VERZOENING
17 Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.
18 En al deze dingen zijn uit God die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft.
19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd.
20 Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen.De Schrift leert dat God in Christus de wereld met Zichzelven verzoende. 2 Korinthe 5 : 17-20 info
Er is hierboven tweemaal sprake van verzoening. Bovendien zegt vers 19: “Hunne zonden hun niet toerekenende”. Het eigenaardige is dat die gedachte, namelijk dat God zonden niet toerekent, in onze Nederlandse Bijbelvertalingen ook vaak vertaald wordt met verzoening. Het zijn twee verschillende Bijbelse begrippen, hoewel ze natuurlijk verband met elkaar houden. Deze Bijbelstudie brengt duidelijkheid in de begrippen en bepaalt ons o.a. bij het hedendaagse werk van onze Hogepriester aan ons als schepselen van een nieuwe schepping.
1. Inleiding
11 Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw gewetens geopenbaard te zijn.
12 Want wij prijzen onszelven u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak van roem over ons, opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen die in het aangezicht roemen en niet in het hart.
13 Want hetzij dat wij uitzinnig zijn, wij zijn het Gode; hetzij dat wij gematigd van zinnen zijn, wij zijn het ulieden.
14 Want de liefde van Christus dringt ons;
15 Als die dit oordelen dat, indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien die voor hen gestorven en opgewekt is.
16 Zo dan, wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees.
17 Zo dan, indien iemand in Christus is die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.
18 En al deze dingen zijn uit God die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft.
19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd.
20 Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen.
21 Want Dien die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. 2 Korinthe 5 : 11-21
Boven dit Schriftgedeelte staat in de Statenvertaling: “De verzoening door Christus.” Dit gedeelte spreekt over God die de wereld in Christus met Zichzelven verzoenende was. Zo staat het letterlijk in 2 Korinthe 5 : 19. De Schrift zegt dus dat God in Christus de wereld met Zichzelven verzoende. In de praktijk rekende God de zonden aan de wereld niet toe. Hier is tweemaal sprake van verzoening. Eerst wordt er gesproken over dat God de wereld in Christus met Zichzelf was verzoenende en vervolgens wordt er gesproken over het woord der verzoening (dat is de prediking van deze waarheid). Bovendien staat er in vers 19 ook nog: “Hunne zonden hun niet toerekenende”. Het eigenaardige is dat die gedachte, namelijk dat God zonden niet toerekent, in onze Nederlandse Bijbelvertalingen ook vaak vertaald wordt met verzoening. Wanneer u dat hier in vers 19 ook zou doen, dan zou het begrip verzoening zelfs drie keer in dit vers voorkomen. Toch zijn het twee verschillende Bijbelse begrippen. Deze begrippen houden natuurlijk verband met elkaar, maar het zijn toch werkelijk twee verschillende zaken. We zullen dit bij de behandeling van dit onderwerp “verzoening” nog bespreken.
Verzoening met God
In het Nieuwe Testament lezen wij over verzoening met God. Wij hebben door geloof deel gekregen aan deze verzoening. Dat wil zeggen dat wij verzoend zijn met God. Dat neemt niet weg dat dit toch een andere Bijbelse waarheid is dan de waarheid die verbonden wordt aan de zogenaamde Grote Verzoendag. (Leviticus 16) Op Grote Verzoendag (het verzoeningswerk van de hogepriester) gaat het niet over verzoening met God, maar over verzoenen (vertaald naar het Nederlands) van zonden. In de praktijk betekent dat wegdoen van zonden. Het andere begrip verzoening, dat in het Nieuwe Testament veel vaker voorkomt, heeft niet met de zonden te maken, maar met de positie van de mens. Het zijn echt twee dingen, maar het probleem is dat deze twee begrippen naar het Nederlands gewoonlijk allebei met verzoenen (werkwoord) of verzoening (zelfstandig naamwoord) vertaald worden. In de praktijk is het betrekkelijk eenvoudig om in de Nederlandse vertaling te zien welke van de twee begrippen (verzoenen met God of bedekken van zonden) bedoeld wordt. Als er staat dat “onze zonden verzoend zijn”, dan betekent dat onze zonden “ver weggedaan zijn” (volgens het Grieks) of “bedekt zijn” (volgens het Hebreeuws). Maar als er staat dat wij “met God verzoend zijn”, dan komt er een andere partij aan de orde. Dat betekent dat wij in een andere (betere) relatie met God terechtgekomen zijn. 2 Korinthe 5 : 11-21 spreekt over verzoening met God! Dat is de betekenis van de uitdrukking “verzoenende” of “verzoening”. Het gaat om het feit dat de mens in een andere en een betere, ja een nieuwe relatie met God terechtgekomen is. Dat is in de praktijk de belangrijkste waarheid van de Bijbel. Deze nieuwe relatie is tot stand gebracht door de dood en opstanding van Christus. Van ons uit gezien is die nieuwe relatie tot stand gebracht door wedergeboorte. Door geboorte staan we tot bepaalde mensen in een bepaalde relatie. Door wedergeboorte komen we in een andere relatie tot God en onze omgeving te staan. Anders zou wedergeboorte immers geen zin hebben. Dat is de kern van ons behoud.
Het is eigenaardig dat deze begrippen van verzoening dikwijls verward worden. Heel dikwijls wordt er mijns inziens te veel de nadruk gelegd op het begrip van verzoening (bedekking) van zonden in de zin van Grote Verzoendag. Helaas hebben velen het idee dat zij behouden worden op grond van het feit dat hun zonden bedekt (weggedaan) zijn. Dit is een misverstand. Men wordt niet zalig (behouden of verlost) door verzoening van zonden. Wij zijn niet behouden geworden door de verzoening van onze zonden, maar door verzoening met God, namelijk doordat wij in een andere, betere, hogere, onverbrekelijke, onschendbare relatie met God zijn komen te staan. Wij zijn verzoend met God, als wij tenminste wedergeboren zijn. Het zal u duidelijk zijn dat dit laatste begrip verzoening in de praktijk synoniem is met wedergeboorte. Wedergeboorte is het “proces” waardoor deze verzoening met God tot stand komt. Deze belangrijke waarheid wordt hier in 2 Korinthe 5 uiteengezet. Deze waarheid wordt min of meer ontleend aan Romeinen 5, waar het om precies dezelfde dingen gaat. In 2 Korinthe 5 is het kernachtig en zwart-wit gesteld. Dat geeft ons duidelijkheid.
Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw gewetens geopenbaard te zijn. 2 Korinthe 5 : 11
“Wij” zijn in de eerste plaats Paulus en Timótheüs. Zij zijn de schrijvers van deze brief. Paulus en Timótheüs bewegen de mensen tot geloof door woorden, namelijk door het “woord der verzoening”, zoals het later genoemd wordt in 2 Korinthe 5 : 19. Het gaat hier om de verzoening met God, over de wedergeboorte, de andere relatie, de verandering van positie van de mens (van de gelovige). Het is eigenaardig dat Paulus hier als zijn motief voor de prediking van het Evangelie opgeeft dat hij “weet van de schrik des Heeren”. Schrik is in het huidige Nederlands een overdreven uitdrukking. Met schrik wordt bedoeld dat de apostel zich bewust is dat hij ooit zal moeten verschijnen voor de rechterstoel van Christus. In 2 Korinthe 5 : 10 zegt Paulus: “Want wij allen (Paulus,Timótheüs, Korinthiërs) moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een ieder wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.” Vers 11 vervolgt met: “wij dan wetende de schrik des Heeren bewegen de mensen.” (letterlijk in het Grieks) In 1 Korinthe 4 : 1, 2 zegt de apostel het zo: “Wij zijn uitdelers der verborgenheden Gods en van die uitdelers (rentmeesters) wordt vereist dat elk getrouw bevonden worde.” Wanneer het nooit ergens ter sprake komt dat die uitdelers getrouw zijn geweest, dan betekent dat niets. Paulus zegt in 2 Korinthe 5 hoe het zit. Hij zegt dat wij allemaal geopenbaard moeten worden voor de rechterstoel van Christus en dat hij als rentmeester van de verborgenheden Gods verantwoording zal moeten afleggen van wat hij gedaan heeft. Rentmeesterschap spreekt over de van God ontvangen genadegaven. Voor de rechterstoel blijkt wat men met die genadegaven gedaan heeft. Dan blijkt of men de verantwoordelijkheid als dienaar in dienst van de Heer of als priester van het nieuwe verbond naar de ordening van Melchizédek gedragen heeft.
Paulus zegt dat hij zich bewust is van de “schrik des Heren” en dat het oordeel voor de rechterstoel zijn belangrijkste motivering is. Zo verexcuseert hij zich bij de Korinthiërs. Het is bekend dat de Korinthiërs naar iedereen, behalve naar de apostel Paulus, wilden luisteren. Paulus maakt duidelijk dat zij toch naar hem zullen moeten luisteren, omdat hij het Woord van de Heer nu eenmaal moet vertellen. Hij laat het niet na, ook als niemand wil luisteren. Het belangrijkste is dat het Woord gesproken zou worden; niet of er iemand zou luisteren. Dat was de verantwoording van Paulus naar de Heer.
Een keuze maken
Het doel van de prediking is de mensen tot geloof brengen. God wacht op het moment dat wij gaan geloven. God verwacht dat wij ons hart openstellen om het Woord Gods in onze harten te laten schrijven. Geloof ontvang je niet. Wij zullen zelf de deur van ons hart open moeten zetten, (Openbaring 3 : 20) ofwel met zachtmoedigheid het Woord in ons moeten laten planten. (Jakobus 1 : 21) Paulus is bezig met de prediking van het woord der verzoening in de hoop en verwachting dat er mensen zullen zijn die naar dat woord zullen luisteren. Als het Woord niet klinkt kan er ook niemand luisteren en kan er niemand tot geloof komen. In Romeinen 10 : 14 staat: “Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt?” Paulus was gezonden om te prediken. Waar het Woord klinkt, is de gelegenheid voor de luisteraars om dat Woord te ontvangen en tot geloof te komen. Dat is de verantwoordelijkheid van de mens zelf. Dat is niet de verantwoordelijkheid van God. Gods verantwoordelijkheid is dat Hij Zijn Woord bekendmaakt. Daartoe zendt Hij sommigen om dat Woord te prediken. Van die sommigen mag verwacht worden dat zij getrouw bevonden worden. Tot geloof komen is de verantwoordelijkheid van de mens zelf. De mens kan kiezen wat hij geloven wil en wat niet. De mens kan zelf bepalen welke filosofie of welk soort onderwijs hij aanvaardt of afwijst. De mens kiest in feite zijn leven lang.
De prediking van het Evangelie zou geen zin hebben als God geloof zou moeten geven. Integendeel, in 2 Korinthe 5 : 20 staat: “Wij bidden u van Christus wege: laat u met God verzoenen”. Hier vinden we een gebed van Christus, danwel van God Zelf, aan de mens om toch te geloven. Dat is heel wat anders dan dat de mens bidt tot God: “Heer, geef mij alstublieft uw genadegave van geloof.” Dat is dwaasheid en in strijd met heel de Schrift. Die staat vol met prediking en oproepen van God aan de mensheid in het algemeen, aan Israël in het bijzonder en hierin de tweede Korinthebrief aan gelovigen om toch vooral het hart open te zetten voor dat Woord, opdat God Zijn werk in de gelovige zou kunnen doen. Dat is de zin van de prediking van het Woord Gods. “Wij dan wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof”. De prediking is niet de uiteenzetting van interessante verhalen, filosofieën of iets dergelijks. De prediking is een oproep tot geloof in het Woord dat gesproken wordt. Vanaf 2 Korinthe 5 : 11b-13 komt een lang verhaal, waarbij de apostel zich weer verexcuseert naar de Korinthiërs. Dit gebeurt regelmatig in de brieven aan de Korinthiërs. “En zijn Gode openbaar geworden” wil zeggen dat God op de hoogte is van Paulus’ bedoelingen en werk. De Korinthiërs zijn niet op de hoogte, maar juist daarom gaat Paulus door met zijn werk.
14 Want de liefde van Christus dringt ons; 2 Korinthe 5 : 14
Dit is een ander motief van Paulus en Timótheüs. Het eerste motief was “wij dan wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen”. De hoofdgedachte gaat dan verder in vers 14, waar staat dat “de liefde van Christus hen dringt”. De liefde van Christus is de weergave van de verbondenheid die er is tussen Paulus en Christus en andersom. Paulus realiseert zich dat hij straks letterlijk voor de rechterstoel van Christus zal staan. Hij zal staan voor Degene Die hem liefheeft en voor Degene Die hij liefheeft. Paulus kan het zich niet permitteren om de prediking van het Woord op zijn beloop te laten, ondanks dat de mensen niet wilden luisteren en ondanks dat zij zo lastig waren. Paulus zegt dat de liefde van Christus hem dringt. Hij wil zuiver staan ten opzichte van die Heer door Wie hij verlost is geworden. Daarom beweegt hij ondanks alles de mensen tot geloof. Waarom de mensen tot geloof moeten komen staat in het volgende vers:
Als die dit oordelen dat, indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien die voor hen gestorven en opgewekt is. 2 Korinthe 5 : 15
Paulus is van oordeel dat Eén voor allen gestorven is. Velen trekken de conclusie dat als Eén voor allen gestorven is, allen behouden worden. Dat staat er niet, maar dat leest men erin. Men vindt dat het toch algemeen bekend is dat wij behouden zijn, omdat de Here Jezus voor ons gestorven is? De vraag is dan: “Waarom moet men tot geloof komen?” Als u zegt: “Alleen als men gelooft, wordt men behouden,” dan zeg ik: “Dan is Christus kennelijk niet voor allen gestorven, maar alleen voor gelovigen.” Het schijnt een moeilijk probleem te zijn, terwijl het dat echt niet is. Het misverstand is dat wij niet behouden zijn doordat of omdat de Here Jezus voor ons gestorven is. Wij zijn niet behouden geworden door de dood van de Here Jezus. Andersom is het wél zo dat als Hij niet voor ons gestorven zou zijn, wij op geen enkele wijze behouden zouden kunnen worden. Nu Hij wél voor ons gestorven is, wil dat nog niet zeggen dat wij daardoor behouden zijn. Dat is een déél van de waarheid. De dood van de Here Jezus levert geen behoudenis op. Het houdt een oordeel over de zondaar in het algemeen in; over de zonde (enkelvoud) en ook over de zonden (meervoud). Het punt is dat de Heer voor ons leed en stierf, met andere woorden de zondeschuld droeg, maar dat daardoor slechts de rekening van de zondaar vereffend is. Zo staat de balans weer op nul. Nul is zeker geen behoudenis. Er staat: “Indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn”. Er staat niet: “Indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen behouden zijn”. De Bijbelse gedachte is dat wij behouden zijn door Zijn opstanding uit de dood. Ik heb nog nergens gelezen dat dat voor allen is. Ik heb wel gelezen dat Hij stierf voor allen, maar ik heb nog nooit gelezen dat Hij leeft voor allen. Daar zit het hele verschil.
