geven wij door omdat wij daaruit leven. Wij dragen niet gelijk velen het Woord Gods te koop. Wij hangen geen gordijn voor de spiegel. Wij bedekken ons hart niet. Wij worden naar hetzelfde beeld, namelijk op dezelfde wijze in gedaante veranderd. Zoals Mozes onder het oude verbond als het ware de heerlijkheid des Heren weerspiegelde (het was het licht van de Heer dat hij via zijn aangezicht weerspiegelde), zo ontvangen wij op dezelfde wijze dat licht, namelijk die heerlijkheid van Christus, en weerspiegelen dat. Niet via onze buitenkant, maar via de inwendige mens (via ons hart). Wij hebben geen bedekking over ons hart, maar wij ontvangen in ons hart de heerlijkheid van Christus. Wanneer wij een goede spiegel zijn dan kunnen anderen in ons Christus zien. Dat kan men niet aan de buitenkant zien, maar via het horen naar het Woord dat wij spreken. Dit is een ideaal beeld. De bedoeling van ons leven is dat wij in ons hart het Woord van het nieuwe verbond (het Licht, Christus, de Geest) ontvangen, opdat het er weer uitkomt; dat wil zeggen door het oor erin en door de mond er weer uit. Met andere woorden met het oor horen en met de mond spreken van datgene waar het hart vol van is. Het spreken moet zoveel mogelijk zonder bedekking gedaan worden. Op deze wijze worden wij van gedaante veranderd. Als wij een bedekking over ons hart leggen, waardoor wij niet meer het volle Woord van God spreken (het volle licht uitstralen), dan is het gevolg daarvan dat dat Licht ons ook niet meer bereikt. Wanneer wij een bedekking over ons hart leggen kan er niets meer uit, maar er kan ook niets meer in. Als men een gordijn voor een spiegel hangt kan er in die spiegel niets meer weerspiegeld worden. Dat is het risico dat wij lopen. Als wij het Woord Gods niet (willen, kunnen, durven) doorgeven zoals wij het hebben ontvangen, dan is dat meteen de belemmering voor heel ons geestelijk leven. Wij ontvangen dan ook niets meer. Dat is de reden waarom de Korinthiërs verder niets meer ontvangen. Zij hebben wel gaven van profetie, maar het werkt niet. Zij geven dat Woord niet door en daarom ontvangen zij niets.

Van heerlijkheid tot heerlijkheid

Het gaat erom dat wij veranderd zouden worden naar hetzelfde beeld en dat Christus in ons weerspiegeld zou worden. Die verandering is van heerlijkheid tot heerlijkheid. “Van heerlijkheid tot heerlijkheid” betekent” van het oude verbond tot het nieuwe verbond”. Die verandering van gedaante gaat niet alleen over een werk dat wij eventueel doen. Ook niet over een functie die wij eventueel hebben. Het gaat erom wie wij zijn of wie wij worden. Het gaat erom of wij als gelovige naar dit beeld in gedaante veranderd worden. Dat betreft niet slechts onze omstandigheden of onze bediening (hoewel het dat is), maar het betreft onze aard (ons wezen, onze inwendige mens). Door deze verandering wordt ook bepaald wie wij zullen zijn. Het gaat niet buiten ons om, maar het heeft betrekking op onze inwendige mens.

2. Zo vertragen wij niet

Het tweede gedeelte van deze Bijbelstudie gaat over 2 Korinthe 4. De apostel Paulus verandert niet van onderwerp. Hij noemt wel andere dingen en gebruikt wel andere woorden, maar het gaat nog steeds over precies dezelfde gedachte, zo blijkt uit 2 Korinthe 4 : 1.

Daarom dewijl wij deze bediening hebben, naar de barmhartigheid, die ons geschied is, zo vertragen wij niet; 2 Korinthe 4 : 1

Waarom vertragen zij niet? Omdat zij deze bediening hebben. Dat is de bediening van het nieuwe verbond, de bediening des Geestes, de bediening van Leven, de bediening van overvloedige heerlijkheid. “Naar de barmhartigheid die ons geschied is”, is een uitgebreide manier om te zeggen dat het niet om wet maar om genade gaat. 2 Korinthe 4 : 1 sluit weer aan bij 2 Korinthe 2 : 17. Paulus herhaalt de gedachte van 2 Korinthe 2 : 17 steeds. De gedachte bij “zij vertragen niet” is dat de velen die het Woord Gods versjacheren, geacht worden wel te vertragen. Zij bedekken de heerlijkheid van het nieuwe verbond en zo houden zij het licht van het nieuwe verbond tegen. Dat staat in 2 Korinthe 4 : 2.

Maar wij hebben verworpen de bedekselen der schande, niet wandelende in arglistigheid, noch het Woord Gods vervalsende, maar door openbaring der waarheid onszelven aangenaam makende bij alle gewetens der mensen, in de tegenwoordigheid Gods. 2 Korinthe 4 : 2

Paulus en Timótheüs hebben de schandelijke bedekselen verworpen, waardoor het Woord Gods vervalst wordt. Het is dus een schande als men het Woord Gods bedekt. Men kan er nog zoveel argumenten voor aanvoeren om het Woord te bedekken (het geeft te veel licht, het verblindt de mens), toch blijft het een schande. Als het Woord mensen verblindt, komt dat omdat zij niets gewend zijn. Die mensen zouden aan het Woord moeten wennen. Dat neemt tijd, maar men moet er doorheen. Paulus en Timótheüs wandelen niet in arglistigheid (velen dus wel). Zij vervalsen Gods Woord. Het Woord van God wordt wel vervalst als het Woord geheel of gedeeltelijk bedekt wordt. Paulus en Timótheüs maken zichzelf aangenaam door openbaring der waarheid. Zij prediken niets meer en niets minder dan de hele waarheid.

Openbaring betekent letterlijk het wegnemen van de bedekking (omhulling) en staat tegenover verberging. “Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid (het nieuwe verbond) is door Jezus Christus geworden”. (Johannes 1 : 17) Wij hebben uit Zijn volheid genade voor genade ontvangen. (Johannes 1 : 16) Wij ontvingen genade om behouden te worden en om ook behouden te leven. Zo kunnen wij dienaren van het nieuwe verbond zijn. Door openbaring van het nieuwe verbond, dat als het ware door het oude verbond bedekt was, maken Paulus en Timótheüs zich aangenaam bij alle gewetens der mensen. Geweten staat eenvoudig gezegd voor de inwendige mens. Het geweten en het hart zijn synoniemen die soms naast en soms door elkaar gebruikt worden. Het gaat dus om de binnenkant van de mens. Het gaat om de vlezen tafelen van 2 Korinthe 3 : 3. De uitwendige mens heeft belang bij de wet. Die wil een schoon gelaat tonen aan de mensen. (Galaten 6 : 12) De prediking van het nieuwe verbond is niet aangenaam voor de uitwendige mens. Paulus zegt bij gelegenheid: “Predik ik de mensen, of predik ik God.” (Galaten 1 : 10 a) Dat betekent: gaat het nu om de uitwendige mens of om de inwendige mens? Het gaat om de inwendige mens. Het nieuwe verbond is aangenaam voor de inwendige mens. De gedachte is dat, hoewel de uitwendige mens zondigt, de inwendige mens (als daar het licht van het evangelie schijnt, 2 Korinthe 4 : 4) daar geen last van heeft. De uitwendige mens heeft er wel last van als hij zondigt; met als consequentie dat hij geen schoon gelaat meer kan tonen. “Maar indien wij in het licht wandelen gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander en (want) het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde”. (1 Johannes 1 : 7) Het onverdunde bloed van de Middelaar van het nieuwe verbond (Christus) reinigt ons van elke zonde. Indien het bloed van het oude verbond de uitwendige mens reinigde (Hebreeën 9 : 13), hoeveel te meer zal het bloed van Christus onze gewetens reinigen van dode werken. (Hebreeën 9 : 14) Is het de bedoeling om vervolgens liederlijk te leven? Nee, het is de bedoeling om de levende God te dienen, namelijk om dienaren van het nieuwe verbond te zijn.