Het verhaal is dat de Here Jezus leed en stierf voor allen en dat Hij leeft voor degenen die geloven. En wel in die volgorde. Het is de bedoeling dat de zondaar eerst zijn zonden kwijtraakt. Dat wil zeggen dat zijn zonden rechtvaardige vergelding ontvangen. Maar dan zijn we er nog niet. Want wanneer de zonden een rechtvaardige vergelding ontvangen hebben, zijn de zonden wel weg, maar de zondaar nog niet. Vervolgens moet de zondaar (de bron van alle ellende) weggedaan worden. Wanneer de zondaar weggedaan is, is hij niet behouden en ook geen zondaar meer. De zondaar is dan juist definitief verloren. Hij is dan verdwenen (weggedaan). Het verloren gaan van een zondaar kan nooit het doel zijn van de dood van de Here Jezus. Een zondaar zou evengoed wel verdwijnen, omdat hij het leven niet in zichzelf heeft. Het resultaat van de werking van de zonde in de zondaar is nu eenmaal de dood.
Want de bezoldiging (het loon) der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. Romeinen 6 : 23
Door de dood van de Here Jezus is een officieel oordeel over de mensheid en zelfs over de hele schepping gebracht. Dus ook over de zondaar. Dat is in overeenstemming met de wet en ter bevestiging van de wet. (Romeinen 3 : 31) Door het oordeel over de oude schepping staat de rekening van de oude schepping op nul. Wanneer de zondaar die door dat oordeel weggedaan is alsnog behouden moet worden, dan moet die zondaar weer opstaan uit de dood. Hij moet na de dood nieuw leven ontvangen. Zo krijgt hij deel aan een nieuwe schepping. Dat kan alleen als eerst de rekening van de oude schepping (van de oude mens) betaald is. Daarom heeft God Zelf die rekening betaald! Daardoor is er een basis gelegd waarop die nieuwe schepping tot stand zou kunnen komen. Wij worden behouden door Hem Die, nadat Hij leed en stierf voor onze zonden, uit de dood opstond. Of wij deel krijgen aan die nieuwe schepping en aan de behoudenis (zaligheid, verlossing, verzoening) hangt afvan wat wij kiezen. Wij krijgen een leven hier op aarde om onze beslissing te nemen. Het is het verstandigste om die beslissing zo snel mogelijk te nemen. Wij krijgen in ieder geval in deze oude wereld de gelegenheid en de mogelijkheid, zelfs na de dood van de Here Jezus, om te kiezen voor het leven. (Deuteronomium 30 : 19b)
Nieuw leven
De prediking is erop gericht de mens te bewegen tot geloof, opdat hij door geloof deel zou hebben aan de opstanding van Christus. In het algemeen zegt Paulus in vers 15 : “Wij zijn van oordeel dat indien Eén voor allen gestorven is, dan zijn zij allen gestorven.” Dat is de achtergrond van zijn prediking en van zijn gedachten. Dat is een negatieve waarheid. Het betekent dat dat oordeel over alle mensen gekomen is. Het betekent dat God ieder mens ziet als geoordeeld, omdat Eén voor allen in het oordeel kwam. Jezus Christus ging in onze plaats staan. De mensheid is dood door de misdaden en de zonden. (Éfeze 2 : 1) Dat is in ieder geval zo sinds de dood van de Here Jezus. Vanuit die achtergrond predikt Paulus nieuw leven aan allen die dood zijn voor God en zich in en onder het oordeel bevinden. Wat kun je een dode anders nog aanbieden dan leven? De prediking van het Evangelie is niet de prediking van een gestorven Heiland, maar de prediking van nieuw leven uit de dood. De blijde boodschap is nooit de boodschap van iemands dood, maar van de overwinning op de dood. Dit is de enige echte blijde boodschap, namelijk dat er opstanding is uit de dood. Deze boodschap wordt gepredikt aan degenen die voor God allang geoordeeld en dus dood zijn. Waarom de Heer voor allen gestorven is staat in de tweede helft van 2 Korinthe 5 : 15.
En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien die voor hen gestorven en opgewekt is. 2Korinthe 5 : 15b
Allen zijn gestorven. Hoe kan er dan opeens gesproken worden over degenen die leven? Zijn diegenen dan een uitzondering op die allen? Het zijn diegenen die na die dood nieuw leven hebben ontvangen. Christus is voor allen gestorven, zonder uitzondering. Toch zijn er die leven. Diegenen hebben leven uit de dood ontvangen. Hoe dan? Door geloof in deze blijde boodschap, namelijk in het woord der verzoening. “Degenen die leven zouden niet meer (voor, op) zichzelven leven, maar voor Degene die voor hen gestorven én opgewekt is!” Hij is gestorven voor allen. Hier worden mensen genoemd die niettemin leven. De Heer is voor hen gestorven én opgewekt. Als deze mensen leven dan komt dat omdat zij deel hebben gekregen aan de opstanding van Christus. Dat zijn uitdrukkelijk niet allen, maar enkelen. Hij stierf voor allen en Hij is bovendien opgewekt voor degenen die geloven. Daarom staat er “wij bewegen de mensen tot geloof’ opdat zij niet alleen deel zouden hebben aan de dood van de Here Jezus, maar opdat zij deel zouden hebben aan de opstanding van de Here Jezus Christus. Als iemand tot geloof komt moet hij niet zeggen: “Nu weet ik dat de Heer voor mij gestorven is.” Dat was daarvoor al zo. Hij moet dan zeggen: “Ik ben tot geloof gekomen en sindsdien weet ik dat de Heer voor mij leeft uit de dood.” De Heer leeft als Eersteling van een nieuwe schepping en in een nieuwe schepping. Het leven dat men in Christus ontvangt is dan ook het leven van een nieuwe schepping en niet van een oude. In die nieuwe schepping blijft (woont) gerechtigheid (2 Petrus 3 : 13) en heerst de zonde niet meer. (Romeinen 6 : 14) Het is de bedoeling dat de gelovigen niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Degene die voor hen gestorven en opgewekt is. Het staat hier wat vreemd, maar hier wordt het Evangelie als zodanig niet uiteengezet. Laat staan dat het in deze verzen gepredikt zou worden. De apostel spreekt hier over zijn eigen positie, omdat die door de Korinthiërs in twijfel werd getrokken en aangevochten. De apostel zegt dat hij met zijn bediening bezig is, omdat hij die verantwoordelijkheid heeft. De gedachte is dat degenen die leven (2 Korinthe 5 : 15) in ieder geval Paulus en Timótheüs zijn. Het zouden de Korinthiërs moeten zijn, maar die snappen daar niets van. Paulus zegt dus: “Opdat wij niet meer voor onszelven zouden leven, maar voor Degene die voor ons tweeën is gestorven en opgewekt. Omdat wij dat ook daadwerkelijk doen, schrijven wij u een gewichtige en krachtige brief.” (2 Korinthe 10 : 10) Dat is de reden waarom alles in deze vorm staat.
De algemene waarheid is dat de Heer stierf voor allen en dat degenen die geloven vervolgens deel krijgen aan Zijn opstanding en daarmee aan een nieuwe schepping. Het doel daarvan is dat zij nu niet meer voor zichzelf en naar de oude mens (onder de macht van de zonde) zouden leven, maar voor Degene die voor hen gestorven en opgewekt is. Kortom dat zij in die nieuwe schepping en onder het nieuwe verbond, de Heer, hun Schepper, zouden dienen. We mogen aannemen dat iemand die tot geloof komt, tot het inzicht gekomen is dat van een schepsel verwacht mag worden dat hij in de eerste plaats zijn Schepper dient. We mogen ook aannemen dat zo iemand begrepen heeft dat hij dat van nature niet kan, omdat hij van nature helaas een zondaar is. Als God zo iemand dan verlost van zonden en maakt tot een nieuw schepsel waarin de zonde niet is, dan betekent dat automatisch dat we van een gelovige mogen verwachten dat hij nu alsnog gaat leven tot eer en heerlijkheid van Degene Die hem uit de dood verlost heeft.
Het is dus zwart-wit. Eén stierf voor allen. Niemand vormt daar een uitzondering op. Daarom kunnen wij aan iedereen het Evangelie prediken, want het is voor iedereen. Wanneer we met het verhaal komen dat God het geloof moet geven of dat God de mens tot geloof moet trekken, omdat God al heeft bepaald wie wel en wie niet, geeft dat blijk van het feit dat wij het onderscheid niet kennen tussen Gods voorkennis en Gods wil. God wil dat alle mensen zalig worden (1 Timótheüs 2 14), maar Gods voorkennis zegt ons dat slechts een overblijfsel behouden wordt. (Romeinen 11 : 5) Het gaat echter niet om Gods verkiezing. God heeft niet van tevoren bepaald wie Hij wel en niet neemt. Dat kan niet, want er zijn vele teksten waar staat dat er bij God geen aanneming des persoons is of woorden van gelijke strekking. De zaligheid is voor iedereen! God verstrekte de discipelen geen lijst met namen van uitverkorenen, zodat zij tenminste wisten aan wie zij het Evangelie zouden prediken. Nee, zo was het niet. Zij moesten het Evangelie aan iedereen prediken. Aan heel de wereld en aan alle volkeren, opdat de verantwoordelijkheid niet bij God, maar bij al die volkeren en bij al die mensen zou liggen. Wat God moest doen en kon doen, heeft Hij voor alle mensen gedaan. Daarom mogen wij vervolgens als dienstknechten van de Heer het Evangelie aan een ieder brengen, omdat het Evangelie voor iedereen is. Jezus Christus is voor iedereen gestorven, maar de mens wordt behouden alleen door geloof in Degene die God uit de dood heeft opgewekt. Door geloof in de Levende krijgt men deel aan het leven van die Levende. Dat is een simpele zaak.
2. Hogepriester van het nieuwe verbond
Zo dan, wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees. 2 Korinthe 5 : 16
Hier staan de consequenties van vers 15. Paulus zegt dat hij en Timótheüs om de reden van vers 15 (Eén is gestorven en daarom zijn allen gestorven) niemand naar het vlees kennen. Het ligt er heel dik bovenop dat de Korinthiërs dat wél doen. Hij zegt zelfs: “Indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij nu niet meer naar het vlees.” Christus naar het vlees heet Jezus. Wij kennen Christus de Opgewekte die gezeten is ter rechterhand Gods. Dat is Dezelfde als Jezus. Wij kennen Hem niet zozeer als de mens vóór Zijn lijden en sterven, maar als Degene Die opgewekt werd uit de dood en de Eersteling is geworden van zij die ontslapen zijn; die de Erfgenaam is geworden van de gehele schepping en Die Hoofd van de Gemeente is geworden, namelijk de Hogepriester van het Nieuwe Verbond. Het gaat na de opstanding over zaken die geen betrekking op Christus hadden vóórdat Hij stierf. Vóór Zijn opstanding was Christus geen Eersteling van een nieuwe schepping en geen Hoofd van de Gemeente. In Hebreeën 7 : 14-22 staat dat de Heer op aarde geen priester of hogepriester geweest zou zijn, omdat Hij niet uit Levi maar uit Juda gesproten is. Christus is nu, op grond van Zijn opstanding uit de dood, wel Hogepriester. (Hebreeën 5 : 5) Wij kennen die Jezus die uit de mensen genomen werd en gesteld werd bij God in de zaken die daar voor de mensen te doen zijn. (Hebreeën 5 : 1) Wij kennen Hem dan prompt als Christus Jezus, onze Heere.
In Korinthe hadden na Paulus ook andere apostelen gepredikt. Daarna zeiden de Korinthiërs: “Ik ben van Paulus, ik ben van Apollos en ik ben van Céfas.” (1 Korinthe 1 : 12) Er waren ook mensen bij die de Here Jezus naar het vlees gekend hadden, bijvoorbeeld Petrus (Céfas). Paulus zegt dat hij Jezus weliswaar niet naar het vlees gekend heeft, maar dat er zijn die Hem wel naar het vlees gekend hebben. Die zouden zich daar niet op moeten beroemen. Men moet niet roemen in vlees, maar in Geest. (1 Korinthe 1 : 31) Het gaat niet om Degene Die leed en stierf, maar om Degene Die sindsdien en op grond daarvan uitermate verhoogd werd. (Filippenzen 2 : 6-10) De verhoging is het resultaat en dat telt.
Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. 2 Korinthe 5 : 17
Zowel vers 16 als vers 17 beginnen met “zo dan”. Beide verzen sluiten aan op vers 15. Wanneer iemand in Christus is (in Degene Die is gestorven en opgestaan) is hij of zij een nieuw schepsel (een nieuwe schepping): het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. De vraag is niet of u dat kunt controleren, maar of u dat gelooft. God ziet ons als een nieuwe schepping. Hij ziet ons in elk geval als gestorven, maar op grond van geloof daarna opgewekt in een nieuwe schepping met het leven van een nieuwe schepping. Een gelovige is opgewekt oftewel levend gemaakt in Christus. (Éfeze 2 : 5) Dat is verzoening in de zin van dat men in een andere (betere) relatie tot God gebracht is. Daarbij is de positie van de mens totaal veranderd. Dit ligt opgesloten in het Griekse woord dat we nog zullen bespreken. Van deze nieuwe positie spreekt vers 17. Het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. Dat is wedergeboorte. Wedergeboorte is niets anders dan dood én opstanding. Dood in de zin van het einde van de oorspronkelijke geboorte in het vlees en opstanding in de zin van opnieuw geboren worden uit de Geest en is dus opnieuw leven ontvangen. Wedergeboorte veronderstelt immers dat men een keer eerder geboren is, maar dat dat leven op de een of andere wijze beëindigd is (althans op juridische wijze). Vervolgens is men opnieuw geboren. Die geboorte heeft alleen zin als men door die geboorte niet het leven van Adam, maar het leven van een nieuwe schepping (het leven van Christus) ontvangt. De Schrift kent veel verschillende woorden die in de praktijk hetzelfde weergeven met een wat andere gevoelswaarde. Dit begrip verzoening (die veranderde relatie die tot stand gebracht is) komt overeen met wedergeboorte. De zin van wedergeboorte is dat daardoor de relatie met God veranderd wordt. Waar men door geboorte immers een zondaar was en op een of andere wijze van God afgesneden, daar wordt men door wedergeboorte geplaatst in een positie waarin men verbonden wordt en is met de levende God.
Verzoend door Jezus Christus
En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. 2Korinthe 5 : 18
“Al deze dingen zijn uit God” wil zeggen dat al deze dingen niet uit de mens zijn. Al deze dingen komen niet tot stand uit werken en ook niet door het vlees. God heeft ons met Zichzelven verzoend door Jezus Christus. Ik vind dit altijd een mooie uitdrukking. Jezus is namelijk Degene Die stierf en Christus is Degene Die uit de dood opstond. In het algemeen is dit de gedachte, zonder deze namen te verabsoluteren. Het begrip verzoening wordt hier voor het eerst in dit Schriftgedeelte geïntroduceerd, maar nadat het eerst verklaard geworden is. De betekenis van “verzoening” is al duidelijk zonder het bestuderen van de grondtekst. De Schrift verklaart Zichzelf. Duidelijk is dat de dood van de oude mens en daarna de geboorte van de nieuwe mens op grond van geloof, verzoening is in de betekenis van het woord dat hier gebruikt wordt. Waar men oorspronkelijk een oude schepping was, is men een nieuwe schepping geworden. God heeft die oude schepping buiten ons om geoordeeld. Hij bracht op eigen initiatief een oordeel over de mensheid via de Here Jezus Christus. Daarna zijn wij door geloof in de opgewekte Christus in die nieuwe positie terechtgekomen; door onze vereenzelviging met Hem, ofwel door gemeenschap met Hem Die leeft. Al deze dingen zijn uit God die ons in een betere relatie tot Zichzelven gebracht heeft door Jezus Christus en aan ons de bediening der verzoening gegeven heeft. De hoofdgedachte in dit Schriftgedeelte is niet de uiteenzetting van wat behoudenis of verzoening inhoudt. De apostel legt het wel uit, maar de hoofdgedachte is nog steeds dat de apostel zichzelf moet verdedigen tegenover de Korinthiërs. Paulus zegt dat dit de waarheid is waar het om gaat en dat deze waarheid hem is toevertrouwd. Hij hoopt dat de Korinthiërs nu eindelijk begrijpen hoe belangrijk het is dat hij die waarheid predikt en aan hen bekendmaakt. Dat is een geraffineerde manier van schrijven, maar het werkt wel.
“De bediening der verzoening” is niet een bediening waardoor verzoening tot stand komt! Er zijn altijd goochelaars met woorden die dan zeggen dat een bediening der verzoening een bediening is om verzoening tot stand te brengen. Dat is niet waar. De bediening der verzoening is een bediening waarbij die verzoening bekendgemaakt wordt. Er staat dat Gód de verzoening tot stand gebracht heeft. De verzoening komt niet tot stand door de prediking. Dat denken sommigen, maar dat is een misverstand. De prediking is niets anders dan de bekendmaking van het werk dat God tot stand gebracht heeft. Op het moment dat wij tot geloof komen worden wij wedergeboren, danwel verzoend met God. Maar strikt genomen is onze wedergeboorte de wedergeboorte (dood en opstanding) van Christus, niet die van ons. Als wij tot geloof komen krijgen wij deel aan Zijn wedergeboorte en aan Zijn leven. Als wij tot geloof komen worden wij verlost, maar die verlossing is en blijft in Christus Jezus. Kortom, als wij tot geloof komen krijgen wij deel aan de verlossing van Christus. (Romeinen 3 : 24) Zo krijgen wij in Hem ook deel aan Zijn zegeningen, aan Zijn uitverkiezing. Al deze dingen waren er al voordat wij tot geloof kwamen (in onze bedeling kunnen we dat zo zeggen). Aan deze bestaande dingen krijgen we deel op het moment dat wij tot geloof komen. Wanneer wij tot geloof komen, komt daardoor niets tot stand. Wij krijgen deel aan dat wat al tot stand gebracht is. Al deze dingen zijn uit God die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus. Daarna wordt deze boodschap (de bediening der verzoening) gepredikt waarbij de mensen worden opgeroepen tot geloof. Dat betekent dus dat de mens door geloof deel krijgt aan deze opgewekte Christus, aan een nieuwe schepping en dus aan deze verzoening.
Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. 2Korinthe 5 : 19
Dit is min of meer een samenvatting van het geheel, maarweer in het licht van de bediening van de apostel Paulus. “Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende.” “God was” betekent dat het toen in de praktijk al gebeurd was. Gód hééft dat gedaan in de dood en opstanding van Christus. Het niet toerekenen van zonden heeft hier alles te maken met het lijden en sterven van de Here Jezus. Het is de manier waarop God de verzoening voor de wereld tot stand bracht. Gods werk (het verzoenen van de wereld) was het wegnemen van de zonden van de oude schepping. Deze zonden werden volgens vers 21 op de Here Jezus Christus gelegd. De zonden der wereld werden Hem toegerekend. Hij was het Lam Gods dat de zonde der wereld wegnam. (Johannes 1 : 29) Hij betaalde de schuld fundamenteel aan het kruis. Daarna werd de Here Jezus Christus uit de dood opgewekt. Zo kwam verlossing en zo kwam verzoening tot stand. Dat is de prediking van het Evangelie. We vinden dat uitgebreid terug in i Korinthe 15. Daar maakt Paulus het Evangelie bekend. 1 Korinthe 15 staat echter niet bekend als een bekendmaking van het Evangelie, maar als het opstandings-hoofdstuk. Het Evangelie is dus de opstanding van Christus, namelijk het nieuwe leven dat er is in Hem.
In 1 Korinthe 15 : 3 zegt Paulus dat de Here Jezus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften. In 1 Korinthe 15 : 4 zegt Paulus dat de Heer is opgewekt ten derde dage, naar de Schriften. Daarover gaat verder het hele hoofdstuk. Paulus bespreekt de opstanding van Christus, de nieuwe schepping die daardoor tot stand kwam, de wijze waarop wij er deel aan krijgen, de wijze waarop het een uitwerking zal hebben in de toekomst, de wijze waarop de opstanding een uitwerking zal hebben op onze lichamen in de toekomst en de opname van de Gemeente. “En heeft het woord der verzoening in ons gelegd”. Het woord verzoening zijn we nu viermaal tegengekomen; tweemaal in vers 18 en tweemaal in vers 19. “Het woord der verzoening” komt overeen met “de bediening der verzoening”. Vers 18 en vers 19 lopen helemaal parallel. In vers 18 gaat het over “ons” en in vers 19 staat “de wereld”. Daar ligt natuurlijk het verschil. Daarmee zijn meteen het nut en de zin van de bediening en het woord der verzoening verklaard. De bediening der verzoening heeft tot doel om aan degenen die van de wereld deel uitmaken (die in de wereld zijn) deze verzoening te prediken, opdat zij aan die verzoening deel zouden krijgen en daardoor zouden horen bij ons. God heeft ons met Zichzelven verzoend, want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende. Daarmee wordt dus ook gezegd dat het voor iedereen bestemd is. De prediking heeft tot doel om iedereen tot geloof te bewegen. Dat lukt niet, want er wordt slechts een overblijfsel behouden. Paulus brengt hier naar voren dat hij in die prediking betrokken is. Paulus zegt over zijn bediening:
Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen. 2 Korinthe 5 : 20
“Zo” wil zeggen “op deze manier”. Paulus is door de prediking van het woord der verzoening een gezant van Christus. “Alsof God door ons bade”, want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende. Daarom bidden Paulus en Timótheüs van Christus’ wege: “Laat u met God verzoenen.” Eerst staat er dat God alles tot stand gebracht heeft in Christus. In de uitspraak “laat u met God verzoenen” ligt duidelijk opgesloten dat niet iedereen automatisch met God verzoend is, wordt, of zal worden. Men moet het laten gebeuren. Wat dat inhoudt werd al in vers n gezegd: “Wij dan wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot geloof’. In vers 20 zegt Paulus: “Laat u met God verzoenen.” Hoe gaat dat dan? Door geloof! De bedoeling van de prediking is dat men daardoor met God verzoend wordt, oftewel dat men daardoor tot geloof komt. Men komt tot geloof en men krijgt daardoor deel aan de verzoening die God in Christus tot stand gebracht heeft.
Want Dien die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. 2Korinthe 5 : 21
“Dien die geen zonde gekend heeft” is de Here Jezus Christus die van nature geen zonde gekend heeft. In Jesaja 53 : 6 staat:”…; doch de Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen.” Jezus Christus leed en stierf als zondaar voor allen (voor de wereld), “opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem”. “Hem” is de opgewekte Christus. De uitdrukking “opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem” sluit volledig aan bij Romeinen 3 : 21 – 31. Daar staat dat de rechtvaardigheid Gods geopenbaard is geworden door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen die geloven. “Rechtvaardigheid” is weer een andere term die gebruikt wordt. De zonden (onrechtvaardigheden) werden weggedaan door het lijden en sterven van de Here Jezus voorde mensheid als zodanig. Maar men is rechtvaardig als men is (bestaat). Als men niet is, is men niets. Men zou eerst tot het leven van de nieuwe schepping moeten komen, namelijk tot wedergeboorte. Dan heeft men deel aan de rechtvaardigheid van Christus.
In Romeinen 5 : 12-21 staat dat de mens van nature door geboorte deel heeft aan de onrechtvaardigheid van Adam. Door wedergeboorte heeft diezelfde mens deel aan de rechtvaardigheid van de laatste Adam, Christus. De mens heeft van nature deel aan de ongehoorzaamheid (het ongeloof) van Adam en door wedergeboorte heeft de mens deel aan de gehoorzaamheid (het geloof) van Christus. (Galaten 2 : 16) In 2 Korinthe 5 wordt ook het verschil tussen de oude en de nieuwe schepping besproken. Het overgaan van de oude naar de nieuwe schepping (van de oude naar de nieuwe mensheid) noemen wij wedergeboorte, maar het kan ook verzoening genoemd worden. Dat is verzoening in de zin van een nieuwe, betere relatie met God tot stand brengen, ofwel een verbinding van een oude schepping naar een nieuwe schepping tot stand brengen. Deze gedachte is de basis van onze zaligheid. In die gedachte wordt zwart-wit verschil gemaakt tussen een oude en een nieuwe schepping. Die hebben absoluut niets met elkaar te maken, want daartussen zitten de drie dagen van dood en opstanding. Door geloof worden wij in de nieuwe schepping gezet. Als ongelovige is men ook van de oude schepping afgesneden. Dat merkt en weet men niet, omdat men aan de omstandigheden gewend is. De mensheid en de oude wereld zijn in principe al 2000 jaar geoordeeld en van God afgesneden, zeker sinds de verwerping van de Here Jezus Christus.
Gezet in het Licht
Door de prediking wordt men gezet in het Licht van het nieuwe leven en wordt men ontrukt aan de duisternis waarin men in de praktijk verkeert. (Kolossenzen 1 : 13) De duisternis van de wereld is de duisternis van de dood. In de prediking hoort het grote verschil tussen Licht en duisternis (Leven en dood) naar voren te komen. In Hebreeën 4 : 12 staat: “Het Woord Gods is scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes”. Ziel is in het algemeen de oude schepping en geest de nieuwe schepping. Het Woord maakt onderscheid tussen ziel en geest. De vraag is niet: “Hoeveel heeft u van het een en hoeveel heeft u van het ander?” De vraag is in principe: “Aan welke kant staat u? Hoort u bij een oude of bij een nieuwe schepping?” Als wij nieuwe schepselen in Christus geworden zijn zouden wij daar bewust uit moeten leven. We zouden ons bewust moeten zijn dat wij nieuwe schepselen geworden zijn en dat wij leven in gemeenschap met en in afhankelijkheid van Christus. Christus die onze Hogepriester is naar de ordening van Melchizédek en Die verzoening doet voor de zonden van Zijn volk. (Hebreeën 2 : 17) Dit begrip verzoening is niet hetzelfde begrip als uit 2 Korinthe 5. Dat zullen we in het vervolg van de studie bespreken.
Katallassoo Het werkwoord verzoenen in de zin van een betere relatie tot stand brengen, is in het Grieks “katallassoo”. Katallassoo is afgeleid van het Griekse werkwoord “allassoo”, dat compleet veranderen betekent. Eventueel betekent het vervangen, dat wil zeggen iets anders in de plaats stellen voor het ene. Wanneer er een deel aan het geheel verandert, heet het ook veranderen. Wanneer er geen beperkende uitdrukkingen bij staan en er geen beperkende context is, betekent veranderen altijd dat het geheel vervangen wordt. Allassoo wordt nooit vertaald met verzoenen, maar altijd met veranderen. Allassoo met kata (afgekort tot “kat”) ervoor heeft geen andere betekenis. Het werkwoord katallassoo heeft een andere functie en daarom wordt het vertaald met verzoenen. Kata betekent “neder” (naar beneden). De vertaling van katallassoo met “nederveranderen” is onzin. We kunnen wel verklaren wat het betekent. Allassoo is een verandering en kata wil zeggen naar beneden. Katallassoo drukt dus uit dat iets op een andere plaats gezet wordt, ofwel dat iets een andere positie gegeven wordt. Zo heeft men katallassoo ook vertaald. Verzoenen heeft de functie dat men een andere positie ten opzichte van een andere partij inneemt. Als wij met God verzoend zijn wordt het Griekse werkwoord katallassoo gebruikt. Dat betekent dat wij in relatie tot God op een andere plaats en in een betere positie terechtgekomen zijn. Eerst nemen wij een positie in een oude schepping in; dat wil zeggen in duisternis. Door de verzoening zijn wij ergens anders neergezet, namelijk in een nieuwe schepping. Eerst is er vijandschap en bij verzoening komen de partijen tot elkaar. Men vertaalt katallassoo met verzoenen, omdat wij er geen ander Nederlands woord voor hebben. Men heeft 350 jaar geleden het woord verzoenen uitgezocht voor de vertaling van katallassoo, omdat het dat betekent. Vandaar dat in de meeste commentaren, ook in de andere talen dan de Nederlandse, het begrip wordt uitgelegd. Er wordt bij gezegd dat er weliswaar twee partijen met elkaar verzoend zijn, maar dat dat niet betekent dat beide partijen een andere plaats ten opzichte van elkaar innemen. Het betekent dat slechts één partij een andere plaats inneemt. God is niet met de wereld verzoend, maar de wereld is met God verzoend! De wereld stond vijandig tegenover God, maar God stond niet vijandig tegenover de wereld. In Johannes 3 : 16 staat immers: “Alzo lief heeft God de wereld gehad!” De wereld was een vijand van God. Wij, de wereld om zo te zeggen, zijn met God verzoend. Dat is in ieder geval de bedoeling. Want God was in Christus de wereld met Zich verzoenende. Dat wil zeggen dat de zondaar (nu beperkt tot de mens) de partij is die in een andere positie terechtgekomen is. Dat is de echte fundamentele betekenis van het begrip katallassoo.
Allassoo Het werkwoord allassoo komt zes keer voor in het Nieuwe Testament.
Want wij hebben hem horen zeggen dat deze Jezus, de Nazarener, deze plaats zal verbreken, en dat Hij de zeden veranderen (vervangen) zal die ons Mozes overgeleverd heeft. Handelingen 6 : 14
En hebben de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd in (vervangen door) de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk mens, en van gevogelte, en van viervoetige en kruipende gedierten. Romeinen 1 : 23
Ziet, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd (vervangen) worden; 1Korinthe15 : 51
In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd (vervangen) worden. 1Korinthe 15 : 52
Doch ik wilde dat ik nu tegenwoordig bij u ware, en mijn stem mocht veranderen; want ik ben in twijfel over u. Galaten 4 : 20
En als een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen veranderd (vervangen) worden; maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet ophouden. Hebreeën 1 : 12
Katallassoo Het werkwoord katallassoo komt zes keer voor in het Nieuwe Testament.
Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood Zijns Zoons, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven. Romeinen 5 : 10 (2x)
En indien zij ook scheidt dat zij ongetrouwd blijve, of met den man verzoene; en dat de man de vrouw niet verlate. 1 Korinthe 7 : 11
18 En al deze dingen zijn uit God die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft.
19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd.
20 Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen. 2 Korinthe 5 : 18-20 (3x)
Katallagè Het zelfstandig naamwoord katallagè (verzoening) komt vier keer voor. Dit woord heeft dezelfde betekenis als het werkwoord katallassoo, namelijk in een andere en betere positie ten opzichte van God gekomen zijn.