Zien op Jezus

In de praktijk hebben de mensen meer belang bij de uitwendige dingen dan bij de inwendige dingen. De zienlijke dingen hebben meestal de overhand. Het gaat God (en ook ons als gelovigen) om de inwendige mens. De uitwendige mens wordt van dag tot dag verdorven, omdat de dood daarin werkt. (2 Korinthe 4 : 16) God ziet niet aan wat voor ogen is (de uitwendige mens), maar God ziet het hart aan. (1 Samuël 16 : 7) De vraag is niet of de uitwendige mens rein is, maar of de inwendige mens rein is. Het gaat erom of in de inwendige mens het licht van de heerlijkheid van het nieuwe verbond gevonden wordt. Waar de Korinthiërs georiënteerd zijn op uitwendige dingen, daar hebben zij geen belang bij de reiniging van de inwendige mens. Van hen wordt ronduit gezegd dat zij vleselijk zijn. Bovendien wordt gezegd dat zij ziellijk zijn, dat wil zeggen gericht op het uitwendige. Het gaat om de reiniging van de inwendige mens. Het gaat erom dat wij ondanks alle last en zonde die ons lichtelijk omringt, met een rein geweten zouden naderen tot en zouden zien op “Jezus, onze overste Leidsman en Voleinder des geloofs.” (Hebreeën 12 : 1, 2) Door de prediking van de boodschap van openbaring der waarheid maakt de apostel zichzelf aangenaam bij alle gewetens der mensen. Het probleem is dat de mensen niet geïnteresseerd zijn in hun geweten, maar meer in wat anderen van hen zeggen op grond van de uitwendige waarneming. Zij hebben minder belang bij hun eigen relatie tot God en bij wat God over hen zegt. God kijkt dwars door ons heen, recht in ons hart. God heeft allang met de onreine buitenkant afgerekend. Dat is de situatie onder het nieuwe verbond. Die situatie is het resultaat van de dood en opstanding van Christus. Paulus predikt die boodschap in de tegenwoordigheid van God. Hij is zich bewust van de tegenwoordigheid Gods. Hij heeft niet het lef om ook maar iets van het Woord te bedekken, te vervalsen of te verdunnen. Dit sluit aan bij 2 Korinthe 2 : 17.

Bedekking van het evangelie

Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen, die verloren gaan; 2 Korinthe 4 : 3

“Ons evangelie” is het evangelie zoals Paulus en Timótheüs het prediken in vergelijking met het evangelie dat “velen” uit 2 Korinthe 2 : 17 prediken. “Bedekt zijn” is weer het tegenovergestelde van “geopenbaard zijn”. Paulus zegt: “Wanneer ons evangelie bedekt is, komt dat niet doordat wij het niet prediken. Het komt ook niet, omdat wij niet de volle heerlijkheid des Heren weerspiegelen, maar omdat er een bedekking ligt over de harten (de zinnen) van degenen die het aanhoren.” Het ligt dus niet aan de spreker, maar aan de luisteraar. Paulus zegt dus dat er een bedekking over het hart van de Korinthiërs ligt. Het is bedekt in degenen, die verloren gaan. “Verloren gaan” wil hier blijkbaar niet zeggen dat men in de poel des vuurs geworpen wordt of dat men geen eeuwig leven heeft. “Verloren gaan” kan namelijk betrekking hebben op de ziel in plaats van op de geest. Dat wil zeggen dat het betrekking heeft op de toestand in plaats van op de staat van de gelovige. “Verloren gaan” betekent gewoon “de weg kwijt zijn”. In dit geval is het van toepassing op de praktische wandel van de gelovige. Het gaat niet om de weg die men zou gaan om behouden te worden, maar om de weg die men gaat, nadat men behouden is. Het gaat om behouden leven, namelijk de wandel van de gelovige. Die wandel zou waardig de roeping waarmee men geroepen is (Éfeze 4 : 1) of waardig het evangelie (Filippenzen 1 : 27) moeten zijn. “Degenen die verloren gaan” slaat op de gelovigen van Korinthe in het algemeen. Bij hen is het evangelie van Paulus bedekt.

In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. 2 Korinthe 4 : 4

“De god dezer eeuw” is letterlijk satan, maar het gaat hier om de beginselen die werken in de wereld. Het gaat om de normen, de gedachten, de filosofie van de oude schepping, die bij de god dezer eeuw vandaan komen. Door die normen worden de zinnen verblind. Dat is het oude probleem waar we allemaal wel eens mee te maken hebben. Wanneer we iets over het evangelie vertellen, komen ze met de meest vreemde tegenargumenten. Men legt dan pure menselijke normen aan, omdat men het Woord niet kan plaatsen. -info- Waar men de bijbelse boodschap (van het evangelie van het nieuwe verbond) verwerpt, is het niet God, maar de tegenstander die de zinnen verblindt. Pas als men bewust en vol overgave tot de Here komt (2 Korinthe 3 : 16), zal Christus de bedekking wegnemen. Zolang men de boodschap van het evangelie van het nieuwe verbond afwijst, is bedekking het gevolg. Je kunt ook zeggen dat men verhard (verblind) wordt naarmate men het evangelie afwijst. Wij maken het allemaal weleens mee dat mensen die het evangelie horen, eerst enthousiast zijn en er een paar dagen later niets meer van moeten hebben. Dat is het resultaat van het afwijzen. Men wordt verblind en men staat niet meer open voor het evangelie. Er ontstaat zelfs vijandschap.

Die verblinding gebeurt bij degenen die ongelovig zijn. De apostel Paulus spreekt hier over de wedergeboren Korinthiërs. Zij hadden de gave des Geestes ontvangen. Het ontbrak hen aan geen gave. (1 Korinthe 1 : 7) Het hele punt is dat men een deel van dat Woord niet wilde aanvaarden. Dat is ongeloof. Het resultaat daarvan is verblinding. Daardoor is men niet meer in staat om die dingen te begrijpen. Waar een gelovige georiënteerd is op zienlijke dingen, namelijk op de uitwendige mens, daar is het niet Gods bedoeling dat hij leert dat hij leeft onder de heerschappij van de genade. De reden daarvoor is dat hij er misbruik van zou maken. Er zijn gelovigen die de leer van de genade gebruiken als een excuus voor de dingen die ze gedaan hebben. Die dingen zouden veroordeeld moeten worden, maar men gaat ervan uit dat het mag, omdat men onder de heerschappij van de genade leeft. Daar is de genade niet voor. Dat is precies de wisselwerking die plaatsvindt in het leven van elke gelovige, naarmate hij geestelijk georiënteerd is. Naarmate hij de nieuwtestamentische boodschap aanvaardt, naar die mate zal hem die boodschap bekendgemaakt worden. Op het moment dat hij die boodschap of een deel daarvan afwijst, houdt ook de stroom van licht op. Dat is niet de bedoeling. Degene die de boodschap afwijst, begrijpt en grijpt die boodschap niet, maar zou hem zelfs kunnen misbruiken. Het is een algemeen Bijbels principe dat wat er in de Bijbel geschreven staat niet bestemd is voor degenen die in feite niets met God te maken willen hebben, maar uit nieuwsgierigheid van alles willen weten. Voor diegenen trekt het levende Woord Zich dicht. Dat heeft te maken met de werking van de Geest, waardoor wij al of niet open ogen krijgen voor bepaalde Bijbelse waarheid.

Het verhaal blijft hetzelfde: wij zijn een spiegel. Op het moment dat wij weigeren te weerspiegelen, namelijk een bedekking over de spiegel leggen, kunnen we niet meer vanuit dit Woord leven en spreken. Tegelijkertijd is het dan zo dat we ook niet meer ontvangen. Waar niets uitgaat, komt ook niets meer in. Daar kan niets in. Het is een kwestie van leven, van beweging, van stofwisseling. Als de bedekking over de spiegel gaat, opdat niets uitgestraald zou worden, straalt er ook niets meer in. Dan is het afgelopen. Dat heet dan een dood geloof. (Jakobus 2 : 17) Wanneer je van het geloof van een christen niets merkt, noem je zo iemand ook weleens een dode christen. De spiegel is er dan wel, maar er ligt een zware bedekking overheen. De apostel zegt dan ook: “Indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen die verloren gaan (die de weg kwijt zijn). In dewelke de god dezer eeuw (satan) de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, …” Het evangelie is bij wijze van spreken half bedekt voor de half-gelovigen. Naar mate men gelooft, is de bedekking weg. Naar mate men niet gelooft, gaat er een bedekking over het evangelie. “Opdat hen niet bestrale (licht) de verlichting (licht) van het Evangelie (Licht) der heerlijkheid (Licht) van Christus (Licht), Die het Beeld Gods (Licht) is”. Het is niet de bedoeling dat die blijde boodschap terechtkomt bij degenen die de Heer afwijzen en Hem niet willen dienen onder het nieuwe verbond. Paulus zegt: “Indien het bedekt is ligt dat niet aan mij, omdat ik het niet predik, maar het ligt aan degenen die het niet ontvangen willen.” In de Hebreeënbrief komt dit ook voor. Daar zegt de apostel: “Van Denwelken wij hebben vele dingen, en zwaar om te verklaren, te zeggen, dewijl gij traag om te horen geworden zijt.” (Hebreeën 5 : 11) Men wilde niet horen, omdat er een bedekking over het hart lag of omdat de oren nog “doorboord” moesten worden.