En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in God, door onzen Heere Jezus Christus, door Welken wij nu de verzoening gekregen hebben. Romeinen 5 : 11
Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden? Romeinen 11 : 15
En al deze dingen zijn uit God die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. 2 Korinthe 5 : 18
Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. 2 Korinthe 5 : 19
In het Grieks bestaat ook nog het werkwoord apokatallassoo. “Apo” betekent “ergens vandaan”. Wij zeggen “van”. Door het voorzetsel “apo” verandert de betekenis van het werkwoord katallassoo niet. Het blijft gaan om het komen in een andere positie. Het gaat om een herstel. “Apo” in de zin van “van” wil zeggen dat de oorzaak van het geheel ergens anders ligt. Het komt ergens vandaan. In het Nederlands is dat niet in één woord te vatten. Apokatallassoo zegt dat die verandering (verzoening) van positie tot stand gebracht is. De partij die met God verzoend werd, is echter niet zelf op een andere positie gaan staan, omdat de oorzaak ergens anders ligt. Die oorzaak, oftewel Degene bij Wie de verzoening vandaan komt, is Christus. God was in Christus de wereld met Zich verzoenende. (2 Korinthe 5 : 19)
Apokatallassoo Dit werkwoord komt drie keer voor in het Nieuwe Testament.
En opdat Hij die beiden met God in één lichaam zou verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende. Éfeze 2 : 16
20 En dat Hij, door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn.
21 En Hij heeft u die eertijds vervreemd waart, en vijanden door het verstand in de boze werken, nu ook verzoend. Kolossenzen 1 : 20, 21 (2x)
In Hebreeën 9 : 15 staat in het Nederlands het woord verzoening. Dat is echter een misverstand. Daar staat niet het woord verzoening, maar verlossing.
En daarom is Hij de Middelaar des nieuwen testaments, opdat, de dood daartussen gekomen zijnde, tot verzoening (verlossing) der overtredingen die onder het eerste testament waren, degenen die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden. Hebreeën 9 : 15
Het gaat hier om de verlossing van het hele oude verbond (het eerste testament), inclusief al de overtredingen van het oude verbond (de wet). Als men van de wet verlost wordt, wordt men automatisch verlost van de overtredingen. Want waar geen wet is, is ook geen overtreding. (Romeinen 4 : 15)
3. Met heerlijkheid en eer gekroond
9 Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou.
10 Want het betaamde Hem, om Welken alle dingen zijn, en door Welken alle dingen zijn, dat Hij, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen.
11 Want en Hij, Die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen,
12 Zeggende: Ik zal Uw naam Mijn broederen verkondigen; in het midden der Gemeente zal Ik U lofzingen.
13 En wederom: Ik zal Mijn betrouwen op Hem stellen. En wederom: Zie daar, Ik en de kinderen die, Mij God gegeven heeft.
14 Overmits dan de kinderen des vieses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood te niet doen zou dengene die het geweld des doods had, dat is, den duivel;
15 En verlossen zou al degenen die met vreze des doods, door al hun leven, der dienstbaarheid onderworpen waren.
16 Want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan.
17 Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn, in de dingen die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen.
18 Want in hetgeen Hij Zelf, verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij dengenen die verzocht worden, te hulp komen. Hebreeën 2 : 9 – 18
In dit Schriftgedeelte wordt eerst gesproken over verzoening, zoals wij dat in het eerste gedeelte van deze studie besproken hebben. Wanneer aan het einde van dit Schriftgedeelte het woord “verzoenen” gebruikt wordt gaat het daar over een heel ander begrip. Het is wel hetzelfde Nederlandse woord, maar het is een heel ander begrip. In Hebreeën 2 : 9-16 lezen wij over wat de Here Jezus in het verleden in Zijn dood en opstanding heeft gedaan, maar daarvoor wordt hier niet het woord verzoenen gebruikt. Verzoenen wordt pas genoemd in verband met Zijn bediening na Zijn opstanding uit de dood. (Hebreeën 2 : 17 ,18)
In Hebreeën 2 : 9-16 gaat het over de Here Jezus Die leed en stierf. Hebreeën 2 verwijst terugnaar oudtestamentische profetieën en uitspraken. De belangrijkste aanhaling is uit Psalm 8. In Psalm 8 : 5 – 7 staat: “Wat is de mens dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon dat Gij hem bezoekt? Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen; met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, en Gij hebt hem gesteld over de werken Uwer handen”. Wie of wat is deze mens? Het antwoord wordt hier (in Hebreeën 2) gegeven. Die mensenzoon is de Here Jezus Christus die een weinig (een korte tijd) minder dan de engelen gemaakt werd. Wij leren van de Here Jezus dat Hij de gestaltenis Gods was, maar Zichzelven ontledigd heeft. Hij nam de gestalte van een dienstknecht aan en is de mensen gelijk geworden. En in die gedaante heeft Hij Zichzelven vernederd en is gehoorzaam (lees: gelovig) geworden tot de dood, ja, de dood des kruises. Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd. (Filippenzen 2 : 6-9) Hiermee wordt in één keer gezegd dat er ook sprake was van een uitermate vernedering. Dat betekent een vernedering tot het uiterste. Dat is niet een weinig beneden de engelen, maar dat is zover mogelijk beneden de engelen. “Een weinig minder” uit Psalm 8 : 6 en uit Hebreeën 2 : 7 slaat dus op de tijdsduur van deze omstandigheid, namelijk op de korte tijd dat de Heer vernederd was beneden de engelen; vanaf Zijn menswording tot aan Zijn opstanding uit de dood. God heeft Hem eerst minder dan de engelen gemaakt en daarna ook uitermate verhoogd en Hem aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen gesteld. (Hebreeën 1 : 3) De gedachte is dat die Zoon des Mensen Die eerst uitermate vernederd werd, Degene is Die opgewekt werd uit de dood en gezet werd ter rechterhand Gods. In die positie is Hij gesteld over al de werken van Gods handen en gekroond met eer en heerlijkheid.
Het gaat in Psalm 8 en in Hebreeën 2 in werkelijkheid om de Zoon des Mensen (letterlijk: zoon van Adam). Die Adam is niet de eerste, maar de laatste Adam. (1 Korinthe 15 : 45) Die echte mens is niet de eerste mens, maar de tweede Mens. Die tweede Mens was uit de hemel. (1 Korinthe 15 : 47) Die Mens werd voor korte tijd onder de engelen gesteld, maar is inmiddels met eer en heerlijkheid gekroond. Dat dit een belangrijke waarheid is blijkt uit het feit dat het grootste deel van Hebreeën 1 zich bezig houdt met de gedachte dat Christus boven de engelen gesteld is. Voor sommigen is dat vanzelfsprekend, voor anderen niet. Want het is toch zo dat men de Messias van Israël, de Zoon van David die in Jeruzalem Zijn Koninkrijk zou oprichten, op aarde mist. Dat komt omdat Hij aan de rechterhand Gods in de hemel zit. Dat is een hogere plaats dan het aardse Jeruzalem. Over deze zaken handelt de Hebreeënbrief.
Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou. Hebreeën 2 : 9
In Hebreeën 2 : 9 wordt gesproken over Jezus die met heerlijkheid en eer gekroond is. Jezus is de Mens die uit de mensen genomen werd (Hebreeën 5 : 1) en voorlopig in de hemel op de troon is gezet. Petrus sprak: “Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls dat God Hem tot Heere (Jehovah) en Christus gemaakt heeft, dezen Jezus dien gij gekruist hebt.” (Handelingen 2 : 36) Daarom zien wij Hem met heerlijkheid en eer gekroond. (Psalm 8 : 6) Dit komt precies overeen met 2 Korinthe 5 : 16. Daar staat: “Indien wij ook Christus naar het vlees (Jezus) gekend hebben, nochtans kennen wij nu niet meer.” Wij kennen Hem als Degene Die sinds Zijn omwandeling op aarde met zijn discipelen uitermate verhoogd is en gezeten is aan de rechterhand Gods. In Hebreeën 2 : 9 staat hetzelfde als in 2 Korinthe 5. In Hebreeën 2 : 9 staat namelijk dat Jezus ooit voor korte tijd beneden (onder) de engelen gesteld werd om te kunnen sterven (vanwege het lijden des doods). Het was met recht een korte tijd, want de Heer stierf na een kort leven op aarde. Dat was de bedoeling. De Heer werd beneden de engelen gesteld, omdat Hij als mens zou moeten lijden tot de dood erop volgde. Dat is lijden des doods en niet alleen lijden aan het kruis. Dat is Zijn leven lang lijden. De Heer leed als mens vanwege Zijn geloof en Hij leed tot in de dood. Er staat nadrukkelijk:”…, opdat Hij door de genade Gods voor allen de dood smaken zou.” Dat wil zeggen: “opdat Hij zou sterven”. De tussenzin zegt dat dat inderdaad voor allen was. Met andere woorden: Hij stierf voor allen en de genade Gods is ook voor allen. Door deze genade worden zonden weggedaan.
Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen. Titus 2 : 11
De zaligmakende genade Gods is voor allen, want hij is verschenen voor alle mensen. Hoe kan men dan zeggen dat er een beperkt aanbod van genade is? In 2 Korinthe 5 : 15 volgde daarna de beperking, namelijk dat de Heer voor allen is gestorven, opdat degenen die léven zouden leven voor Degene Die voor hen gestorven en opgewekt is. In Titus 2 : 12 volgt ook de beperking.
En onderwijst ons dat wij, de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld; Titus 2 : 12
De zaligmakende genade Gods onderwijst ons die geloven, dus niet alle mensen.
Want het betaamde Hem, om Welken alle dingen zijn, en door Welken alle dingen zijn, dat Hij, vele kinderen (zonen) tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. Hebreeën 2 : 10
De gedachte is hier dat die vele zonen die tot heerlijkheid geleid worden, degenen zijn die deel krijgen aan de opstanding. Hij stierf voor allen, maar niet allen komen in die heerlijkheid. Degenen die wel die heerlijkheid ontvangen zijn deze zonen die tot heerlijkheid, ofwel tot nieuw leven, ofwel tot het Koninkrijk gebracht worden. Deze zonen hebben een overste Leidsman. Die Leidsman gaat hen voor en brengt hen naar die heerlijkheid (in gedachte zien wij de Herder Die de kudde voorgaat). Christus is die overste Leidsman. In Romeinen 5 gaat het over de vergelijking tussen de eerste en de laatste Adam. De eerste Adam was een zondaar. De zonde en de dood die in Adam heerste hebben wij allemaal geërfd. Dat wil zeggen dat de zonde van Adam in ons leeft. Daartegenover staat Die ene andere Mens, namelijk de Here Jezus Christus. De Here Jezus Christus had Zijn oorsprong niet in Adam, maar Zijn oorsprong was hoger dan Adam en vóór Adam. Jezus Christus was uit de hemel afkomstig, maar Hij werd door een wonder mens met menselijke rechten en normen. Bovendien werd Hij daarna uit de mensen genomen om Eersteling te zijn van een nieuwe mensheid. De oude mensheid lag onder de vloek die door Jezus Christus gedragen werd. (Galaten 3 : 13) Daarna stond Hij op uit de dood om dé Adam (de eerste mens) van een nieuwe schepping te zijn.
In de vergelijking van Romeinen 5 zien we Adam voorop in de oude schepping met diegenen die aan het leven van Adam deel hebben en hem dus navolgen omdat men niet anders kan. Daartegenover zien we de laatste Adam, namelijk Christus en al diegenen die door wedergeboorte deel hebben gekregen aan het leven van Christus en Hem navolgen omdat zij niet anders kunnen. De nieuwe mens is uit God geboren en kan niet zondigen, omdat Zijn zaad in Hem blijft. (1 Johannes 3 : 9) Het Leven waaruit de gelovige verwekt is, is in de gelovige. We zien dus de mensheid van de oude mens en de mensheid van de nieuwe mens tegenover elkaar. De ene mensheid met als hoofd Adam en de andere mensheid met als Hoofd Christus. (Éfeze 2 : 15) Zoals Adam de overste leidsman is van de oude mens, zo is Christus de overste Leidsman van de nieuwe mens. Zoals allen in Adam sterven, zo zullen allen in Christus levend gemaakt worden. (1 Korinthe 15 : 45) Zoals velen door de ongehoorzaamheid (het ongeloof) van Adam tot zondaars gesteld zijn geworden, zo zullen ook door de gehoorzaamheid (het geloof) van Eén (Christus) velen tot rechtvaardigen gesteld worden. (Romeinen 5 : 19)
In Hebreeën 2 wordt alleen over de nieuwe mensheid gesproken. Daarom heet Christus de overste Leidsman van de nieuwe mensheid. De gelovigen hebben het Leven van Christus ontvangen, zoals zij van nature het leven van Adam hebben ontvangen. Door geboorte zijn wij in Adam en is Adam in ons. Door wedergeboorte zijn wij in Christus en is Christus in ons. Christus, de overste Leidsman van onze zaligheid, moest door lijden en sterven en daarna door de opstanding overgeplaatst worden van de oude mensheid naarde nieuwe mensheid. Door de dood werd Hij losgemaakt van de oude levende mensheid. Door de dood kwam er een eind aan het bestaan van de zondige mens, ofwel een eind aan het zondige bestaan van de mens. (Romeinen 6 : 6 ,7) Dat was een stap in de goede richting, maar het doel is dan nog niet bereikt. Het doel is pas bereikt als daarna die gestorven mens uit de dood opstaat in een nieuwe schepping. In een zodanige situatie met zodanig leven dat de zonde daar niet meer is en niet meer kan zijn. Dat is de situatie waarin gerechtigheid woont (blijft). Het was nodig dat die overste Leidsman door lijden (in de praktijk was dat het lijden des doods) geheiligd (= volmaakt) zou worden. Christus zou door lijden afgezonderd worden van een onheilige wereld en een onheilige mensheid en heelgemaakt worden met een nieuwe schepping en met God. Dit is het begrip verzoening zoals we dat in 2 Korinthe 5 gezien hebben. Door deze verzoening wordt de positie van de oude mens vervangen of veranderd in de positie van de nieuwe mens. Als oude mens is men van God gescheiden (dood door de misdaden en de zonden; Éfeze 2 : 1) en staat men schuldig voor God. Als nieuwe, wedergeboren mens zijn wij voor altijd verbonden met die levende God. De verbroken relatie onder het oude verbond is onder het nieuwe verbond hersteld. Dat heet verzoening (katallassoo).