Aanvaard jezelf

Petrus zegt in zijn commentaar op de brieven van Paulus in 2 Petrus 3 : 16: “Gelijk ook in alle zendbrieven, daarin van deze dingen sprekende; in welke sommige dingen zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste mensen verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, tot hun eigen verderf.” Kortom, de prediking van de apostel Paulus is de openbaring van waarheid. Hij noemt dat “de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is.” Christus is nu reeds verheerlijkt. Dat staat op vele plaatsen in het Nieuwe Testament. Wanneer dat niet zo zou zijn, is de inhoud van het evangelie weg. De blijde boodschap is dat de Here Jezus Christus verheerlijkt is. Dat Hij gezeten is aan de rechterhand Gods en zit op de genadetroon als onze Hogepriester. Wij mogen in die heerlijkheid, in dat Licht, wandelen. Wanneer wij in dat Licht wandelen hebben wij gemeenschap met elkander. (1 Johannes 1 : 7) In die situatie worden wij gereinigd van alle zonde. Als wij die reiniging van alle zonde niet aanvaarden, aanvaarden wij ook het Licht niet. Dan aanvaarden wij de verheerlijkte Christus niet en ook niet de gemeenschap die wij hebben. Als wijzelf niet gereinigd worden van onze zonden, dan zal het gevolg zijn dat wij ruzie hebben met alles en iedereen. Zeker met onze broeders en zusters. Wanneer wij niet in staat zijn om onze eigen zonden te vergeven, dan kunnen wij die van anderen zeker niet vergeven. Wij moeten dus bij onszelf beginnen. Als we onszelf niet kunnen aanvaarden zoals we zijn, kunnen we een ander zeker niet aanvaarden. Wij mogen en kunnen onszelf aanvaarden, omdat God ons heeft aanvaard zoals wij zijn. Wij hebben dan ondanks alles gemeenschap met elkaar, omdat in ons hart het Licht van het Evangelie der Heerlijkheid van Christus schijnt. Dat is veel meer dan de boodschap dat Jezus voor je zonden gestorven is. Dat is niet het evangelie. Het evangelie is dat Jezus Die voor je gestorven is, leeft en verheerlijkt gezeten is ter rechterhand Gods. Door Hem kunnen wij met vrijmoedigheid tot God naderen en kunnen wij God dienen. Wij worden daartoe opgeroepen dat vooral te doen, nu onze gewetens gereinigd zijn en nu wij niet meer leven onder de wet. Dat laatste wordt er meestal niet bijgezegd, namelijk dat we verlost zijn van de eerste beginselen der wereld, van de wet. Dat het niet gaat om onze kracht, maar om de kracht van het Woord Gods. De boodschap die wij ontvangen en waaruit wij zouden leven (en eventueel zouden spreken), is een blijde boodschap van een verheerlijkte Christus, Die God is en op de allerhoogste troon gezeten is. Zijn leven is in ons.

Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, den Heere; en onszelven dat wij uw dienaars zijn om Jezus’ wil. 2 Korinthe 4 : 5

Als vers 5 meteen achter vers 1 wordt gezet, staat er: “Daarom vertragen wij niet, want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus, de Heer”. Als men de wet predikt, moet men zelf naar de wet onberispelijk zijn. Men zal in dat geval geneigd zijn te vertragen. Wij kunnen niet onder de wet leven en daarom kunnen wij hem ook niet prediken. Paulus en Timótheüs prediken Christus en wat henzelf betreft zijn zij dienaars om Jezus’ wil. Zij zijn dienaars van (geen heersers over) het nieuwe verbond. Hoe ons leven er aan de buitenkant ook uitziet, het mag en kan ons niet verhinderen om toch dit evangelie van de heerlijkheid van Christus in volle omvang te prediken.

Licht van God in ons

Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. 2 Korinthe 4 : 6

“Het licht dat uit de duisternis zou schijnen” is een verwijzing naar de allereerste uitspraak van God in Genesis 1 : 3: “En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht”. Dit is in hoogste instantie een belofte aangaande de komst van Christus op Pasen. Hij is het onvergankelijke Licht van de nieuwe schepping en de Middelaar van het nieuwe verbond. God is Licht. Als Hij spreekt, komt Zijn Woord dat Licht is. Dat Licht is Christus en niet Adam. Bovendien is de Mens naar Gods Beeld en Gods gelijkenis Christus, het Licht der wereld. De heerlijkheid Gods wordt gezien in het aangezicht van Jezus Christus. Christus Zelf wordt beschouwd als de spiegel Gods. Hij weerspiegelt de heerlijkheid van God. Vervolgens kan gezegd worden dat de heerlijkheid van Christus weer via bijvoorbeeld de apostel Paulus wordt weerspiegeld. God heeft in onze harten geschenen. Hij heeft niet op onze uitwendige mens geschenen om te laten zien hoe goed wij wel zijn, want dat is niet zo. Het is immers veel beter om elkaar niet te kennen naar het vlees! God heeft in onze harten geschenen om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.

Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons; 2 Korinthe 4 : 7

De schat is het Licht van God in ons. Wij zijn aarden vaten. Gideon zegt dat die aarden vaten stukgeslagen moeten worden. Dan verschijnt het licht en gaat de vijand op de loop. Die vijand is in de eerste plaats een volk dat onder de wet leeft. Dat volk wil geen licht, maar duisternis. Zolang het aarden vat over het licht (de fakkel) was, gebeurde er niets, maar zodra het licht openbaar werd, ging de vijand (de macht der duisternis) op de loop. Het aarden vat is ons lichaam dat gemaakt is uit de aarde. Dat suggereert dat het vat verbroken zou moeten worden. Bovendien betekent het dat de buitenkant geen rol van betekenis zou mogen spelen. Het aarden vat moet immers uiteindelijk definitief verdwijnen. Dat staat in de volgende hoofdstukken van 2 Korinthe. Het is de bedoeling dat wij leven alsof die buitenkant al verdwenen is. Wij leven vanuit het voorschot (onderpand) op die toekomende erfenis. Wij hebben deze schat (het licht) in aarden vaten, opdat de kracht (van het licht) niet zij uit ons, maar van God. Het licht dat Paulus verspreidt is nogal krachtig. Te krachtig voor de Korinthiërs die erdoor verblind worden. Paulus zegt op deze manier dat de kracht die zij in hem waarnemen, niet zijn kracht is, maar de kracht van God. Hij geeft daarbij toe aan de constatering van de Korinthiërs dat hij niet zoveel voorstelt. Hij bracht er immers niet veel van terecht wanneer hij moest spreken, maar hij kon wel uitgebreide brieven schrijven. Dat staat in de verdere hoofdstukken van deze brief (2 Korinthe 10 : 10). Het is niet zo prettig om te lezen, maar daar gaat het wel over. Paulus zegt dat de kracht die men van hem waarneemt of hoort niet van hemzelf is. Dat klopt, want de Korinthiërs vonden hem toch al onder de maat. Daarmee is dus bewezen dat, wanneer zij toch kracht waarnamen dat alleen de kracht van God kon zijn. Wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat (met het doel) de uitnemendheid der kracht zij van God en niet uit ons. De kracht van de evangelieprediking wordt niet bepaald door de kracht van de persoon die predikt. Waar de kracht van de persoon die predikt wel een belangrijke rol speelt, zullen we moeten oppassen, want dan kon het weleens zijn dat er een ander evangelie gepredikt wordt. Dat hoeft niet persé, maar de kans is groot. Als men zelf krachtig is, kan men zelf op eigen gezag de mensen proberen iets wijs te maken. Als men zelf niet krachtig is, dan hoeft men dat niet te proberen. Als er dan toch een krachtige boodschap komt, is dat zo, omdat het het Woord Gods is, want dat is krachtig.

8 Als die in alles verdrukt worden, doch niet benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig;
9 Vervolgd, doch niet daarin verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven; 2 Korinthe 4 : 8, 9

Paulus bevestigt wat de Korinthiërs van hem zeiden. De Korinthiërs zeiden: “Paulus lijdt zoveel verdrukking. Daarom geloven wij niet dat de Heer met hem is. Anders zou het wel beter met hem gaan.” Zij vonden dat Paulus twijfelmoedig was. Hij wist niet wat hij wilde. Hij zei dat hij naar Korinthe zou komen en dan kwam hij niet. Dat namen zij hem kwalijk. Zij vonden Paulus zo onzeker. Dus dat kon niet van de Heer zijn. Paulus zegt tegen de Korinthiërs dat zij slechts het aarden vat waarnemen. Wanneer zij zeggen dat dat aarden vat zwak is, dan hebben zij groot gelijk. Paulus wérd verdrukt, meer dan enig ander apostel, maar hij werd uit alles verlost. Daaruit bleek dat de Heer wel met hem was.

Leven en dood

Altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden. 2 Korinthe 4 : 10

De gedachte is natuurlijk dat de Here Jezus, Die vasthield aan het Woord Gods, in zijn omwandeling op aarde uiteindelijk gedood werd. Voor iemand die trouw is aan het Woord, is het niet zo vreemd dat hij uiteindelijk vermoord wordt. Paulus en Timótheüs dragen de doding van de Here Jezus in hun lichaam, opdat ook het léven van de Here Jezus in hun lichaam geopenbaard zou worden. Dit is een dubbele gedachte: dood én leven. Deze dubbele gedachte vinden we ook in Filippenzen 3 : 10. Daar staat: “Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende”. We vinden hier de dood van de uitwendige mens, maar aan de andere kant het leven van de inwendige mens.

Want wij, die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus’ wil; opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden. 2 Korinthe 4 : 11

Het gaat erom dat het leven van Jezus zelfs al in ons sterfelijk lichaam tot uitdrukking zou komen. Dood en leven werken dus tegelijkertijd in ons. Dood met betrekking tot de oude mens. Daarom staat er steeds Jezus. Leven met betrekking tot de nieuwe mens, uitkomend bij Christus.

Zo dan, de dood werkt wel in ons, maar het leven in ulieden. 2 Korinthe 4 : 12

De gedachte uit vers 10 en 11 wordt door Paulus in vers 12 op cynische wijze toegepast. Hij zegt: “De dood werkt in ons (dat beweerde men ook van hem), maar de bedoeling daarvan is dat het leven in ulieden werkt.” Dit is twee keer de helft van de waarheid. De gedachte is dat dood én leven in Paulus werken en dat dood én leven ook in de Korinthiërs zouden werken. Zij zien slechts de werking van de dood. Welnu zegt hij: “Bij mij werkt de dood, opdat jullie het Leven zouden hebben.” Hij werd vervolgd en gevangengezet vanwege zijn prediking, opdat zij leven en daarmee ook vrijheid zouden ontvangen.

Dewijl wij nu denzelfden Geest des geloofs hebben, gelijk er geschreven is: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken; zo geloven wij ook, daarom spreken wij ook; 2 Korinthe 4 : 13

Geest heeft te maken met wat in ons hart (denken) is. Geest en geloof zijn twee woorden die bij elkaar horen. Het zijn allebei uitdrukkingen van het nieuwe verbond. Het oude verbond is werken en het nieuwe verbond is geloven. Het oude verbond is vlees en het nieuwe verbond is Geest. “Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken” is ontleend aan Psalm 116 : 10. Wij kennen de variant: ik heb geloofd en daarom zing ik. Zingen is officieel en van oudsher “een gezamenlijk spreken van dezelfde woorden”. De Bijbel verstaat onder iets gezamenlijk opzeggen “zingen”. Wij proberen dat min of meer op dezelfde toonhoogte en in hetzelfde tempo te doen. Op die manier geven wij gezamenlijk blijk van ons geloof. In Éfeze 5 : 18, 19 staat: “Wordt vervuld met de Geest, sprekende onder elkander met psalmen, en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende en psalmende de Here in uw hart.” Er staat niet “in uw mond”. Het zingen van lofzangen komt uit het hart. Het gebruik van de mond is een volgende fase.

Psalm 116 is een uitspraak over de Here Jezus Zelf. De Heer zegt via de Psalmist dat Hij op grond van Zijn geloof verlost en bevrijd zal worden uit de dood. Als resultaat daarvan zal Hij “Uw Naam Mijn broederen verkondigen; in het midden der Gemeente zal Ik U lofzingen.” (Hebreeën 2 : 12) Kortom, Ik heb geloofd en op grond daarvan ben Ik uit de dood opgestaan en daarom zal Ik spreken en zo de wondere daden van God bekendmaken. Het eerste wat een gelovige op grond van zijn geloof in de praktijk doet is spreken. Daar houdt hij gauw genoeg mee op, want er is niemand die luisteren wil. De vraag is dan of hij op den duur nog blijft spreken of dat hij helemaal ophoudt met spreken. Op dat moment komt er niets meer uit zijn hart en dat heeft tot gevolg dat er ook niets meer inkomt. Het wordt dan een dood geloof. Het begint altijd goed, maar de vraag is, hoelang dat duurt. 2 Korinthe 4 : 13 is een uitspraak van de Here Jezus uit Psalm 116. Die uitspraak wordt hier toegepast op de apostel Paulus. Paulus zegt: “Daarom geloven wij ook net als de Here Jezus, daarom spreken wij ook net als de Here Jezus.”

14 Wetende dat Hij, Die den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken, en met ulieden daar zal stellen.
15 Want al deze dingen zijn om uwentwil, opdat de vermenigvuldigde genade, door de dankzegging van velen, overvloedig worde ter heerlijkheid Gods. 2 Korinthe 4 : 14, 15

God heeft de Here Jezus opgewekt op grond van Zijn geloof. Dat staat hier niet bij, maar op ander plaatsen wel degelijk. God zal ook ons nu (en ook in de toekomst) opwekken door Jezus. God zal ons daar stellen, zodat Paulus en de Korinthiërs één gemeenschap (één gemeente) vormen. Want al deze dingen zijn om uwentwil. Het doel daarvan is dat de vermenigvuldigde genade, door de dankzegging van velen, overvloedig worde. “Vermenigvuldigde genade” is meer dan één genade. Het is de overvloedige genade. Door de dankzegging van velen zou die genade nog overvloediger worden ter heerlijkheid Gods. De gedachte is dat, hoe meer genade wij ontvangen, hoe meer wij God zullen danken en dat is meer en meer tot heerlijkheid Gods. Hieruit bestaat onze dienst. Wij zijn immers opgewekt tot heerlijkheid des Vaders opdat wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. (Romeinen 6 : 4) Dat houdt niet alleen in dat wij het evangelie bekend zouden maken. Dat speelt wel een belangrijke rol, maar de gedachte is bovenal dat wij Hem in ons leven zouden danken voor de genade die aan ons is vermenigvuldigd. Niet voor die ene genade (hoe groot die ook is), waardoor wij zijn wedergeboren, maar voor de genade waaruit wij dagelijks kunnen en mogen leven. Dat is niet alleen de genade tot vergeving van zonden (dat is de negatieve kant van het verhaal), maar de genade waardoor wij God kunnen dienen nu wij verlost zijn van onze zonden. Wij doen dat door Hem eer te geven met onze monden. Meer in het algemeen doen wij dat door in alle opzichten te leven uit de genade Gods (daar valt alles onder). Als wij zelf vergeving ontvangen, als wij anderen vergeving geven, als wij die genade bekendmaken en als wij de Heer eer geven en danken voor alles, is dat tot eer van God. Daartoe zijn wij geroepen, namelijk tot die vermenigvuldigde genade.

Paulus maakt deze gedachte aan de Korinthiërs bekend, in de hoop dat er Korinthiërs zijn die op grond van die genade ook de Heer zullen danken. Zo wordt de Heer grootgemaakt. Ik heb altijd het idee dat Paulus hier weliswaar over opwekking spreekt, maar dat hij niet in eerste instantie aan de lichamelijke opstanding in de toekomst denkt, maar aan de uitopstanding uit de doden. (Filippenzen 3 : 11) Van die opstanding zegt Paulus: “Niet dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben; maar ik jaag ernaar.” (Filippenzen 3 : 12 a) Paulus heeft het dus over de werking (de uitwerking) van het opstandingsleven (de Geest, het Leven) van Christus in de gelovige. (In 2 Korinthe 5 spreekt Paulus wel degelijk over de lichamelijke opstanding.) Christus werd opgewekt en Hij ging spreken. Wij zijn met Hem opgewekt (wij noemen dat meestal wedergeboorte) en de gedachte is dat wij ook met Hem zouden spreken. Het is zelfs zo dat allen die deel hebben aan de opstanding van Christus, dezelfde dingen zouden spreken en dus samen zouden zingen en met één mond de Heer zouden grootmaken. (Romeinen 15 : 6)

Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag. 2 Korinthe 4 : 16

Paulus zegt opnieuw: “Daarom vertragen wij niet, dewijl wij deze bediening hebben (2 Korinthe 4 : 1), want wij prediken niet onszelven maar Christus Jezus, de Heere. (2 Korinthe 4 : 5) Wij vertragen niet, omdat het om de heerlijkheid Gods gaat.” De uitwendige mens van Paulus wordt verdorven (vervolgd en verdrukt), maar de inwendige mens wordt van dag tot dag (dagelijks) vernieuwd. Waar de apostel Paulus deze onbedekte waarheid doorgeeft en weerspiegelt, daar ontvangt hij ook het volle licht van God en van Christus. Ik blijf erbij dat naarmate wij de waarheid die wij ontvangen hebben beleven en eruit leven en heel concreet bekendmaken, naar die mate zullen wij ook waarheid en licht ontvangen. Soms vragen mensen: “Waarom zie ik dat niet en waarom begrijp ik dat niet?” Dan weet ik nooit een goed antwoord te geven. Dit zou het antwoord ongeveer moeten zijn. Heel de gedachte is dat waar wij die waarheid er niet uit laten stromen, hij er ook niet in stroomt.

Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; 2 Korinthe 4 : 17

Waar we de buitenkant niet tellen en dus de buitenkant als gevolg daarvan verdrukt wordt, daar wordt de binnenkant (het hart) gebruikt. Via de inwendige mens wordt een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid bewerkt. Heerlijkheid is hier niet zozeer licht, maar nu is het in de eerste plaats een schat. De heerlijkheid wordt hier gewogen. Hier gaat het om het loon dat de apostel Paulus zal ontvangen. Het gaat om wat hem zal worden uitgewogen. “Gans zeer uitnemend gewicht” wil zeggen dat het erg veel is. Bovendien is het eeuwig. Goud, zilver en kostelijke stenen die niet door de mot en de roest verderven. (Matthéüs 6 : 19-21) Het uitnemend gewicht der heerlijkheid is loon. Dat blijkt uit wat er verder volgt. Het wordt hier echter geen loon genoemd, omdat het méér is dan dat. Het is niet slechts loon, hoewel het als beloning gezien zou moeten worden. Het is geen bezit, hoewel men kan zeggen “het is van mij”, maar het is onszelf, onze identiteit. Het hele verhaal is dat wij door het ontvangen en doorgeven van dit Licht (door het leven uit het nieuwe verbond), niet slechts loon ontvangen, maar de verandering van ons ego. Onze identiteit wordt veranderd. Dat wil zeggen dat wij veranderd worden naar het beeld van Christus. Onze uitwendige mens wordt niet veranderd, maar de inwendige mens (ons wezen, ons ik). 2 Korinthe 4 : 16 spreekt hier over als een verandering van dag tot dag. 2 Korinthe 4 : 17 zegt hetzelfde, maar dan met andere woorden, namelijk dat het om een gans zeer uitnemend gewicht der heerlijkheid gaat. Dat is loon, maar je kunt ook zeggen dat het de verandering van de inwendige mens is. Dat is namelijk het resultaat van onze praktische dienst onder het nieuwe verbond. Dit is prompt de inleiding tot 2 Korinthe 5, want daar staat niet dat wij voor de rechterstoel van Christus loon zullen ontvangen, maar een verheerlijkte uiterlijke gedaante. De mate van heerlijkheid van dat verheerlijkte lichaam is wel degelijk afhankelijk van onze praktische dienst onder het nieuwe verbond, toen wij nog in een vergankelijk lichaam waren.