Het beste komt nog
Overmits dan de kinderen des vieses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood te niet doen zou dengene, die het geweld des doods had, dat is, den duivel; Hebreeën 2 : 14
Die kinderen zijn de kinderen uit vers 13. Daar staat: “Zie daar, Ik en de kinderen die Mij God gegeven heeft.” Deze kinderen zijn de gelovigen (broeders) die opgroeien van kind tot zoon. Jezus Christus is tot hen gekomen in gelijkheid des zondigen vieses. (Romeinen 8 : 3) Hij kwam in dezelfde gedaante als een mens. (Filippenzen 2 : 8) Christus kwam als afstammeling van Adam; als de Zoon des Mensen. Hij kreeg deel aan vlees en bloed, dus aan de oude mensheid. Opdat Hij door de dood héén teniet doen zou degene die het geweld des doods had. Door de dood in te gaan is het niet mogelijk degene die het geweld des doods heeft teniet te doen. (“Teniet doen” wil zeggen “geen uitwerking of geen effect hebben”.) Dan wordt men juist aan het geweld van de dood onderworpen. Door uit de dood op te staan wordt degene die het geweld des doods heeft tenietgedaan. De kracht (het geweld) van de dood is immers dat wie daarin terechtkomt er niet meer uitkomt. De definitie van dood is “definitieve scheiding”. De kracht van de Heer was sterker. Hij stond op uit de dood en zo deed Hij de kracht van de dood teniet. De opstanding van Christus, namelijk de uitgang uit de dood, is de ingang tot de nieuwe schepping en inmiddels de ingang tot een nieuwe mensheid. Door dood en opstanding komt verlossing tot stand. Dat staat in het volgende vers.
En verlossen zou al degenen die met vreze des doods, door al hun leven, der dienstbaarheid onderworpen waren. Hebreeën 2 : 15
“Al hun leven” is “hun leven lang”. “Dienstbaarheid” is in dit geval “slavernij aan de dood”. Een mens is zijn leven lang onderworpen aan de slavernij van de dood. Hij is in de praktijk altijd bezig te vechten tegen de dood, ofwel tegen het verderf in het algemeen. Alle verplichtingen die een mens in het leven heeft en alle dingen die hij persé moet doen komen voort uit de werking van de dood. De mens moet van alles doen om de dingen die er zijn in stand te houden. De ellende is dat dit de mens toch niet lukt. In dit vers staat dat wij verlost zijn van de dienstbaarheid aan de dood. Ik hoop dat dit geen theoretische kwestie is, maar ook een praktische zaak. Dat betekent dat in de praktijk de dood onvermijdelijk is, maar dat het voor ons gelovigen niet al te veel meer uitmaakt. Wij weten dat de dood niet het einde is, maar ook niet helemaal het begin van het verhaal. Toch komt het beste nog. (Filippenzen 1 : 23) De slavernij van de dood is geweken doordat Christus de dood teniet heeft gedaan. De werking van het verderf is in het leven van een gelovige nu veel minder, omdat hij een alternatief heeft. Een gelovige is verlost van de vreze des doods, van de dood zelfvan de slavernij van de dood, enzovoorts. Dit is allemaal in het verleden gebeurd in Christus.
In Hebreeën 2 : 9 t/m 15 gaat het over precies dezelfde dingen als in 2 Korinthe 5, hoewel ze in een totaal ander verband aangehaald worden. Er wordt gezegd dat de oude schepping voorbij is en dat de nieuwe schepping tot stand is gebracht. Daardoor is de verlossing tot stand gebracht. Verlossing wil zeggen dat je vrijgemaakt bent van de oude schepping en gesteld bent in de vrijheid van de nieuwe schepping. Verlossing is in de praktijk loskoping. Er is een prijs betaald door Jezus Christus. (1 Korinthe 6 : 20) Wij zijn niet verlost door zilver of goud, maar door het bloed van Christus, als van een onstraffelijk en onbevlekt Lam. (1 Petrus 1: 18, 19) We zien dat verlossing en verzoening in de praktijk hetzelfde is. Het woord heeft een andere strekking, maar in wezen is het gelijk. Andere termen die in dit verband in Hebreeën 2 gebruikt worden, zijn “heiliging” (vers 11) en “verheerlijking”, (vers 10) De gelovigen zijn geheiligd dat wil zeggen afgezonderd van een onheilige wereld, maar ook heelgemaakt met een nieuwe schepping die zonder zonde is. “Tot heerlijkheid geleid worden” (vers 10) wil zeggen dat de gelovigen tot de heerlijkheid van de nieuwe schepping geleid worden.
Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn, in de dingen die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen. Hebreeën 2 : 17
“Den broederen” zijn dezelfden als de zonen die tot heerlijkheid geleid moesten worden, (vers 10) Christus moest aan al de broederen gelijk worden (o.a. vlees en bloed deelachtig worden) opdat Hij barmhartig en getrouw Hogepriester zou zijn. De Here Jezus werd tot Hogepriester aangesteld naar de ordening van Melchizédek. (Hebreeën 5 : 5, 6) Hij is geen Hogepriester van het oude verbond (van de ordening van Aaron), maar Hij is Hogepriester van het nieuwe verbond. Aangezien het oude verbond heerst over de mens zo lang hij leeft, dus tot aan de dood, (Romeinen 7 : 1) betekent het dat wanneer Christus de Hogepriester is van het nieuwe verbond, Hij dat alleen na de dood kan zijn. Christus werd Hogepriester bij Zijn opstanding uit de dood. Christus kwam onder de wet om degenen die onder de wet waren te verlossen. (Galaten 4 : 4, 5) De Heer kwam om hen te bevrijden van de oude schepping, inclusief de wet, en hen te brengen in een nieuwe schepping waar de wet niet is en waar men staat in de vrijheid. (Galaten 5 : 1) Het hogepriesterlijk werk van Christus heeft niets te maken met Zijn lijden en sterven. Natuurlijk staan alle dingen in verband met elkaar, maar toen de Heer geen Hogepriester was, had Hij ook geen hogepriesterlijk werk te doen. De Heer stierf onder het oude verbond op grond van het oude verbond en daarmee volbracht Hij de wet. (Romeinen 8 : 4) Hij deed dit niet als Hogepriester, omdat dat Zijn functie niet was.
De verzoening die we naar aanleiding van 2 Korinthe 5 besproken hebben houdt in dat men uit een oude schepping in een nieuwe schepping gezet wordt. In Hebreeën 2 : 17 is Christus uit een oude in een nieuwe schepping gezet en in die nieuwe schepping is Hij Hogepriester geworden om de zonden van het volk te verzoenen. Deze uitdrukking geeft de spraakverwarring! We moeten op onze klompen aanvoelen dat dit verzoenen iets anders is dan die verzoening waarover gesproken werd in 2 Korinthe 5. Het is hetzelfde woord in het Nederlands, maar het is een ander begrip. Hier wordt niet bedoeld dat onze zonden in een betere relatie tot God gebracht zijn. Zo van “onze zonden zijn met God verzoend”. Dat kan niet! Onze zonden moeten helemaal niet in een relatie tot God staan. Het woord verzoenen dat hier gebruikt wordt is een heel ander Grieks woord en een heel ander Bijbels begrip. In vers 17 gaat het niet om een relatie die tot stand komt, maar het gaat om het bedekken of anders gezegd het wegdoen van iets. Wanneer we iets bedekken, doen we dat om het weg te doen. We bedekken bijvoorbeeld een hoopje stof onder een deurmat. Bedekken is niet iets tijdelijks. Het is de bedoeling dat die bedekking er voor altijd is.
In het Oude Testament wordt het werk van de hogepriester op Grote Verzoendag aangeduid met het woord verzoening. In het Hebreeuws heet die dag “Jom Kippoer”. Kippoer komt van “kafar”. De eerste betekenis van het Hebreeuwse werkwoord kafar (200-80-20) is “bedekken”. Deze vertaling vinden we in Genesis 6 : 14. Daar staat dat Noach de ark met pek moest bepekken oftewel bedekken. Verder wordt kafar in het Oude Testament overwegend vertaald met “verzoenen”. Wanneer er in het Oude Testament staat dat iemands zonde of overtreding bedekt of vergeven is, worden er andere Hebreeuwse werkwoorden gebruikt. Al deze werkwoorden zijn synoniemen van elkaar. Ze worden anders geschreven, maar hebben dezelfde betekenis, (zie bijvoorbeeld Job 31 : 33; Psalmen 32 : 1; Psalmen 85 : 3; Jesaja 27 : 9; Romeinen 4 : 7, 8) Nog andere synoniemen van zonden verzoenen (bedekken) zijn: op Zich nemen (Jesaja 53 : 4); reinigen (Jeremia 33 : 8); werpen in de zee (Micha 7 : 19); wegnemen (Romeinen 11 : 27); niet rekenen (2 Korinthe 5 : 19); vergeven (Éfeze 1 : 7; Kolossenzen 1 : 14); niet meer gedenken (Hebreeën 10 : 17); dragen aan het hout. (1 Petrus 2 : 24) De Grote Verzoendag is dus letterlijk “de Grote Bedekdag”. De afgeleide betekenis van bedekken is “wegdoen”. In de Griekse vertaling heeft het gebruikte woord voor verzoening ook de betekenis van (ver) wegdoen.
Hileoos Het eerste Griekse werkwoord dat we in dit verband bespreken, is “hileoos”, dat wordt vertaald met “genadig zijn”, maar dat is een afgeleide vertaling. De grondbetekenis is ver wegdoen. Dit werkwoord komt twee keer voor in het Nieuwe Testament.
En Petrus, Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen, zeggende: Heere, wees U genadig! dit zal U geenszins geschieden. Matthéüs 16 : 22
Petrus zegt hier niet: “Heer verzoen U.” Wanneer we de betekenis van het Griekse woord voor verzoenen kennen, weten we dat Petrus bedoelt: “Dat zij verre van U (weggedaan)”. Petrus wilde niet horen dat de Heer zou lijden en gedood worden.
Want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken. Hebreeën 8 : 12
Dit Bijbelvers is geciteerd uit Jeremia 31 : 34.
want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en hunner zonden niet meer gedenken. Jeremia 31 : 34
Dat wil zeggen dat de Heer hun zonden ver weggedaan heeft. In de praktijk betekent dit dat God genadig is.
Hilaskomai Het werkwoord verzoenen, in de zin van zonden wegdoen, is in het Grieks hilaskomai. Dit werkwoord is afgeleid van het werkwoord ileoos. Dit werkwoord komt twee keer voor in het Nieuwe Testament.
En de tollenaar, van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God, wees mij zondaar genadig! Lukas 18 : 13
“Wees genadig” is de vertaling van het Griekse werkwoord hilaskomai (verzoenen). Letterlijk staat er: “O God, verzoen mij zondaar”. De gedachte is dus: “O God, doe mijn zonden ver weg.” Dit is geen verzoenen in de zin van een relatie met God herstellen, maar verzoenen in de oudtestamentische zin van de zonden bedekken, zoals op de Grote Verzoendag gebeurde.
Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn, in de dingen die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen. Hebreeën 2 : 17
Hier worden de positie en het werk van Christus als de Hogepriester van het nieuwe verbond beschreven. Christus werd vlees en bloed deelachtig. Hij is gestorven en uit de dood opgestaan. Vervolgens is Hij aangesteld als Hogepriester. De functie van de Hogepriester is om de zonden van het volk te verzoenen, namelijk ver weg te doen en niet meer te gedenken. Dit is het werk dat de hogepriester op Grote Verzoendag deed.
Hilasmos Het zelfstandig naamwoord verzoening komt ook twee keer voor in het Nieuwe Testament. Dit is het Griekse woord hilasmos.
1 Mijn kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt. En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige;
2 En Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der gehele wereld. 1 Johannes 2 : 1, 2
Een “Voorspraak” is een Trooster (parakletos in het Grieks). Dat is letterlijk een “ernaast geroepene” oftewel een “advocaat”. Die Voorspraak is Jezus Christus, de Rechtvaardige, namelijk onze Hogepriester. Hij is de Hogepriester van het nieuwe verbond die de zonden van het volk (de gelovigen die gezondigd hebben) zou verzoenen. “Hij is verzoening” betekent dat Hij verzoent. Het wordt hier sterker gezegd door het gebruik van het zelfstandig naamwoord in plaats van het werkwoord. Het gaat hier niet om de veranderde relatie (om wedergeboorte), maar om het wegdoen van onze zonden. Dat zijn de zonden van de gelovigen. In principe stierf Jezus Christus voor de zonden van de gehele wereld, maar dat is niet het onderwerp van Johannes. Dat onderwerp hebben we besproken bij 2 Korinthe 5. Hier is sprake van dezelfde verzoening die in het Oude Testament tot stand gebracht werd door de hogepriester, eenmaal per jaar op Grote Verzoendag. Deze verzoening wordt nu tot stand gebracht door de Hogepriester van het nieuwe verbond in de hemel aan de rechterhand Gods.
Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons hef heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden. 1 johannes 4 : 10
Dit is dezelfde gedachte als in 1 Johannes 2 : 2. Hier wordt niet gesproken over de wereld, maar alleen over gelovigen. Dit begrip van zonden wegdoen wordt in de eerste plaats in verband gebracht met de positie van de gelovigen nu en de positie van Christus in de hemel nu, in Zijn hoedanigheid van Hogepriester van het nieuwe verbond. In de toekomst als Christus op aarde is, is Hij ook Hogepriester.
Hilasterion Het woord verzoendeksel komt ook twee keer voor in het Nieuwe Testament. Dit is het Griekse woord hilasterion.
Welken God voorgesteld heeft tot een verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden, die te voren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods; Romeinen 3 : 25
In Romeinen 3 wordt gesproken over de wet en het onvermogen van de wet (het oude verbond). Door de werken der wet kon geen vlees (de oude mens) gerechtvaardigd worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. (Romeinen 3 : 20) Door de wet is geen rechtvaardiging, verlossing of verzoening. Door de wet is kennis van zonden, dus krijg je een belast geweten. Ik zeg altijd dat zondigen niet zo erg is, als je geweten er maar niet door belast wordt. We kunnen dan twee dingen doen. We kunnen ons geweten toeschroeien. (1 Timótheüs 4 : 2) Dat is een pijnlijke zaak. We kunnen ons geweten ook laten reinigen. (Hebreeën 9 : 14) Dat is een betere methode.
Nu is de rechtvaardigheid Gods geworden zonder de wet (buiten de wet om). (Romeinen 3 : 21) De wet regelde onder andere de dienst in de tabernakel, de dienst in de tempel en de dienst van de hogepriester op Grote Verzoendag. (Leviticus 16) Op Grote Verzoendag ging de hogepriester met het bloed van stieren en bokken in, in het heiligdom en naderde tot de ark des verbonds. Zo werd het deksel een levend deksel! De rechtvaardigheid Gods is tot stand gekomen door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven. In de grondtekst staat niet “tot allen en over allen die geloven”, maar “tot allen die geloven”! Want er is geen onderscheid. (Romeinen 3 : 22) Want zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. (Romeinen 3 : 23) En (die geloven) worden om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is. (Romeinen 3 : 24) Als men tot geloof komt, krijgt men deel aan de verlossing die in Christus is. God heeft Christus Jezus voorgesteld tot verzoening, door het geloof in Zijn bloed. In Romeinen 3 : 25 is hilasterion vertaald met verzoening. De juiste vertaling van hilasterion is verzoendeksel. In Hebreeën 9 : 5 is hilasterion wel vertaald met verzoendeksel.