In 2 Korinthe 5 wordt niet gesproken over loon, maar over wie je zelf bent, over je identiteit. Het loon waarover op andere plaatsen in de Bijbel gesproken wordt is ook bepalend voor de identiteit, want men ontvangt steden (Lukas 19 : 17, 19) of een kroon. (1 Korinthe 9 : 25; 2 Timótheüs 4 : 8; Jakobus 1 : 12) In beide gevallen betekent het dat een gelovige heerschappij zal ontvangen. Dat heeft niet zozeer met de buitenkant te maken, maar met wie wij zijn. De mate waarin wij veranderd zijn naar het beeld van Gods Zoon is afhankelijk van de mate waarin wij de heerlijkheid des Heren ontvangen en doorgegeven (weerspiegeld) hebben. Het gaat tegelijkertijd om ontvangen en eruit leven. Het proces van het licht weerkaatsen brengt een chemische reactie teweeg in de spiegel (van zilver). Er verandert iets aan die spiegel. De stofwisseling van ons lichaam kan ook model staan voor deze geestelijke stofwisseling. Er gaat iets in en er gaat iets uit en daardoor wordt de mens veranderd. De Heer zegt daarom: “Hetgeen ten monde ingaat, ontreinigt den mens niet; maar hetgeen ten monde uitgaat dat ontreinigt den mens.” (Matthéüs 15 : 11) Dat vinden wij gek, want wij zeggen dat die dingen uit het hart voortkomen. Dus die mens was al onrein. Het is een proces van erin gaan én eruit gaan. Daardoor ontstaat de verandering. Als er onreinheid ingaat en uitgaat, heeft dat een verontreinigende werking. (Matthéüs 15 : 18) Als het reine Woord van God erin gaat en eruit gaat, heeft dat een reinigende werking. Als we dan nog bedenken dat Licht hetzelfde is als Woord en dat dat hetzelfde is als Leven, hebben we een prachtige illustratie van hoe het leven van Christus onze harten reinigt van dode werken om de levende God te dienen. (Hebreeën 9 : 14) Dit alles heeft te maken met een belangrijke norm in het leven van de gelovige. Die norm is niet de wet. Die norm wordt verklaard in 2 Korinthe 4 : 18.

Dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig. 2 Korinthe 4 : 18

Wij aanmerken niet de dingen die men ziet, maar wij aanmerken de Apostel en Hogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus. (Hebreeën 3 : 1) Wij zien op Degene Die wij niet zien. (Hebreeën 2 : 9) Wij lopen de loopbaan, ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus. (Hebreeën 12 : 2) Hij is ons Voorbeeld. Kortom, wij aanmerken niet de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet. Want de dingen die mén niet ziet, zien wíj wél op een of andere wijze. De dingen die men ziet, zijn tijdelijk (vergankelijk), maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig. Wij zouden moeten zien op de dingen die wij niet zien, want die dingen zijn in de praktijk bepalend voor onze levenswandel. Dit moeten wij temeer zo houden, omdat wij weten dat, zo ons aardse huis verbroken wordt (dit spreekt van de lichamelijke dood en opstanding), wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. (2 Korinthe 5 : 1) De aard van dit huis is voor een groot deel afhankelijk van de wijze waarop wij hier geleefd hebben. Het is afhankelijk van de mate waarin wij veranderd zijn geworden naar het Beeld van Gods Zoon. Die verandering kan alleen plaatsvinden door het ontvangen van het Woord Gods (het Licht van het evangelie) en vervolgens door het leven daaruit.

3. Bekleed worden

Wanneer wij 2 Korinthe 5 lezen is het goed om achter elke zin “daarom vertragen wij niet” te lezen. Wij zijn geneigd enige delen uit zo’n hoofdstuk te isoleren en apart te bespreken, maar het gaat uiteindelijk toch om het totale betoog van 2 Korinthe 3-5 en niet om de aparte delen. De apostel Paulus legt daarin uit waarom hij niet vertraagt, waarom hij het volle licht van het nieuwe verbond van Christus predikt en daaruit leeft. Dat doet hij ondanks alle bezwaren die daartegenin gebracht worden door zowel ongelovigen als gelovigen. Paulus doet dit alles omdat hij geopenbaard zal worden voor de rechterstoel van Christus. Het dienen onder het nieuwe verbond is niet bepalend voor ons aardse leven, want dat geeft meestal een negatieve uitwerking. Het is bepalend voor onze situatie in de eeuwigheid. Over die situatie gaat het in 2 Korinthe 5. Door het ontvangen en uitleven van de heerlijkheid des Heren (door het zonder bedekking weerspiegelen van die heerlijkheid) worden wij veranderd. Naarmate wij veranderd zijn, zullen wij in de toekomst een ander heerlijk lichaam ontvangen. Sommigen zeggen: “Wat kan mij dat lichaam schelen, als ik maar in de hemel ben.” Ik moet u zeggen dat het de Heer wél kan schelen. Dat zou reden genoeg moeten zijn. Bovendien ben ik bang dat u de situatie die beschreven wordt in 2 Korinthe 5 onderschat.

Want wij weten dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van [letterlijk: uit] God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. 2 Korinthe 5 : 1

2 Korinthe 5 : 1 begint evenals 2 Korinthe 4 : 17 met “want”. Dit “want” sluit aan bij “daarom” van 2 Korinthe 4 : 16 en 2 Korinthe 4 : 1. Daarom vertragen wij niet, want onze lichte verdrukking werkt ons een gans zeer uitnemend gewicht der heerlijkheid. Of daarom vertragen wij niet, want wij weten dat, zo ons aardse huis gebroken wordt, wij een gebouw uit God hebben. Dat gebouw heeft Hij gemaakt en het komt uit Hem voort. Het aardse huis blijkt een tent (tabernakel) te zijn. Dat wil zeggen dat het van vergankelijke aard is. Wanneer die tent afgebroken is, zullen wij een onvergankelijk huis (een tempel) ontvangen. Dat is een eeuwig huis in de hemel. Hieruit blijkt ook dat Paulus wist dat de Gemeente een hemelse bestemming zou hebben.

Want ook in dezen -info- zuchten wij, verlangende met onze woonstede, die uit den hemel is, overkleed te worden. 2 Korinthe 5 : 2

“Ook” slaat terug op de voorgaande verzen, waarin staat dat de Here Jezus ook geleden heeft. Het gaat om de overeenkomst tussen de Here en ons. De Heer verlangde ook met Zijn woonstede uit de hemel overkleed te worden. Van Hem staat in Hebreeën 12 : 2 dat Hij vanwege de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en de schande heeft veracht. Het resultaat is dat Hij is gezeten aan de rechterhand van de troon van God. Dit wordt hier op ons van toepassing gebracht. “Onze woonstede” is het eeuwige huis uit 2 Korinthe 5 : 1. Die woonstede vindt zijn oorsprong in de hemel. Wij verlangen ernaar om in de toekomst met die eeuwige woonstede overkleed te worden.

Zo wij ook bekleed en niet naakt zullen gevonden worden. 2 Korinthe 5 : 3

De woonstede (of het huis) wordt aan het eind van 2 Korinthe 5 : 2 een kleed genoemd. Dat is een goede vergelijking. Paulus schakelt hier van het ene beeld over op het andere. Hij zegt dat het is te hopen dat wij zo’n kleed hebben. Wij moeten goed begrijpen dat hij hier niet teruggrijpt op het huis dat wij hebben, namelijk een gebouw uit God niet met handen gemaakt. Dat staat vast. Paulus schakelt van een huis over naar een kleed om er nog meer over te kunnen zeggen. Het gaat niet om het eeuwige lichaam, maar om het feit of dat lichaam ook met heerlijkheid bekleed is. Een kleed dient niet slechts ter bedekking, maar het is de uitdrukking van de positie (de heerlijkheid) die iemand heeft. Een kleed is de veruiterlijking van wat in de mens is. Denk daarbij aan de koningsmantel en de koninklijke hoeden. De Here Jezus droeg een uit één stuk geweven kleed. Dat is ongetwijfeld een beeld van het hogepriesterschap dat Hij later zou ontvangen. De gedachte is dat wij in de hemel een kleed zullen ontvangen ter erkenning van wie wij zijn. Hier op aarde, nog in het vlees, worden wij naar de inwendige mens vernieuwd van dag tot dag. Wij worden veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid tot heerlijkheid. Eerst van het oude verbond naar het nieuwe verbond, maar onder het nieuwe verbond is er een vernieuwing van dag tot dag. Het is een verandering naar
(maar ook in overeenstemming brengen met) het Beeld van Gods Zoon. Wij worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd. (2 Korinthe 3 : 18) Anders gezegd: het is de bedoeling dat wij het Beeld van Gods Zoon gelijkvormig worden. (Romeinen 8 : 29) Dat geldt niet voor de uitwendige mens, maar voor de inwendige mens. Wanneer onze uitwendige mens (ons lichaam) gebroken wordt, oftewel als het vat wordt stukgeslagen, namelijk dit uiterlijk wegvalt, dan ontvangen wij in de hemel een ander uiterlijk dat overeenkomt met het innerlijk. Dat is nu niet zo. Daarom wordt Paulus door de Korinthiërs totaal verkeerd beoordeeld. Dat komt, omdat zij slechts zijn buitenkant zien.

Wij krijgen in de toekomst een kleed dat bij ons past, zo wij ook bekleed en niet naakt zullen bevonden worden. “Naakt” is geen eervolle bekleding. Dat wil zeggen dat, nadat de kleden door de Heer zijn uitgereikt, wij er schamel gekleed (in ons hemd) bij staan. Wat wij nu nog kunnen verbergen, omdat de mensen niet kunnen weten wat in ons hart is, valt dan niet te verbergen, omdat het dan aan de buitenkant zichtbaar is. Wij kunnen nu nog doen alsof, terwijl ons hart net zo zwart is als van een ongelovige en net zo leeg als een ander hol vat. Wij weten uit Hebreeën 12 : 16, 17 dat als iemand het eerstgeboorterecht afwijst, hij daar later spijt van krijgt. Wij doen er goed aan, daar rekening mee te houden. De kleden worden ons niet uitgereikt als beloning; in de zin van: hier heb jij ook een mooie jurk. Nee, het is meer dan dat. Het is niet slechts een kleed, maar het geeft uitdrukking aan heel onze verschijning (positie). Het drukt uit, wie wij zijn geworden in Christus. Dat wordt door zo’n kleed aan de buitenkant getoond en kan niet meer bedekt worden. Dat kleed kun je niet wegleggen of in een kluis bewaren, om anderen bij gelegenheid te laten zien. Nee, het kleed is wie wij geworden zijn. Het kleed geeft uitdrukking aan het resultaat van het werk van Christus in ons en door ons. Dat is afhankelijk van de mate waarin wij de Heer Zijn werk in en door ons hebben laten doen. Dat is dus niet alleen afhankelijk van de mate waarin wij het Licht hebben ontvangen, maar ook van de mate waarin wij in dat Licht gewandeld hebben. Het is afhankelijk van de mate waarin wij als spiegel gefunctioneerd hebben. Dat is ook het verband waarin dit genoemd wordt, namelijk dat wij allen voor de rechterstoel van Christus geopenbaard moeten worden. Het is de bedoeling dat wij in de toekomst bekleed zullen worden.

Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde. 2 Korinthe 5 : 4

Het naakt staan (2 Korinthe 5 : 3), namelijk geen of nauwelijks een kleed ontvangen, komt overeen met ontkleed zijn (uitgekleed zijn). Wij leggen onze aardse tabernakel af, maar wat krijgen we ervoor in de plaats? Hier kunnen we nog de schijn ophouden, maar in de hemel niet. Hier kunnen we onszelf nog bedriegen, maar dat is daar ook niet meer mogelijk.

Dienaren van het nieuwe verbond

Het is nu dus duidelijk waarom Paulus liep te zuchten. Hij leed verdrukkingen vanwege de hoop die hij had. Namelijk dat het sterfelijke nu al door het leven verslonden zou worden. Zijn hoop is dat zijn oude mens nu al als het ware door het leven van Christus in hem wordt opgegeten. Dat is het proces dat, als het goed is, plaatsvindt in elke gelovige. Dat is de verandering naar Zijn beeld, de verandering van oude mens naar nieuwe mens, van Adam naar Christus.

Die ons tot ditzelfde bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. 2 Korinthe 5 : 5

God heeft ons bekwaam gemaakt (bereid) om dienaren van het nieuwe verbond te zijn. (2 Korinthe 3 : 6) Diezelfde God heeft ons ook het onderpand (het voorschot, de aanbetaling) des Geestes gegeven. Een aanbetaling heeft altijd de functie van onderpand voor de rest. Je zou ook kunnen lezen: Die ons tot ditzelfde bereidt, is God, doordat Hij ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. Door ons die Geest (het leven van Christus) te geven, heeft Hij ons geschikt – bekwaam – danwel bereid gemaakt tot dit uiteindelijke doel. Dit doel is dat wij niet alleen in de hemel zullen komen, maar ook daadwerkelijk overkleed zullen worden met heerlijkheid. De Geest functioneert als voorschot op die toekomende erfenis. Die Geest werkt zodanig in ons dat wij die toekomende erfenis zullen ontvangen. Bovendien is de Geest datgene wat wij ontvangen. Alles wat wij ontvangen, komt van God (van Christus). Geest staat ook voor het nieuwe verbond. Waarom leven wij onder het nieuwe verbond? Opdat wij God zouden kunnen dienen en opdat wij op grond daarvan loon zouden kunnen ontvangen en dus bekleed zouden worden met dit heerlijke lichaam of dit heerlijke kleed uit 2 Korinthe 5. Daar behoren wij ons naar uit te strekken. Het begin van het verhaal is onze wedergeboorte (behoudenis) en het gezet zijn in de hemel. Op dat moment begint ons leven en begint het werk Gods in ons leven, waardoor wij in de praktijk veranderd worden naar het beeld van Gods Zoon. Daarnaar uitziende, hebben wij altijd goede moed.

Wij hebben dan altijd goeden moed, en weten dat wij, inwonende in het lichaam, uitwonen van den Heere; 2 Korinthe 5 : 6

Wij hebben altijd goede moed, ondanks de verdrukking, de twijfelmoedigheid, de vervolging en de benauwdheid. Wij aanmerken immers de dingen die wij niet zien. Wij weten dat wij inwonende in het lichaam, uitwonen van de Heer. Wij zijn als het ware in het buitenland, oftewel als vreemdelingen en bijwoners in ballingschap. Niettemin zien wij op de toekomst en niet op het heden.

 (Want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.) 2 Korinthe 5 : 7

Wij wandelen niet door te zien op de omstandigheden. Die omstandigheden zijn er wel en die zien wij ook, maar die zijn niet bepalend voor ons leven. Zij zijn ook niet bepalend voor de beslissingen die wij in het leven nemen. De beslissingen die wij nemen en de wegen die wij inslaan zijn op basis van het Licht dat wij ontvangen, namelijk op basis van het Woord Gods. De beslissingen zijn op basis van de vreugde (de toekomst) die ons is voorgesteld. Zo nemen wij beslissingen óndanks de omstandigheden. Wij moeten daarom dikwijls kiezen voor een weg die beschreven kan worden als een weg van vervolging, verdrukking, benauwdheid, doding enz. Dat is juist zo omdat wij zien op de onvergankelijke dingen. Dat wat God ons beloofd heeft, bepaalt ons leven. Leven uit geloof is volgens de Hebreeënbrief (Hebreeën 11 : 7) een leven vanuit dat wat God gesproken heeft aangaande dingen die nog niet gezien worden (toekomende dingen). Als wij dat serieus nemen, leven we serieus naar die toekomst toe. Ja, zelfs vooruitgrijpende naar die toekomst. Wij hebben immers dat onderpand!

Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen, en bij den Heere in te wonen. 2 Korinthe 5 : 8

Met andere woorden: ons hart gaat niet uit naar zichtbare omstandigheden, maar naar de dingen die ons beloofd zijn voor de toekomst. Dat betekent dat wij het verlangen zouden hebben bij de Heer te zijn. Ontbonden te zijn van het aardse en met Christus te zijn, is mij zeer verre het beste. (Filippenzen 1 : 23) Voor velen is dat ondenkbaar. Velen nemen het ons ook kwalijk, wanneer wij meer verlangen naar de hemel (het leven boven) dan naar het aardse leven (het leven beneden). Men vindt dat ongezond. Het hele punt is dat dat verlangen uitwerkt in, en bepalend is voor ons leven nu op aarde. Dat verlangen is dus zeer gezond. Wanneer ons verlangen uitgaat naar ons inwonen bij de Heer in de toekomst, betekent dat automatisch dat alles wat hier beneden is, gerelativeerd wordt. Het aardse leven is daardoor makkelijker te dragen.