En boven over deze ark waren de cherubijnen der heerlijkheid die het verzoendeksel beschaduwden; van welke dingen wij nu van stuk tot stuk niet zullen zeggen. Hebreeën 9 : 5
De vertaling met verzoendeksel bevestigt de gedachte dat alle verwante woorden in het Grieks verwijzen naar de oudtestamentische instelling van Grote Verzoendag. In Hebreeën 9 wordt de inventaris van de tabernakel besproken. In vers 5 wordt van het verzoendeksel gesproken. Het woord verzoendeksel komt uit het Oude Testament. Het is min of meer een dubbele vertaling van één woord. Verzoenen betekent bedekken en een deksel is ook een bedekking. Het is dus tweemaal hetzelfde. Verzoening is bedekking en bedekking is verzoening. Het Griekse woord hilasterion is de aanduiding van het verzoendeksel, maar de betekenis van het woord hilasterion is “de plaats der verzoening”. Dat is de plaats waar de dingen worden weggedaan. Waar worden de zonden weggedaan? In het Oude Testament worden de zonden, typologisch uitgedrukt, weggedaan op het verzoendeksel. In werkelijkheid worden onze zonden weggedaan in Christus. In Romeinen 3 : 24, 25 stond immers dat de verlossing in Christus Jezus is, welke God voorgesteld heeft tot een verzoening oftewel tot een verzoendeksel. Verlossing en verzoening zijn begrippen die heel dicht bij elkaar staan, zoals we al eerder gezien hebben.
We hebben nu alle woorden van verzoenen en verzoening gehad. Wanneer we netjes lezen, weten we in de praktijk, óók in het Nederlands, over welk Grieks woord het gaat. Wanneer het over verzoening van zonden gaat, weten we dat het over het bedekken van zonden gaat (hilaskomai). Wanneer het over de verzoening van de mens gaat, gaat het over de mens in een andere positie brengen (katallassoo).
4. De functie van de Hogepriester, Jezus Christus
Christus is de plaats waar de zonden worden weggedaan. Dat is een concrete zaak. Er is namelijk veel misverstand over de betekenis van het werk van de hogepriester onder het oude verbond en daarom ook over het werk van de Hogepriester onder het nieuwe verbond. De gedachte is dat wij weliswaar met God verzoend zijn, in de zin dat de verbroken relatie met God hersteld is (dat is het begrip katallassoo) en dat wij nieuwe schepselen zijn, omdat wij wedergeboren zijn, maar dat wij nog wél zondigen. Natuurlijk zijn onze zonden weggedaan door het Lam Gods, en natuurlijk hebben wij nieuw leven ontvangen toen wij tot geloof kwamen en zijn we een nieuwe schepping geworden waarin de zonde niet heerst en waarin gerechtigheid woont. Maar indien wij zeggen dat wij géén zonde hebben, zo verleiden wij onszelven en de waarheid is in ons niet. (1 Johannes 1 : 8) De zaak is dus dat hoewel wij nieuwe schepselen zijn geworden en elkaar niet kennen naar het vlees (dat hoop ik) en elkaar volmaakt zien in Christus, wij van onszelf (niet meer van elkaar) wel weten dat we zonden hebben. Wat moeten we daar nou mee? We zijn een nieuw schepsel en toch zondigen wij! Het zij duidelijk dat het niet de nieuwe schepping is die zondigt. Dat kan namelijk niet! In 1 Johannes 3 : 9 staat:
Een ieder, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. 1 Johannes 3 : 9
De enige conclusie is dat Johannes hetzelfde leert als Paulus. Hij doet het alleen met andere woorden. Johannes leert dat wij twee naturen hebben. Er zijn mensen die woedend worden als ze dat horen. Zij willen niet voor schizofreen uitgemaakt worden. Wij hebben wel degelijk twee naturen. De ene natuur (de nieuwe) staat volmaakt voor God en de andere (de oude) niet. De oude natuur is slechts een tijdelijke aangelegenheid, maar zit ons tijdens ons aardse leven wel dwars. Dat is een probleem. Door het feit dat er nog steeds zonde in ons leven is, staan wij niet rein tegenover God. Wij hebben door onze zonden een belast geweten. Daarom hebben wij een Hogepriester! Wat de hogepriester onder het oude verbond deed, namelijk verzoening doen voor de zonden des volks, veronderstelt dat er zonden werden weggedaan en niet meer gedacht. De hogepriester deed zijn werk voor het volk en niet voor heel de wereld. Dat volk was met deze hogepriester de woestijn ingegaan. We zouden kunnen zeggen: zij zijn Mozes nagewandeld in de woestijn of zij zijn de Heer nagewandeld in de woestijn. Een andere manier om hetzelfde te zeggen is: zij zijn genaderd tot het heiligdom en dus zijn zij Aaron nagewandeld in de woestijn. Kortom, het volk is verzameld rondom de tabernakel en rondom de ark des verbonds (de plaats waar de Heer woont). Anders gezegd, het volk is verzameld rondom het verzoendeksel. Dat volk naderde daar via de eigen hogepriester tot de Heer. Die hogepriester vertegenwoordigde het volk bij God en deed de zonden ver weg. Hij verzoende (bedekte) de zonden. Door het verzoenen van zonden het bedekken van zonden te noemen, wordt vaak de verkeerde indruk gewekt. Bij bedekken denken we dat er zolang iets opgelegd wordt en verder zien we wel. Wat als de bedekking wordt weggenomen? Er zijn namelijk ook Schriftplaatsen waar gesproken wordt over het wegdoen van een bedekking (bijvoorbeeld Markus 4 : 22) Als de verkeerde Schriftplaatsen naast elkaar worden gelegd krijgen we een heel verkeerd beeld van het werk van de hogepriester. Zonden bedekken (verzoenen) is het definitief wegdoen van de zonden. De zonden hebben geen uitwerking meer, omdat onze Hogepriester er altijd is! De gedachte is dat de hogepriester onder het oude verbond werkzaam was voor het uit Egypte verloste volk. Zó is het ook met de Hogepriester van het nieuwe verbond. Hij is óók werkzaam voor het volk dat al letterlijk verlost is van de oude schepping. Dat volk is tot op heden de Gemeente. Christus, onze Hogepriester, doet de zonden van de gemeente weg. De Gemeente bestaat uit verzamelde gelovigen, zonder onderscheid te maken tussen de oude en de nieuwe natuur van de gelovigen. Het gaat erom dat wij als gelovigen nu eenmaal die zonden hebben. De Hogepriester doet echter de zonden voordat verzamelde verloste volk weg. Daartoe moet men wél tot die Hogepriester gaan. (Hebreeën 4 : 16 ; 10 : 22) Wanneer de Hebreeënbrief ons letterlijk oproept om tot de Hogepriester en tot de troon der genade te gaan op die verse en levende weg, (Hebreeën 10 : 20) is dat in de praktijk niets anders dan een oproep om te leven uit geloof! De praktische consequentie daarvan is dat Christus onze zonden in de praktijk van ons leven verzoent (bedekt). Dat wil zeggen, ze zijn er wel, ze blijven er ook (daarom heet het bedekken), maar voor God zijn ze weg omdat zij door Christus verzoend (bedekt) worden. Van Gods kant uit gezien betekent dit dat daardoor onze zonden zijn weggedaan of tenietgedaan ofwel verwijderd.
Het gaat hier niet om de vergeving der zonden in het algemeen waardoor men behouden wordt. Dat is allang gebeurd. Dat is niet gebeurd door de Hogepriester van het nieuwe verbond, maar door de Heer vóórdat Hij Hogepriester werd, namelijk toen Hij leed en stierf en zó de zonden der wereld wegdroeg. Het verzoeningswerk van de Hogepriester van het nieuwe verbond heeft tot doel om de in de praktijk nog aanwezige zonden weg te nemen, zodat zij geen rol van betekenis meer spelen. Voor ons zijn die zonden soms van betekenis, maar voor God in ieder geval niet. Als wij gelovigen zijn dan sluiten wij ons daarbij aan. Daar gaat het om. Onze aanwezige zonden spelen geen rol, omdat wij een Hogepriester hebben. Als dat niet zo was dan zouden onze zonden in ieder geval een rol blijven spelen tot aan de dag van onze dood, danwel tot de dag van de opname van de Gemeente. Dan zouden wij elkaar altijd voor de voeten lopen en elkaar altijd van alles te verwijten hebben, al was het maar omdat God ons van alles te verwijten heeft. In de praktijk zijn er mensen die de Hogepriester niet kennen. Zij zeggen tot u en tot mij: “Hoe kun jij nou als kind van God …, en jij zou toch enzovoorts.” Het zijn allemaal verwijten waardoor we in de ellende komen. Op deze manier zouden wij als gelovigen in dit leven nog slechter af zijn dan de ongelovigen. We zijn dan immers nog steeds zondaren, precies zoals die ongelovigen. Alleen mogen die ongelovigen nog zondigen en wij als gelovigen niet meer.
Het offer op de Grote Verzoendag bestond onder andere uit twee bokken. (Leviticus 16 : 7 – 22) Deze bokken werden geacht één te zijn. De ene bok werd gedood. Het bloed van deze bok werd door de Hogepriester naar het verzoendeksel gesprenkeld. (Leviticus 16 : 15) Door dit bloed werd de verse (nieuwe) en levende (bloedige) weg gemaakt die ingaat door het voorhangsel tot in het heilige der heiligen. Het heilige der heiligen is een beeld van de hemel. (Hebreeën 9 : 24) De andere bok wordt buiten de legerplaats gebracht en uitgelaten naar de woestijn. (Leviticus 16 : 22) Deze bok heet de weggaande bok en wordt niet geteld. Dit betekent dat alleen dat gerekend wordt wat tot God ingaat. Dat is de nieuwe mens. De oude mens wordt niet geteld en wordt niet tot het legerkamp gerekend. Er zitten nog meer aspecten aan dit offer, maar daar gaan we nu niet op in. Het gaat om de gedachte dat het offer van de twee bokken een en hetzelfde offer is. Zo is het met ons ook. Naar de oude mens zijn wij in de woestijn buiten de legerplaats. God telt die oude mens niet, omdat Hij die heeft weggedaan. Niettemin naderen wij (onze nieuwe mens) op die verse en levende weg tot God in de hemel en staan wij volmaakt voor Hem. Dit offer van de bokken is de beschrijving van het werk van de Hogepriester Die het volk bij God vertegenwoordigt. Via de Hogepriester gaan wij tot God. Wij gaan zoals we zijn, zondig en wel, maar voor God staan wij rein. Als gelovigen hebben wij deel aan Christus. God ziet ons in Christus. Als God ons ziet, ziet Hij Christus en als wij God zien, zien wij Christus! Naar beide kanten gaat het op. De functie van de levende Christus aan de rechterhand Gods, in het bijzonder nu in onze bedeling, houdt in dat wij door Hem volmaakt staan voor God. Dit wordt op verschillende wijzen beschreven. Eén van die beschrijvingen is die van de Grote Verzoendag. Een andere beschrijving vinden we in 1 Johannes 2 : 1, 2, waar de Heer als Voorspraak (Hogepriester) verzoening is voor onze zonden. In Éfeze 5 : 25 – 27 staat dat Christus Zich voor de Gemeente heeft overgegeven als Man voor de vrouw om haarte reinigen en te heiligen en haar zonder vlek of rimpel Zichzelven heerlijk voor te stellen. Dat doet Hij nu! Dat is niet voor de toekomst. Wij hoeven niet tot de toekomst te wachten tot Hij daarmee klaar is, opdat dan de opname van de Gemeente kan plaatsvinden. Éfeze 5 spreekt over de situatie nu. Het spreekt over Zijn functie van Hogepriester van het nieuwe verbond, waardoor wij nu zonder vlek of rimpel voor God staan. Een van de mooiste beschrijvingen staat in Johannes 14. Daar gaat het over het Vaderhuis, over de weg naar het Vaderhuis en over de Heer Die naar het Vaderhuis zou gaan.
4 En waar Ik heenga, weet gij, en den weg weet gij.
5 Thomas zeide tot Hem: Heere, wij weten niet, waar Gij heengaat; en hoe kunnen wij den weg weten?
6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader, dan door Mij. Johannes 14 : 4 -6
Deze ware, levende Weg is dezelfde Weg als de verse en levende Weg uit Hebreeën 10 : 20. Dat blijkt uit het feit waarheen die Weg leidt, namelijk tot “Niemand komt tot den Vader, dan door Mij”. De weg in Hebreeën 9 : 24 leidde tot in de hemel. Deze weg leidt in het Vaderhuis. Dat is ook de hemel. Als Christus Die Weg is, betekent het dat hier ook gesproken wordt over de Grote Priester over het huis Gods (Hebreeën 10 : 21), namelijk Christus als de Hogepriester van het nieuwe verbond. Het Johannes-evangelie gaat dus ook over de Hogepriester naarde ordening van Melchizédek, zonder de term te gebruiken.
1 Uw hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij.
2 In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou üc het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden.
3 En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn, en u plaats zal bereid hebben, zo kome Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar ik ben.
4 En waar Ik heenga, weet gij, en den weg weet gij. Johannes 14 : 1 – 4
Die plaatsbereiding van de Here Jezus is niet een werk dat Hij aan het Vaderhuis doet, maar in het Vaderhuis. Het is geen werk aan het Vaderhuis, omdat dat nog niet gereed zou zijn. Alles is gereed in het Vaderhuis. Het werk dat de Heer in het Vaderhuis doet, doet Hij aan ons. In de positie van Hogepriester, op de plaats der verzoening, (op het verzoendeksel) doet Christus Zijn werk aan ons. Hij verzoent ons. Hij stelt ons rein voor God. Zo worden wij gereedgemaakt voor die plaats. Waar wij dat in verband brengen met lichamelijke omstandigheden, (met het vlees) moet gezegd worden dat de Heer in de toekomst zal wederkomen en ons tot Zich zal nemen. Dat wacht niet tot die plaats bereid is, maar totdat Hij wederkomt. Overdrachtelijk gezien moet het duidelijk zijn dat de Heer in Johannes 14 aankondigt dat Hij naar de hemel zou gaan. Dat plaatsbereiden wil zeggen dat Hij Hogepriester naar de ordening van Melchizédek zou worden. Dat is inmiddels gebeurd. In die positie trekt Hij ons tot Zich. (Johannes 12 : 32) Wij zijn al tot Hem getrokken. In Éfeze 2 : 6 staat dat wij met Christus gezet zijn in de hemel. Wij zijn door Hem getrokken uit deze tegenwoordige boze eeuw. (Galaten 1 : 4) Dat dit in de toekomst ook een lichamelijke uitwerking zal hebben is een duidelijke zaak. Dat mag echter nooit de ontkenning zijn van onze huidige positie. Jezus Christus doet nu als de Hogepriester van het nieuwe verbond verzoening voor de zonden van Zijn volk, namelijk voor allen die zich onder die Hogepriester stellen. Die verzoening heeft niet te maken met of men al of niet behouden wordt. Die verzoening heeft te maken met het feit dat wij als gelovigen nog zonden in ons leven hebben. Via de positie van Christus worden die zonden weggedaan. Niet in de zin van dat ze er niet meer zijn, want ze blijven er altijd (daarom heet het bij gelegenheid bedekken). Ze spelen echter voor God geen rol van betekenis meer. Daarom zouden onze zonden voor ons óók geen betekenis meer moeten hebben. Dat is de enige manier om in de praktijk zonden te overwinnen.