Daarom zijn wij ook zeer begerig, hetzij inwonende, hetzij uitwonende, om Hem welbehagelijk te zijn. 2 Korinthe 5 : 9

Wij zijn inwonende in dit lichaam en dus uitwonende bij de Heer. Hoe je het ook onder woorden brengt, wij zijn zeer begerig om Hém welbehagelijk te zijn. Want wij zijn nu bij Hem uitwonende, maar wij zijn begerig bij Hem in te wonen in de toekomst. Daarom zijn wij begerig Hem nu reeds welbehagelijk te zijn, omdat dat onze toekomstige inwoning bij Hem bepaalt. Dat was hier al gezegd en dat wordt in het volgende vers opnieuw gezegd. Het gaat er niet om dat wij voor de mensen welbehagelijk zijn. (Galaten 1 : 10) Wat mensen van ons vinden is afhankelijk van de normen en waarden die die mensen er op na houden. Dat zijn geen Bijbelse normen, dus dat maakt verder niet uit. Het speelt wel een rol in ons leven, waardoor wij vervolgd en verdrukt worden en het benauwd hebben. Het is echter niet bepalend voor de beslissingen die wij nemen en de weg die wij gaan. Integendeel, onze toekomst is bepalend voor onze beslissingen. Daarom zijn wij niet begerig om mensen te behagen, maar wij zijn begerig om Hem welbehagelijk te zijn. Meestal zijn dat tegenovergestelde zaken.

Goed en kwaad

Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. 2 Korinthe 5 : 10

“Wij allen moeten geopenbaard worden” wil zeggen dat de bedekking weggenomen wordt. Wanneer we hier altijd met die bedekking uit 2 Korinthe 3 en 4 geleefd hebben en altijd het Licht hebben tegengehouden bij het ontvangen en uitzenden, wordt die bedekking uiteindelijk toch weggenomen. Aan de spiegel is dan te zien hoeveel Licht hij in de loop van zijn bestaan weerkaatst heeft. Ook de verborgene dingen des harten zullen bij de Heer bekend gemaakt worden. Zij zullen door de Heer geoordeeld worden in overeenstemming met het evangelie van Paulus. (Romeinen 2 : 16) Wij moeten geopenbaard (ontdekt) worden. We moeten wel bedenken dat de bedekking die wij nu op ons hart leggen, toch eenmaal wordt weggedaan. Met andere woorden: laten wij nu meteen de bedekking weghouden, want dat werkt veel gunstiger. Wij moeten voor de rechterstoel van Christus wegdragen hetgeen door het lichaam heen geschied is, naardat hij gedaan heeft. Dat heeft te maken met de praktische levenswandel.

De vraag is, of wij dat Licht weerspiegeld hebben of niet. Zo ja, dan is dat goed. Zo nee, omdat er altijd een bedekking over ons hart heeft gelegen, dan is dat kwaad. Goed en kwaad zijn oorspronkelijk in de Bijbel beginselen van de wet, namelijk de boom der kennis des goeds en des kwaads. Wanneer we de normen van goed en kwaad willen hanteren, hoeft “goed en kwaad” niet de aanduiding van zonde tegenover gerechtigheid te betekenen. Binnen het kader van het nieuwe verbond is “goed” het leven van Christus ontvangen en er vervolgens uit leven. Het kwade betekent dan dat wij geen dienaren van het nieuwe verbond zijn, maar vermoedelijk van het oude verbond. Voor degenen die menen onder de wet te moeten leven vanwege het kennen van goed en kwaad, is nu duidelijk dat heel het leven onder de wet kwaad is voor iemand die het leven van het nieuwe verbond heeft ontvangen. Dit is niet zozeer mijn conclusie uit 2 Korinthe 5 : 10. Wij herkennen de betekenis van goed en kwaad in dit vers, maar het staat in veel Schriftplaatsen. Er zijn zelfs hele brieven over dit thema geschreven, namelijk over wet of genade (oude of nieuwe verbond). Goed is dus het nieuwe verbond en kwaad is het oude verbond. Kwaad is niet per definitie zondig. Kwaad is: “niet het goede”. Bij het stellen van de goede vraag krijgen we ogenblikkelijk antwoord. De goede vraag is: “Wat betekent “goed en kwaad” hier?” Wanneer we het antwoord niet krijgen, moeten we eerst leren de goede vragen te stellen. Dat betekent namelijk dat we het voorgaande nog niet begrepen hebben. Wanneer we het voorgaande wel begrepen hebben, zullen we altijd de goede vragen stellen. Het antwoord op de vraag, wat hier goed en kwaad is, kan niet bepaald worden door de wet. Het antwoord staat in vers 11 en de volgende verzen.

Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw gewetens geopenbaard te zijn. 2 Korinthe 5 : 11

Het kennen van de schrik des Heren houdt in dat wij weten dat wij door de Heer geoordeeld zullen worden. Daarom bewegen wij de mensen tot het geloof. Er had ook kunnen staan: wij dan, wetende dat wij geopenbaard zullen worden voor de rechterstoel van Christus, doen het goede. Het goede is hier: de mensen tot geloof bewegen. Dat wil zeggen dat wij het Licht dat wij ontvangen, ook weer uitstralen. Hoe wij dat doen, is verschillend. U moet bedenken dat de apostel Paulus hier over zichzelf en over Timótheüs spreekt. Paulus en Timótheüs zijn Gode openbaar geworden. Dat is niet zo voor de Korinthiërs. Voor hen is het verborgen. Paulus hoopt dat zij dat nog eens zullen begrijpen en dat zij eens echt in zijn hart kunnen kijken. Dat kan nu niet, omdat zij de bedekking ertussen hebben zitten. “In uw gewetens openbaar worden” wil zeggen “openbaar worden in de inwendige mens”.

Want wij prijzen onszelven u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak van roem over ons, opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen, die in het aangezicht roemen en niet in het hart. 2 Korinthe 5 : 12

“Wij prijzen onszelf u niet wederom aan” komt overeen met 2 Korinthe 3 : 1. Paulus geeft de Korinthiërs oorzaak van roem, omdat hij de mensen tot geloof beweegt. Dat is het goede dat gedaan zou moeten worden.

Want hetzij dat wij uitzinnig zijn, wij zijn het Gode; hetzij dat wij gematigd van zinnen zijn, wij zijn het ulieden. 2 Korinthe 5 : 13

Paulus kent uitzinnigheid en gematigdheid. Hij kent groot enthousiasme voor de Heer en het nieuwe verbond. Hij kent ook terughoudendheid, omdat hij weet dat zijn boodschap niet altijd positief ontvangen wordt. Dat heeft automatisch een remmende werking. Dat weet ik uit ervaring. Toch beweegt Paulus de mensen tot geloof, want …

Want de liefde van Christus dringt ons; 2 Korinthe 5 : 14

De liefde van Christus is de gemeenschap van Paulus met Christus. Die liefde dringt hem. Die gemeenschap is daar, omdat de bedekking er niet is. Hij ontvangt het Licht van Christus en hij geeft het door.

Als die dit oordelen dat, indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is. 2 Korinthe 5 : 15

“Als die dit oordelen” betekent “als die van mening zijn”. Zij zijn van mening dat, indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. De consequentie daarvan is dat wij niemand meer naar het vlees kennen. (2 Korinthe 5 : 16) Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelf (namelijk hun eigen leven) zouden leven, maar het leven van Christus zouden leven. Opdat zij zouden leven voor Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is. De gedachte is dat wij niet meer ons eigen veronderstelde licht zouden verspreiden, maar dat wij het Licht van Christus zouden verspreiden. Het is de bedoeling dat wij niet meer in onze eigen duisternis zouden blijven leven en die zouden verspreiden, voorzover dat mogelijk is. Het is de bedoeling dat wij in het Licht (in de gemeenschap met Christus) zouden wandelen en dat Licht zouden verspreiden. (1 Johannes 1 : 7) Zo leven wij voor Degene Die voor ons is gestorven én opgewekt. Het gaat om het tweede gedeelte van 2 Korinthe 5 : 15. Het eerste gedeelte heeft slechts een negatieve toepassing, namelijk niet kennen naar het vlees, maar naar de Geest.

Zo dan, wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees. 2 Korinthe 5 : 16

“Zo dan” betekent “op die manier”. “Van nu aan” betekent “vanaf het moment dat wij tot geloof zijn gekomen”. “Kennen” betekent “deel hebben aan” of “gemeenschap hebben met”. Wij weten wellicht wat van elkaar als gelovigen. Wij moeten toch op zijn minst van elkaar weten waar we wonen? Hoe kunnen wij elkaar anders bezoeken? Iets van elkaar weten, is wat anders dan elkaar kennen. “Kennen” heeft betrekking op het praktische leven. Ik heb met het leven van niemand van u iets gemeenschappelijks (op enige familieleden na). De band die wij als gelovigen met elkaar hebben, is niet naar het vlees (naar de buitenkant), omdat wij elkaar zo aardig vinden. De band die wij hebben, is als het goed is een band naar de Geest. Niet naar een oude schepping, maar naar de nieuwe schepping die Geest is. Dat wij het een en ander van elkaar weten, is meestal niet zo leuk. Wij hoeven daar echter geen deel aan te hebben. Onze gemeenschap is niet gebaseerd op gemeenschappelijke normen die wij ons gesteld hebben. Onze gemeenschap (band) is alleen gebaseerd op geestelijke dingen. Niet op grond van wat wij weten, maar op grond van het elkaar kennen naar de Geest. Wij hebben gemeenschap aan hetzelfde nieuwe verbond, aan hetzelfde Licht en aan hetzelfde Woord. Kortom, aan Dezelfde Christus. Paulus zegt zelfs: “Indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij niet meer.” “Christus naar het vlees kennen” betekent “Jezus kennen”. Petrus heeft Christus naar het vlees gekend en Paulus niet. In Korinthe schreven zij Petrus op grond daarvan zijn autoriteit toe. Paulus zegt dat dat geen rol meer speelt. Het gaat nu om een nieuwe schepping en daar is de situatie volkomen anders.

Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. 2 Korinthe 5 : 17

Wij kennen elkaar niet naar het vlees. Hoe kennen wij elkaar dan wel? Is er dan nog iets anders? Het vlees is de uitwendige mens, dus het kennen kan naar de inwendige mens. Paulus noemt het vlees de oude schepping. De Geest (het Leven of het Licht van Christus) is een nieuwe schepping. “Het oude is voorbijgegaan” wil zeggen dat het geen rol van enige betekenis meer speelt. Het oude is er nog wel (en wij weten dat wel), maar wij kennen het niet. Wij behoren die oude schepping niet te erkennen; niet van onszelf en niet van onze broeders en zusters. Het is álles (meer is er niet) nieuw geworden.

En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. 2 Korinthe 5 : 18

Al deze dingen zijn niet uit de mens, maar uit God. God heeft ons met Zichzelf verzoend door Jezus Christus en niet door Mozes. Christus is de Middelaar en de Hogepriester van het nieuwe verbond. Hij doet verzoening voor de zonden des volks. God heeft ons (Paulus en Timótheüs) de bediening der verzoening gegeven. (Daarom vertragen wij niet.) Dat is hetzelfde als: Hij heeft ons bekwaam gemaakt om dienaren van het nieuwe verbond te zijn. Daarover gaat het hier. Wij hebben – sinds wij die bekwaamheid hebben ontvangen – de verantwoordelijkheid om in die dienst te staan. Anders gezegd: wij hebben de verantwoordelijkheid om waardiglijk het evangelie van Christus te wandelen (Filippenzen 1 : 27) of waardiglijk de roeping met welke gij geroepen zijt te wandelen. (Éfeze 4 : 1) Wij behoren te wandelen in de goede werken die Hij voorbereid heeft sinds wij Zijn maaksel zijn, geschapen in Christus Jezus. (Éfeze 2 : 10)

Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. 2 Korinthe 5 : 19

“In Christus” wil zeggen “door Christus”. Door het werk van Christus werd de wereld met God verzoend. “Hun zonden hun niet toerekenende” slaat op 2 Korinthe 5 : 15, waar staat dat Eén voor allen (de wereld) gestorven is. De prediking van het evangelie is niet de blijde boodschap dat God de zonden niet toerekent, maar de prediking van het evangelie is dat de mens aan wie de zonden niet worden toegerekend, kan komen tot een nieuwe schepping door geloof in Christus. Die mens kan komen tot wedergeboorte. Die mens kan een nieuw leven van God ontvangen, namelijk Licht en Waarheid in zijn hart, zodat hij God kan dienen. God heeft het Woord der verzoening in ons gelegd. Woord is Licht en God heeft met Zijn Licht in onze harten geschenen. Het is de bedoeling dat dat Woord enigerwijze uit ons hart komt. De meest voor de hand liggende manier is op verbale wijze (via het spreken).

Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen. 2 Korinthe 5 : 20

“Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege” wil zeggen “op deze wijze valt het niet te ontkennen dat wij gezanten van Christus zijn”. De Korinthiërs hadden het liever wel ontkend, maar Paulus en Timótheüs waren gezonden door Christus. Zij waren niet door de gemeente gezonden. Zendelingen worden in de Bijbel niet door de gemeente gezonden, maar door de Heer Zelf. De gemeente wordt geacht met die zending in te stemmen. De gemeente hoort achter het werk te staan, maar is geen initiatiefnemer. Wij zijn ook geen dienstknechten van de gemeente, hoewel we dat in de praktijk toch zijn. Wij zijn dienstknechten van Christus. Op deze wijze dienen wij vervolgens de gemeente. De verantwoordelijkheid die wij dragen hebben wij niet van de gemeente of van onze broeders of zusters, maar van God Zelf. Wat de plaatselijke gemeente ook beweert, onze verantwoordelijkheid is een individuele verantwoordelijkheid. Was het maar zo dat alle gelovigen begrepen dat zij zijn gekomen tot een persoonlijk geloof (betreffende henzelf) in de Here Jezus Christus. Dat wil zeggen dat het onze persoonlijke (individuele) verantwoordelijkheid is om de Heer te dienen. Als we ons dat bewust zouden zijn, zouden wij ons ook niet afhankelijk stellen van anderen. Dan zouden wij anderen ook niet afhankelijk stellen van ons. Dan zouden we ieder voor zich de Heer dienen en maar één verlangen hebben en dus met één mond de Heer grootmaken. Dat is de aard van onze gemeenschap. Hoewel we allemaal individuele gelovigen zijn, hebben we toch allemaal dezelfde gezindheid naar Christus. We zijn één van Geest en één van hart, waardoor we samen dezelfde woorden kunnen spreken (zingen). We hoeven daarbij niet op elkaar te leunen. Dat is een ideaal. In de praktijk ziet het er zo niet uit. Het is goed om te weten hoe het eruit zou moeten zien, zodat wij in ieder geval onze persoonlijke verantwoordelijkheid daarin kunnen dragen. “Laat u met God verzoenen” is hetzelfde als “ga toch in met vrijmoedigheid op een verse en levende weg tot de troon der genade”. (Hebreeën 10 : 19, 20) Op de troon der genade vinden wij de Hogepriester van het nieuwe verbond, Die verzoening doet voor de zonden van het volk. (Hebreeën 2 : 17) De uitspraak “laat u met God verzoenen” is niet specifiek van toepassing op de ongelovige die tot geloof moet komen. Het is zelfs nog meer van toepassing op de gelovige die opgeroepen wordt om zich te stellen als priester in de dienst van de Hogepriester. De gelovige wordt opgeroepen om als lid van het Lichaam het Hoofd te dienen. Dat is een andere manier om hetzelfde te zeggen.

Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. 2 Korinthe 5 : 21

Onze zonden werden door de Here Jezus Christus gedragen. Hij is nog steeds Degene Die ons heiligt en reinigt. Dat alles is, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods. Niet rechtvaardigheid van de mens, niet rechtvaardigheid uit de wet, maar rechtvaardigheid Gods. In Romeinen 3 : 21 staat: “Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet (buiten de wet om).” Over die rechtvaardigheid Gods gaat het in 2 Korinthe 5 : 21. Die rechtvaardigheid komt van God en wordt ons toegerekend. Nu wij rechtvaardig geworden zijn is het de bedoeling dat wij die rechtvaardigheid dienen. Die rechtvaardigheid kwam buiten de wet om tot stand, maar is tegelijkertijd de vervulling van en de afsluiting van en zelfs de vernietiging van de wet. “Doen wij dan de wet te niet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de wet”. (Romeinen 3 : 31) De wet ís vervuld en het oordeel dat de wet uitspreekt ís gedragen. Wij leven dus niet uit wet, maar uit genade onder het nieuwe verbond. Als er dan gesproken moet worden over de hoop die in ons is betekent het dat wij van die hoop spreken. Wij hebben de verantwoordelijkheid niet alleen dat Woord in onze harten te laten schrijven (het Woord te geloven), maar ook om op grond daarvan de Heer eer te geven in ons leven. In 1 Korinthe 6 : 20 staat: “Gij zijt duur gekocht: zo verheerlijkt dan God in uw lichaam”. In 1 Korinthe 7 : 23 staat: “Gij zijt duur gekocht, dus wordt geen dienstknechten van mensen”. Beide dingen zijn gelijk: Verheerlijkt God in uw lichaam en wordt dus geen dienstknechten van mensen. Wij zijn dienstknechten van God en wij zouden Hem onze lichamen geven. Dit alles is een wisselwerking tussen wat wij ontvangen en wat wij praktiseren. Het Licht dat wij ontvangen dient omgezet te worden in ons denken en in onze wandel (levenswijze). Waar het laatste niet gebeurt, gebeurt vervolgens het eerste ook niet meer. Waar het Licht niet weerspiegeld wordt, wordt het Licht ook niet ontvangen, omdat daar een bedekking is. De Schrift zegt dat het heel moeilijk is om van die bedekking af te komen, maar het kan wel. We kunnen op dit moment beter bewust de bedekking weggooien en bewust gaan leven uit de rijkdom en in de vrijheid van het nieuwe verbond. Want:

Want dit is de wil van God, uw heiligmaking: … 1 Thessalonicenzen 4 : 3

Amen



 Gerelateerde bijbelezing:
* Veranderd van Heerlijkheid tot Heerlijkheid.







Dit is een bewerking van de Brochure "Van Heerlijkheid tot Heerlijkheid" 

https://www.bijbelspanorama.nl/  https://www.bijbelstudie.nl/