Het is volbracht
De discussie gaat in de eerste plaats over de vraag of Christus wel Hogepriester is. Als uit het Woord blijkt dat Hij dat wel is, dan gaat de discussie over de vraag voor wie Hij dan Hogepriester is. Bovendien wordt er gevraagd waar het wérk van de Hogepriester dan uit bestaat. Het antwoord op die vraag is dat Hij de zonden van het volk verzoent. Als vraag op dat antwoord wordt er weer gezegd: “Zijn werk is toch volbracht!” Jezus Christus was op aarde vanwege het lijden des doods. (Hebreeën 2 : 9) Hij heeft gehoorzaamheid (geloof) geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden. (Hebreeën 5 : 8) Hij leefde op aarde als de volmaakte gelovige. Toen Hij aan het kruis voor allen stierf, zei Hij: “Het is volbracht.” Daarna stond Hij op uit de dood en werd tot Hogepriester aangesteld. Was Zijn werk toen volbracht of begon het toen pas? Op een of andere wijze is het allebei waar, maar hoe dan? Het lijden en sterven aan het kruis deed de Heer niet als Hogepriester. Hij bracht toen geen offer. Het sterven van de Heer wordt in de Bijbel geen offer genoemd. Pas toen Hij Hogepriester was bracht Hij een offer. (Hebreeën 9 : 14) In de Bijbel is geen tekst te vinden waar Zijn lijden en sterven aan het kruis als een offer beschreven wordt. Als er dus gesproken wordt over een offer dat de Here Jezus bracht, dan wordt er gesproken over het offer dat Hij gebracht heeft als de Hogepriester van het nieuwe verbond sinds Zijn opstanding uit de dood. Het wordt ook beschreven als een welriekend offer. (Éfeze 5 : 2) Welriekende offers zijn het dankoffer, het spijsoffer en het brandoffer. (Leviticus 1-3) Zij zijn een beeld van opstanding uit de dood, van de nieuwe levenswandel en van de verheerlijking. Het schuld- en zondoffer zijn een beeld van het lijden en sterven van de Heer. Het zijn geen welriekende offers. (Leviticus 4 en 5)
De Hebreeënbrief stelt dat Christus Hogepriester is geworden in Zijn opstanding uit de dood. (Hebreeën 5 : 5 -10; Hebreeën 7 : 28) Naar oudtestamentische normen moet de Hogepriester eenmaal een werk doen. Hij is eenmaal gestorven voor onze zonden (Romeinen 6 : 10), maar dat is niet het werk van de Hogepriester. Als Hogepriester ging de Heer eenmaal in in het heiligdom. (Hebreeën 9 : 12) Het heiligdom is een uitbeelding van het nieuwe verbond of van de hemel. In de praktijk van de Hebreeënbrief is het allebei hetzelfde. Ingaan in het nieuwe verbond is ingaan in de hemel. Wanneer de Hogepriester ingaat in het heiligdom moet ook Deze iets hebben om te offeren. (Hebreeën 8 : 3) Deze is Degene die al is opgestaan uit de dood, anders was Hij geen Hogepriester en hoefde Hij niets te hebben om te offeren. Het bloed dat de Heer op Golgotha stortte was het bloed van het oude testament (het oude verbond). Want zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving. (Hebreeën 9 : 22) Onder het oude verbond stroomde het bloed. Door Zijn kruisiging werd het oude verbond beëindigd. Het bloed van het nieuwe testament is niet het leven dat de Heer aflegde, maar het Leven dat Hij ontving bij Zijn opstanding uit de dood. Met dat Leven is Hij het heiligdom binnengegaan. Toen de Here Jezus Zich aan zijn discipelen voorstelde, nadat Hij uit de dood was opgestaan, had Hij een lichaam van vlees en benen. (Lukas 24 : 39) Het bloed wordt daar niet genoemd. Daar moet een reden voor zijn. De vaste Bijbelse uitdrukking is namelijk “vlees en bloed”, (bijvoorbeeld Matthéüs 16 : 17; Johannes 6 : 54 , 56) De gedachte in Lukas 24 is juist dat dit bloed er niet is en dat dat bloed dus niet de hemel inging. Het bloed in een hogere toepassing, namelijk het Leven van een nieuwe schepping, ging de hemel in.
In Hebreeën 9 : 14 staat dat Christus Zichzelf offerde toen Hij het heiligdom inging. Hij moest immers iets hebben om te offeren! Hij moest ingaan met bloed, namelijk met Zijn eigen bloed. (Hebreeën 9 : 12) De hogepriester onder het oude verbond ging in met vreemd bloed, namelijk met het bloed van stieren en bokken. (Hebreeën 9 : 25) Het eigen bloed van Christus is de kracht van het onvergankelijke leven. (Hebreeën 7 : 16) Het is het Leven van de Hogepriester, van de Opgewekte. Dat praktische Leven heeft Christus Zijn hemelse Vader aangeboden. Hij leeft tot heerlijkheid des Vaders. (Romeinen 6 : 4) Kortom, Hij heeft Zijn lichaam gesteld tot een levend, heilig, Gode welbehagelijk offer. (Romeinen 12 : 1) U zegt dat dat in verband met ons gezegd wordt. Wij moeten dat toch doen? Dat is zo, maar wij behoren toch navolgers Gods te zijn en Hem na te volgen? (Éfeze 5 : 1) De gedachte is dat wij zouden doen wat Hij ook heeft gedaan. Toen Hij Zichzelf offerde, offerde Hij Zijn Lichaam, namelijk de Gemeente. (Hebreeën 10 : 5,10) Christus en de Gemeente zijn immers één. Romeinen 6 : 4 zegt dat Christus opgewekt is tot heerlijkheid des Vaders, opdat ook wij alzo in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Romeinen 12 : 1 sluit daarbij aan en zegt dat het de bedoeling is dat wij óók onze lichamen zouden stellen tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande. Als wij dat doen, doen wij dat niet om te sterven. God heeft geen belang bij de dood of bij doden. Welnee, het is de bedoeling dat wij eerst levend gemaakt worden, opdat wij levend en wel God zouden dienen. Het gaat erom dat wij onszelf voor 100% en niet voor 10% (geven van tienden) aan God ter beschikking zouden stellen. Wij stellen onszelf tot een levend Gode welbehagelijk offer om voor God te leven, omdat wij uit de dood zijn opgestaan en volmaakt gesteld zijn. (Kolossenzen 1 : 28) Pas als wij volmaakt zijn kunnen wij onszelf aan de Heer offeren, want in de wet staat dat de Heer het onvolmaakte niet aanneemt. (Leviticus 22 : 21, 22) Christus, de Voorloper (Hebreeën 6 : 20) en het Hoofd van de nieuwe mensheid, heeft Zichzelf Gode opgeofferd. (Hebreeën 9 : 14) Dat heeft tot gevolg dat wij allemaal in die eenmalige handeling van Christus (Hebreeën 10 : 10) óók Gode opgeofferd zijn en daardoor Zijn eigendom zijn (1 Korinthe 6 : 20; Romeinen 6 : 18; (dienstknecht = lijfeigene = eigendom van iemand)). Wij hebben immers deel aan het Leven van Christus. Dat is het Leven dat Christus Zelf opgeofferd (gesteld) heeft, niet aan het kruis, maar bij Zijn opstanding!
Christus is de verbinding
Wij hebben deel aan het Leven van Christus, maar toch vinden wij dat wij niet volmaakt zijn. God kijkt echter niet naar ons individueel, want er is bij God geen aanneming des persoons. (Handelingen 10 : 34) God kijkt naar ons via het Hoofd van die mensheid waarvan wij deel uitmaken. Ons Hoofd is Christus en aan Hem mankeert niets. (Éfeze 1 : 22; Kolossenzen 1 : 18) Christus vertegenwoordigt ons bij God met betrekking tot de nieuwe schepping zoals Adam de mens bij God vertegenwoordigde met betrekking tot de oude schepping. God ziet Christus en Christus is volmaakt. Paulus zegt dat wij in Christus volmaakt zijn. (Kolossenzen 2 : 9, 10) Onze relatie met de levende God ligt dag in dag uit vast in Christus. Christus functioneert in die positie als ons Hoofd. Wij zijn een organische eenheid met Christus. (Éfeze 4 : 15, 16) Christus is al heel lang ons Hoofd en dat heeft elke dag zijn uitwerking. Het is bepalend voor onze praktische situatie. Die verzoening kwam tot stand bij een eenmalige gebeurtenis. (Hebreeën 7 : 27; Hebreeën 9 : 12, 28; Hebreeën 10 : 10) Sindsdien is onze positie voor God geen kwestie van een plaats waar wij staan, maar gaat het om de actieve gemeenschap tussen God en ons. Het gaat om het functioneren van de verbinding en niet om de verbinding als zodanig. Het gaat erom dat de verbinding werkt en dat er gebruik van wordt gemaakt. Christus is de verbinding (verzoening) tussen God en de mens. Hoe dat tot stand gekomen is en wanneer doet er niet toe. Het gaat om de praktische uitwerking in ons leven nu. Vooral in de dagen waarin onze zonden nog een rol spelen.
Wij zijn eenmalig verzoend in de zin van katallassoo. Wij zijn eenmalig wedergeboren en een nieuwe schepping geworden. Hierdoor staat onze behoudenis vast. Dat is een statische aangelegenheid. Het begrip hilasterion heeft met de praktische omstandigheid te maken, namelijk dat er in ons leven in het algemeen nog sprake is van zonde. Natuurlijk kunnen wij met Paulus zeggen dat wij dat niet meer doen, maar de zonde die in ons woont. (Romeinen 7 : 20) Er woont dus zonde in ons en die zonde speelt nog een rol in ons leven. Dat weten wij ook zonder dat de Bijbel dat zegt. God ziet onze zonden niet, omdat zij door Christus, onze verzoening, bedekt worden. Dat is Zijn positie ten opzichte van ons. In Hem ziet God ons volmaakt en zegt: “Die zonden zijn er niet.” Wat doet Christus daar op dat moment aan? Niets. Hij is er. Hij staat in die positie. Functioneert Christus dan niet? Jawel. Hij functioneert, omdat God ons in Christus ziet. Hij is de Eersteling van een nieuwe mensheid. (1 Korinthe 15 : 23) Tot op heden betekent dat niets anders dan dat Hij het Hoofd van de Gemeente is. (Kolossenzen 1 : 18) Wanneer wij ditzelfde zeggen met uitdrukkingen die ontleend zijn aan Bijbelse beelden, dan heet het gewoon dat God ons ziet in onze Hogepriester. Die term hoeven we niet te gebruiken als we dat niet willen. We moeten dan wel de Hebreeënbrief overslaan. De gedachte blijft gelijk. Christus als ons Hoofd, als de laatste Adam, als Hoofd van een nieuwe mensheid, is per definitie Hogepriester van het nieuwe verbond. Dat zal Hij ook altijd blijven. (Hebreeën 7 : 17)
Waarom hebben wij een Hogepriester nodig als wij al met God verzoend zijn? Omdat wij alleen volmaakt en een nieuwe schepping zijn vanwege die Hogepriester. Wij zouden dat niet zijn als onze Hogepriester er niet was! In die positie blijft Christus altijd functioneren. We kunnen die dingen niet terugredeneren. Zo van, nu zijn we er en nu hebben we Hem niet meer nodig. Normaal gesproken wordt het hoofd van de familie de hogepriester. Als die familie bestaat uit de mensheid dan wordt de mens met de oudste rechten, namelijk Adam, hogepriester. Dat is de normale gang van zaken. Degene met het eerstgeboorterecht, namelijk de eersteling, wordt de hogepriester. De laatste Adam, de Zoon des Mensen, werd Hoofd van de nieuwe mensheid, namelijk Hogepriester. U kunt bezwaar maken en zeggen: “Ik geloof dat de uitdrukking Hogepriester niet in verband gebracht moet worden met de Gemeente.” In dat geval zouden de Hebreeënbrief en Psalmen 110 uit uw Bijbel gehaald moeten worden. Dat zou jammer zijn omdat via de typologie deze Gemeentelijke waarheden op de meest eenvoudige wijze, namelijk beeldend en illustratief, uiteengezet worden. Het blijft namelijk moeilijk om deze abstracte onzienlijke dingen vorm te geven. Mensen willen graag ergens tegenaan kijken, bijvoorbeeld een plaat of een schoolbord. Wat is nu mooier dan de oudtestamentische beelden te gebruiken die velen van ons in gedachte hebben omdat wij de geschiedenissen kennen. Dat is de achtergrond van de Hebreeënbrief. Deze brief zet niet een op zichzelf staande waarheid uiteen. Dat kan ook niet want de Hebreeënbrief baseert alles wat erin geleerd wordt op oudtestamentische instellingen, waaronder wij niet leven en die niet meer gelden. Daar gaat het zelfs in de Hebreeënbrief om. Met andere woorden de waarheid van de Hebreeënbrief is niet dat Christus onze Hogepriester is, maar de waarheid van de Hebreeënbrief is dat Christus de Vertegenwoordiger is van de hele nieuwe mensheid. God ziet die nieuwe mensheid in Christus. Via Christus naderen wij tot God en in Hem zijn wij volmaakt. Dat staat in de Kolossenzenbrief en de Hebreeënbrief leert dat ook.
De Hebreeënbrief leert dat via de meest bekende oudtestamentische instellingen. De offers konden de zonden niet wegnemen. Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken op de Grote Verzoendag de zonden wegnam. (Hebreeën 10 : 4) Waarom waren die offers er dan? Die offers waren een schaduw van toekomende goederen. (Hebreeën 10 : 1) Zij waren een uitbeelding van het nieuwe verbond. De hogepriester Aaron is bijvoorbeeld een type van Christus. Zoals de hogepriester eenmaal per jaar inging in het heiligdom, zo is de Hogepriester van het nieuwe verbond eenmaal ingegaan in het ware heiligdom, namelijk in het nieuwe verbond, ofwel in de hemel. De hogepriester van het oude verbond ging niet zonder bloed en de Hogepriester van het nieuwe verbond ging dus ook niet zonder bloed. Hij ging met Zijn eigen bloed het heiligdom binnen. (Hebreeën 9 : 12) De hogepriester van het oude verbond ging met vergankelijk bloed naar binnen, maar de Hogepriester van het nieuwe verbond ging met beter (onvergankelijk bloed naar binnen. (Hebreeën 12 : 24) Hij bracht een beter offer. (Hebreeën 9 : 23) Hij was de Middelaar van een beter verbond. (Hebreeën 8 : 6) Daarmee is niet gezegd dat Christus onze Hogepriester is. Daarmee is gezegd dat de hogepriester zoals wij die uit het oude verbond kennen een type van Christus is.
Terugredenerend (en dat doet de Hebreeënbrief) zeggen wij dat Christus nu onze Hogepriester van het nieuwe verbond is. Hij is dat niet omdat de Hebreeënbrief dat zo leert of omdat dat de absolute waarheid is, maar omdat het een beschrijving van de absolute waarheid is. Die absolute waarheid is namelijk dat Christus de Middelaar, het Hoofd, de Eersteling, de Overste Leidsman, de Eerstgeborene van die nieuwe schepping is. De oudtestamentische hogepriester is daar de uitbeelding van. U vindt de term Hogepriester in geen ander Bijbelboek. Niet omdat het niet belangrijk genoeg zou zijn. Het is verbazend belangrijk! Daarom kunt u de waarheid betreffende de Hogepriester van het nieuwe verbond wel degelijk in alle nieuwtestamentische Bijbelboeken vinden, maar dan in andere termen. Er is echter niets mooiers dan de oudtestamentische symboliek, waarin de positie van Christus in onze dagen beschreven wordt. De communicatie tussen God en ons verloopt via Christus. Dat is moeilijk voor te stellen. We kunnen ons bijvoorbeeld voorstellen dat de Heer tot ons spreekt via Christus en wij tot de Heer via Christus. Op deze wijze is Christus een soort telefooncentrale die het druk heeft. Dat klinkt banaal, maar toch is het een mooi voorbeeld. Christus heeft het er echter niet druk mee. Het is niet het werk dat Hij nu voor ons doet, maar het is de positie die Hij inneemt. Had de hogepriester onder het oude verbond het druk? Nee, want hij werkte maar op één dag van het jaar. Typologisch betekent dit dat Christus Zijn werk als Hogepriester inderdaad op één dag gedaan heeft. Dat was op de dag van Zijn opstanding. Toen ging Hij met Zijn eigen bloed in het ware heiligdom. (Hebreeën 9 : 11, 12)
Alles komt via Christus tot ons
Hebben wij desondanks een Hogepriester nodig? Alles is toch al gebeurd? Ja, want toen Hij inging in het ware heiligdom (in de hemel) nam Hij de positie in waardoor wij met vrijmoedigheid kunnen naderen tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid en genade mogen verkrijgen om geholpen te worden ter bekwamer tijd. (Hebreeën 4 : 16) Door de positie die Christus nu inneemt zijn wij behouden en leven wij dagelijks. De Heer heeft het daar niet druk mee, maar Hij neemt de plaats ter rechterhand Gods in waardoor wij met God verzoend zijn. Hij is de Middelaar tussen God en de mens. Wanneer wij met onze zondige levens tot God naderen, naderen wij door Christus (ons filter) tot God. Christus hoeft er alleen maar te zijn. Verder hoeft Hij niets te doen. Christus is en blijft de Eersteling van de nieuwe schepping op grond van de eenmalige verzoening (kataIlassoo). Die betere positie is eenmaal tot stand gebracht. In die betere positie is Hij onze verzoening (hilasterion), oftewel onze plaats der verzoening. De communicatie met God verloopt in de nieuwe schepping via Christus. Katallassoo spreekt van het overgaan van de oude naar de nieuwe schepping. Hilaskomai spreekt van de communicatie binnen die nieuwe schepping tussen de Schepper en de schepping. Die communicatie is en blijft altijd via Christus gaan. Hij is immers Priester in dereeuwigheid naar de ordening van Melchizédek. (Hebreeën 5 : 6) Wij staan niet zelfstandig ten opzichte van God. Die zelfstandigheid van ons ten opzichte van God is altijd afhankelijk van Christus. Alle communicatie, alle Leven, alles wat wij nodig hebben van God, komt via Christus tot ons. Alles komt tot ons via Christus en alles van ons gaat via Christus. Hij is de garantie dat er nooit wat mis kan gaan. Daar kunnen wij ons geen betere voorstelling van maken. Hij blijft altijd het Hoofd van de Gemeente. Hij blijft altijd de Eerstgeboren Zoon. Hij blijft dus altijd de Hogepriester naarde ordeningvan Melchizédek. Hij blijft Wie Hij is. Hij blijft de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs. (Hebreeën 12 : 2) Hij blijft ons voorbeeld. (1 Petrus 2 : 21) Hij blijft de oorzaak van onze zaligheid. (Hebreeën 5 : 9) Dit is de inhoud van het begrip Hogepriester. De hogepriester onder het oude verbond had het niet druk. Dat neemt niet weg dat de verantwoordelijkheid van de hogepriester onder het oude verbond wel degelijk groot was, omdat heel de dienst en alle instellingen van het oude verbond onder de verantwoordelijkheid van de hogepriester vielen. Het gaat om de verantwoordelijkheid voor het werk en niet om de intensiteit van het werk. Onder het nieuwe verbond is dat precies hetzelfde. Alle zaken in verband met de dienst van God lopen via Christus. Als wij zeggen dat Hij ons Hoofd, onze Leidsman en de Heer van ons leven is, dan betekent dit dat Hij de Hogepriester naar de ordening van Melchizédek is. Door gebruik te maken van die uitdrukking maken we een vergelijking tussen de oudtestamentische instellingen, die we dan geacht worden te kennen, en de nieuwtestamentische positie van Christus. Het eerste is een beeld van het laatste. Het laatste kunt u niet begrijpen als u het eerste niet begrijpt. Het gaat erom dat onze levende gemeenschap met de Heer inderdaad via Christus loopt. Hij is onze Voorspraak. (1 Johannes 2 : 1) Hij is in de hemel om voor ons te bidden (Romeinen 8 : 34; Hebreeën 7 : 25) en om voor Gods aangezicht te verschijnen. (Hebreeën 9 : 24) De uitdrukking “bidden voor ons” wekt de indruk dat de Heer het er erg druk mee heeft om voor ons een goed woordje bij de hemelse Vader te doen. Dat is weer een misverstand. Christus neemt de positie van Voorspraak (letterlijk: Advocaat) in. Iemand kan een advocaat in dienst hebben. Dat wil echter niet zeggen dat die advocaat daar dagwerk van heeft. Mensen met bijvoorbeeld een vaste boekhouder spreken hem slechts eens in het jaar. Dat Christus voor ons bidt en pleit (dit zijn synoniemen) wil zeggen dat Hij onze zaken bij de Vader behartigt. Valt er veel te behartigen? Misschien niet, maar eigenlijk alles. Het is maar van welke kant wij het bekijken.
Het grootste misverstand is de gedachte dat het Hogepriesterschap van Christus inhoudt dat Hij katallassoo (verzoening met God) tot stand brengt. Men denkt dat wanneer men eenmaal behouden is de Hogepriester niet meer nodig is. Dat is het niet. Het is niet de Hogepriester van een oude schepping, opdat de nieuwe schepping er zou komen, of van een zondaar opdat die zondaar behouden zou worden, of van een slaaf opdat hij verlost zou worden. Christus is de Hogepriester van de nieuwe mens, (de gelovige, de wedergeborene) opdat er met die gelovige, behorend tot het volk van God, niets mis kan gaan. Christus staat tussen de mens en God. (1 Timótheüs 2 : 5) Hij is de Middelaar. Het feit dat de Heer onze Voorspraak (onze Advocaat) is wekt de indruk dat er in de hemel continu een rechtszitting is waar onze zaken verdedigd moeten worden. Dat is dan kennelijk zo omdat er beschuldiging tegen ons wordt ingebracht. Wij kennen uit de Schrift de verklager onzer broederen, namelijk satan. (Openbaring 12 : 10) Satan dient geen aanklaagt tegen de oude schepping in. Dat is God Zelf. Satan klaagt de broederen (de verlosten) aan. Satan zal na de opname van de Gemeente uit de hemel op aarde nedergeworpen worden. Stel dat er in de hemel een officiële rechtszaak zou zijn, omdat satan iets tegen ons gevonden heeft en een klacht heeft ingediend bij God. Onze zaak wordt dan door Christus behartigd. Hoelang zou die rechtszaak duren? Die zaak neemt geen tijd in beslag. Onze namen zijn namelijk allemaal opgeschreven onder de naam van Christus en Christus is volmaakt. (Hebreeën 12 : 23) Het feit dat wij onder de naam van Christus staan opgeschreven is precies de inhoud van het begrip dat Christus onze Hogepriester, onze Voorspraak en onze Middelaar is. Via Christus lopen al onze beschuldigingen dood. De positie van Christus in onze dagen wordt niet beschreven als Degene Die werkt om ons te verdedigen en om onze misstappen goed te praten. Hij zorgt voor de communicatie tussen God en ons. Christus zorgt voor het Leven van God naar ons, ofwel voor onze gemeenschap met God. Onze verzoening met God is door Hem tot stand gekomen.
De voetwassing
Het is een duidelijke zaak dat deze twee begrippen van verzoening op elkaar lijken.Toch zijn ze fundamenteel verschillend. Ze zijn net zo verschillend als de beide woorden voor wassen in het verhaal van de voetwassing in Johannes 13. De voetwassing geschiedde uitdrukkelijk nadat de discipelen eerst helemaal gereinigd waren. De discipelen waren geheel rein. (Johannes 13 :10) Zij waren al behouden, namelijk wedergeboren (katallassoo). Toch waste (niptoo = gedeeltelijk wassen) de Heer hun voeten (hilaskomai). We kunnen nu weervragen: “Zij waren toch al behouden? Waarom hadden zij dan toch een Hogepriester nodig?” In het Johannes-evangelie vinden we de Here Jezus precies in de functie van Hogepriester van het nieuwe verbond, zonder dat het woord gebruikt wordt. Daarom staat er ook niet dat de Heer Zijn discipelen helemaal waste (louoo). De Hogepriester is Degene die opstond van het avondmaal, Zijn klederen aflegde en Zich met een linnen doek omgordde. Dat is een beeld van het hogepriesterschap van Christus. Vervolgens begon Hij de voeten van de discipelen te wassen. De Hogepriester is niet Degene Die ons helemaal eenmaal reinigt, maar is Degene Die zorgt dat wij rein blijven. De gehele reiniging is in het verleden gebeurd door de dood en opstanding van de Here Jezus. Het wassen van de voeten is het werk van de opgewekte Christus na Zijn opstanding ten behoeve van het praktische leven van de gelovigen. Petrus was degene die begon te discussiëren of die voetwassing wel nodig was. Hij vroeg zich dus af of hij wel een Hogepriester nodig had. Petrus vond het niet nodig. Toen de Heer erop stond zijn voeten te wassen, wilde Petrus dat hij helemaal gewassen werd. De Heer zei dat dat niet nodig was. Dit is precies de vraag: of wij wel een Hogepriester nodig hebben en wat Hij dan wel zou moeten doen. Het echte antwoord op die vraag is: Wij hebben een Hogepriester, omdat God Hem heeft aangesteld. God achtte dat dus nodig. Het is dus voldoende als die Hogepriester weet wat Hij moet doen. Van ons wordt verwacht dat wij met vrijmoedigheid tot Hem naderen. Dan komt alles goed. Hij doet al het andere. Wij moeten Hem dus als onze Hogepriester erkennen. Wij moeten in Hem geloven als de Hogepriester, ook al gebruikt u er een ander woord voor. Alles is echter in één keer gezegd in de term “Hogepriester van het nieuwe verbond”. Onze Hogepriester is getrouw aan Degene Die Hem gesteld heeft. (Hebreeën 3 : 2)
Christus is de Eersteling van de nieuwe schepping (van de nieuwe mensheid). Tot nog toe is dat niets anders dan de Gemeente. De Gemeente die één is met Christus is een Gemeente van eerstelingen (eerstgeborenen). Als de Eersteling Hogepriester is dan zijn de eerstelingen priesters. Dat betekent dat de Hebreeënbrief uitdrukkelijk spreekt over de Gemeente, namelijk over de gelovigen sinds de aanstelling van Christus tot Hogepriester. De gelovigen hebben deel aan het priesterschap naar de ordening van Melchizédek. Christus en de Gemeente, Zijn lichaam, is een koninklijk priesterdom, (i Petrus 2 : 9) waarvan Christus het Hoofd is, ofwel de Hoofd priester. De functie van Christus blijft altijd dezelfde. Christus bracht als Hogepriester geen verlossing tot stand, hoewel Hij de verlossing wel tot stand gebracht heeft. Hij is als Hogepriester Degene Die de gang van zaken binnen die nieuwe schepping regelt. Zo is Hij de garantie dat erin die nieuwe schepping gerechtigheid blijft. De Hogepriester van het nieuwe verbond heet niet voor niets Melchizédek. Melchizédek betekent “Koning der gerechtigheid”. (Hebreeën 7 : 2) Dat is de andere kant van het verhaal. In deze bedeling van het verborgen koninkrijk kennen we de Heer niet zozeer als Koning. In de toekomst zal Christus Zich openbaren als de Koning, maar ook dan blijft Hij voor de gelovigen van die tijd de Hogepriester. De Hogepriester is dus niet Degene Die ons verlost als zodanig, maar Hij is Degene Die voor de verlosten zorgt. Hij zorgt dat zij als verlosten bestaan en kunnen functioneren (dienen). Onze tekortkomingen worden nu bedekt opdat wij die levende God zouden dienen.
13 Want indien het bloed der stieren en bokken, en de as der jonge koe, besprengende de onreinen, hen heiligt tot de reinigheid des vleses;
14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijl opgeofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen? Hebreeën 9 : 13, 14
Christus is het volmaakte offer. (Hebreeën 10 : 14) Hij reinigt de gewetens van gelovige mensen. Dat is het werk van de Hogepriester. Wij gaan tot de Opgewekte uit de dood, opdat Hij onze gewetens zou reinigen. Wij gaan niet als zondaren tot Hem, maar als gelovigen. Wij gaan tot Hem, juist omdat ons geweten zo goed werkt en omdat wij ons bewust zijn van onze zonden. Wij gaan tot Hem, omdat wij ons vergelijken met de Here Jezus Christus. Door onze tekortkomingen zijn wij niet in staat om de levende God te dienen. Maar wanneer wij tot Hem naderen, dan reinigt Hij onze gewetens van dode werken om de levende God te kunnen dienen. Onze dienst aan God komt dus tot stand via Christus. Christus is in dit verhaal niet de verbinding tussen de oude en de nieuwe schepping, hoewel Hij dat in de eerste plaats is. Hij is hier de verbinding tussen de Schepper en ons als nieuwe schepselen. Deze verbinding blijft altijd bestaan. Deze verbinding is de garantie dat er niets is dat ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here. (Romeinen 8 : 39) Hier staat het ook weer, zonder het woord te gebruiken, dat Christus de Hogepriester van het nieuwe verbond is. Dit staat ook een paar verzen eerder.
33 Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het die rechtvaardig maakt.
34 Wie is het die verdoemt? Christus is het die gestorven is; ja, wat meer is die ook opgewekt is die ook ter rechterhand Gods is die ook voor ons bidt. Romeinen 8 : 33, 34
Het antwoord op vers 33 moeten we niet geven. Christus, Die gestorven en opgewekt is, wordt uitgedrukt in de term katallassoo. Christus Die gezeten is ter rechterhand Gods en Die ook voor ons bidt wordt uitgedrukt in de term hilaskomai. Hij is ons verzoendeksel (hilasterion). Hij doet onze zonden uit de praktijk van ons leven weg. Hij zorgt dat die zonden geen rol in ons leven spelen, zodat er geen kink in de kabel komt. De kabel spreekt van verbinding, van communicatie en van leiding. Die “kabel” is onze Hogepriester, Jezus Christus!
Amen.
Gerelateerde bijbelezing: * Verzoening Bijbelstudies door: Ab Klein Haneveld. Dit is een bewerking van de Brochure "Verzoening"
https://www.bijbelspanorama.nl/ https://www.bijbelstudie.nl/